JEEP GRAND CHEROKEE 2011 Instructieboek (in Dutch)
Page 251 of 378
Elektronische kantelbeveiliging
(Electronic Roll Mitigation, ERM)
Dit systeem anticipeert op de mogelijkheid dat
het wiel wordt opgetild door de stuurbeweging
en de snelheid van het voertuig te controleren.
Als het ERM-systeem bepaalt dat de verande-
ring van de stuurhoek en de snelheid van het
voertuig zo hoog zijn dat de wielen mogelijk
geen contact meer met het wegdek maken,
wordt de rem op het juiste wiel geactiveerd en
kan ook het motorvermogen worden verlaagd
om de kans te vergroten dat het wiel op het
wegdek blijft. Het ERM-systeem grijpt alleen in
bij zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres.
Het systeem kan de kans op het optillen van
een wiel alleen verminderen tijdens zeer ern-
stige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het sys-
teem kan niet voorkomen dat het wiel wordt
opgetild als gevolg van andere factoren, zoals
de staat van de weg, het verlaten van de
rijbaan of het raken van objecten of andere
voertuigen.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belasting van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voor-
komen dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt, met name niet wanneer de rijbaan
wordt verlaten of wanneer er objecten of
andere voertuigen worden geraakt. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met ERM
nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze die
de veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit
van het voertuig in diverse rijomstandigheden.
ESC corrigeert over- of ondersturen van de
auto door de rem van het betreffende wiel te
activeren om te helpen het over- of ondersturen
tegen te gaan. Ook kan het motorvermogenworden verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste baan.
Het ESC-systeem bepaalt met behulp van sen-
soren in het voertuig de baan van het voertuig
zoals de bestuurder het bedoeld. Het systeem
vergelijkt deze baan dan met de werkelijke
baan van het voertuig. Wanneer de werkelijke
baan niet overeen komt met de bedoelde baan,
remt het ESC-systeem het juiste wiel af om zo te
assisteren bij het tegengaan van de over- of
onderstuursituatie.
•
Overstuur: het voertuig draait meer dan cor-
rect is voor de positie van het stuur
• Onderstuur: het voertuig draait minder dan
correct is voor de positie van het stuur.
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem in de instrumentgroep, begint te knip-
peren zodra de banden hun grip verliezen en
het ESC-systeem geactiveerd wordt. Het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem
brandt ook wanneer het TCS-systeem actief is.
Wanneer het indicatie-/storingslampje van het
ESC-systeem tijdens het accelereren begint te
knipperen, neemt u langzaam gas terug en rijdt
247
Page 252 of 378
u door terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Pas altijd uw snelheid en rijstijl aan de toestand
van de weg aan.
WAARSCHUWING!
ESC (elektronische stabiliteitsregeling) kan
de werking van natuurwetten op het voertuig
niet voorkomen, nog kan het de grip verbete-
ren die de weg onder de heersende omstan-
digheden kan bieden. ESC kan geen ongeval-
len voorkomen, ook niet de ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op een zeer glad weg-
oppervlak of door aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC nooit
op een roekeloze of gevaarlijke wijze die de
veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Het ESC-systeem heeft twee bedrijfsmodi be-
schikbaar in stand 4WD HIGH (hoge gearing)
en 1 bedrijfsmodus in stand 4WD LOW (lage
gearing). Hoge gearing
(modellen met vierwielaandrijving)
On (Aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus voor ESC in
4WD HIGH. Wanneer het voertuig wordt gestart
of de tussenbak (indien aanwezig) terug wordt
geschakeld van 4WD LOW of NEUTRAL naar
4WD HIGH, zal het ESC-systeem in deze mo-
dus staan. Deze modus moet voor bijna alle
rijsituaties worden gebruikt. Schakel het ESC-
systeem uitsluitend naar de modus “Partial Off”
(Gedeeltelijk uit) om de onderstaande speci-
fieke redenen.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
Deze modus bereikt u door de schakelaar
ESC
OFF kort in te drukken. Wanneer het ESC-
systeem in de modus Partial Off (Gedeeltelijk
uit) staat, is het TCS-gedeelte uitgeschakeld,
met uitzondering van de BLD-functie welke
beschreven wordt in het hoofdstuk TCS. Het
indicatielampje “ESC Off” brandt. Alle overige
stabiliteitsvoorzieningen van het ESC-systeem
functioneren normaal. Deze modus is bedoeld
voor situaties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en waar de
wielen sneller moeten draaien om weer grip te krijgen dan het ESC-systeem normaal gespro-
ken zou toestaan. Om het ESC-systeem weer in
te schakelen, drukt u kort de schakelaar “ESC
OFF” in. Hierdoor wordt de normale bedie-
ningsmodus
ESC On weer hersteld.
OPMERKING:
Als u de grip van het voertuig wilt verbeteren
wanneer u met sneeuwkettingen rijdt, of
wanneer u wegrijdt uit diepe sneeuw, zand
of grint, kan het handig zijn om te schakelen
naar de modus “Partial Off” (Gedeeltelijk uit)
door de ESC OFF-schakelaar in te drukken.
Nadat u het ESC-systeem in de modus Par-
tial Off niet meer nodig heeft, kunt u de
ESC OFF-schakelaar
248
Page 253 of 378
oorspronkelijke modus weer terugzetten
door de ESC OFF-schakelaar kort in te druk-
ken. Dit kan wanneer het voertuig in bewe-
ging is.
4WD lage gearing
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
Dit is de normale bedrijfsmodus voor ESC in
4WD LOW. Wanneer het voertuig wordt gestart
in 4WD LOW (lage gearing), of wanneer de
tussenbak (indien aanwezig) van 4WD HIGH
(hoge gearing) of van NEUTRAL naar 4WD
LOW (lage gearing) wordt geschakeld, staat
het ESC-systeem in de standPartial Off (Ge-
deeltelijk uit).
Antislingerregeling (TSC)TSC gebruikt sensors in de auto om op te
merken als de aanhanger meer dan normaal
slingert en voert de nodige acties uit om het
slingeren te stoppen. Het systeem kan de
kracht van de motor verminderen en de rem
van de betrokken wiel(en) aanschakelen om
het slingeren van de aanhanger tegen te gaan.
TSC wordt automatisch aangeschakeld als het
merkt dat de aanhanger meer dan normaal
slingert. De bestuurder hoeft niets te doen. Let wel op dat TSC niet het slingeren van alle
aanhangers kan stoppen. Wees altijd voorzich-
tig als u een aanhanger trekt en volg de aan-
bevelingen voor het disselgewicht van de aan-
hanger. Raadpleeg “Het trekken van een
aanhanger” onder “Starten en bedienen” voor
meer informatie. Wanneer het TSC-systeem ac-
tief is, knippert het indicatie-/storingslampje
ESC. Het is mogelijk dat het motorvermogen
verminderd wordt en u voelt misschien dat de
remmen voor individuele wielen worden aange-
trokken in een poging om het slingeren van de
aanhanger te stoppen. Wanneer het ESC-
systeem in de modus “Partial Off” (Gedeeltelijk
uit) staat is het TSC-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Als TSC wordt aangeschakeld tijdens het
rijden, verminder dan de snelheid van de
auto, stop op de dichtstbijzijnde veilige plaats
en verander de lading van de aanhanger om
een einde te maken aan het slingeren van de
aanhanger.
Starthulp op hellingen
(Hill Start Assist, HSA)
Het HSA-systeem is ontworpen om de bestuur-
der te helpen bij het starten van de auto als
deze op een helling is stilgezet. HSA handhaaft
gedurende een korte periode dezelfde rem-
druk als die de bestuurder heeft gebruikt nadat
de bestuurder zijn of haar voet van het rempe-
daal heeft gehaald. Als de bestuurder geen
gas geeft tijdens deze korte periode, zal het
systeem de remdruk loslaten en de auto zal
dan de heuvel afrollen. Het systeem laat de
remdruk los in verhouding tot de hoeveelheid
gas die gegeven wordt als de auto in de
bedoelde rijrichting begint te rijden.
Criteria voor aanslaan HSA
Aan de volgende criteria moet voldaan zijn
voordat de HSA aanslaat:
•
De auto moet stilstaan.
• De auto moet op een helling met een hel-
lingsgraad van 6% of meer staan.
249
Page 254 of 378
•De versnellingskeuze moet kloppen met de
rijrichting van de auto (d.w.z. een voertuig
dat een helling oprijdt, moet in een voor-
waartse versnelling staan; een voertuig dat
achteruit een helling oprijdt moet in RE-
VERSE (achteruit) staan.
HSA werkt in REVERSE en alle vooruitversnel-
lingen als aan de criteria voor activering is
voldaan. Het systeem slaat niet aan als de auto
in NEUTRAL of PARK staat.
WAARSCHUWING!
Met een geladen auto of als u een aanhanger
trekt, kunnen er zich op kleine hellingen (dwz.
minder dan 8%) situaties voordoen waarbij
het systeem niet aanslaat en de auto een
beetje achteruit kan rollen. Dit kan een bot-
sing met een andere auto of voorwerp veroor-
zaken. Vergeet nooit dat de bestuurder ver-
antwoordelijk is voor het remmen van de auto. Trekken met HSA
HSA helpt als u op een helling start terwijl u een
aanhanger trekt.
WAARSCHUWING!
•
Als u een aanhangerremregelsysteem ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de remmen
van uw aanhanger aan- en afzetten met de
remschakelaar. In dat geval is het mogelijk
dat er niet genoeg remdruk is als u het
rempedaal loslaat om de auto en aanhan-
ger op een helling op hun plaats te houden
en dit kan een botsing met een andere auto
of voorwerp achter u veroorzaken. Om te
voorkomen dat u op de helling naar bene-
den rolt als u weer gaat rijden, moet u de
aanhangerrem handmatig inschakelen
voordat u het rempedaal loslaat. Vergeet
nooit dat de bestuurder verantwoordelijk is
voor het remmen van de auto.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• HSA is geen handrem. Als u uw auto op
een helling stilzet zonder de keuzehendel
in PARK te zetten en de handrem te acti-
veren, zal uw auto de heuvel afrollen en
kan een botsing met een andere auto of
voorwerp veroorzaakt worden. Vergeet
nooit om de handrem te gebruiken tijdens
het parkeren op een helling en dat de
bestuurder verantwoordelijk is voor het
remmen van de auto
HSA uit
Als u het HSA-systeem wilt uitschakelen, dan
kunt u dat doen met behulp van de Door de
klant geprogrammeerde functies op het elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) in De
functies op uw dashboard .
Ready Alert BrakingDoor de Ready Alert Braking (anticiperend
remsysteem) kan de tijd gereduceerd worden
welke nodig is om in noodstopsituaties de volle
250
Page 255 of 378
remkracht te bereiken. Het systeem anticipeert
op mogelijke noodstopsituaties door te regis-
treren hoe snel de bestuurder het gaspedaal
loslaat. Wanneer het gaspedaal zeer snel wordt
losgelaten, past de Ready Alert Braking een
kleine remdruk toe. De remdruk is zo gering dat
de bestuurder deze niet zal opmerken. Het
remsysteem gebruikt deze remdruk om een
snelle reactie van de remmen mogelijk te ma-
ken wanneer de bestuurder het rempedaal
indrukt.
Rain Brake SupportDankzij deRain Brake Support (remdroog-
functie bij nat weer) kunnen de remprestaties
onder natte omstandigheden verbeterd wor-
den. Het systeem past tijdelijk een beperkte
remdruk toe om mogelijk vocht op de remschij-
ven van de voorwielen te verwijderen. Dit sys-
teem werkt alleen wanneer de ruitenwissers in
de stand LO of HI staan. In de intervalstand
werkt het systeem niet. De Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder wan-
neer het systeem actief is en van de bestuurder
worden geen handelingen vereist voor het
functioneren van het systeem.
HDC (Hill Descent Control /
afdaalfunctie) — Uitsluitend bij
modellen met vierwielaandrijving
met MP3023 tweetraps tussenbak
HDC houdt de snelheid van de auto constant
bij het afrijden van hellingen tijdens terreinrij-
den en is uitsluitend beschikbaar in LAGE
gearing bij 4WD. Om de HDC in te schakelen,
drukt u de HDC-schakelaar of schakelt u het
Selec-Terrain™-systeem in modus “ROCK”
(“ROCK” is uitsluitend beschikbaar in stand
4WD LOW). Wanneer de HDC is ingeschakeld, zal het
HDC-icoontje in de instrumentgroep branden.
Waar nodig zal de HDC automatisch de rem-
men bekrachtigen, om de snelheid op een
ingestelde waarde te houden tijdens het afda-
len van hellingen met hellingsgraden van meer
dan 8%. HDC slaat gewoonlijk niet aan als de
auto zich op vlakke grond bevindt.
De HDC-snelheid kan door de bestuurder wor-
den bijgesteld naar gelang de rijomstandighe-
den. De snelheid komt overeen met de geko-
zen versnelling.
Het gebruik van HDC kan opgeheven worden
door de rem te gebruiken om de auto langza-
mer te laten rijden dan de snelheid geregeld
door HDC. Als u echter sneller wilt rijden terwijl
HDC is ingeschakeld, kunt u het gaspedaal op
de gewone manier gebruiken voor het verho-
gen van de snelheid. Als u de rem of het
gaspedaal loslaat, brengt HDC de auto weer
terug naar de oorspronkelijk ingestelde snel-
heid.
Schakelaar voor het afdalen van hellingen
251
Page 256 of 378
Gebruik HDC in 4WD Low (lage gearing)
Om de HDC in te schakelen, drukt u de HDC-
schakelaar of schakelt u het Selec-Terrain™-
systeem in de modus “ROCK” (rotsen). HDC is
ingeschakeld en het HDC-icoontje in de instru-
mentgroep brandt. Wanneer de voertuigsnel-
heid stijgt tot meer dan 32 km/h, zal het HDC-
icoontje knipperen en werkt de HDC niet. Om
de HDC uit te schakelen, drukt u de HDC-
schakelaar in.
Ingestelde snelheden in 4WD Low
•1e= 1,6 km/u
• 2e = 4 km/u
• 3e = 6 km/u
• 4e = 9 km/u
• 5e of D (Drive) = 12 km/h
• REVERSE = 1,6 km/u
• NEUTRA L = 4 km/u
• PARK — HDC werkt niet HDC is alleen bedoeld voor terreinrijden met
lage snelheden.
HDC werkt niet meer wanneer
het voertuig sneller rijdt dan 32 km/h. Wanneer
de voertuigsnelheid daalt tot minder dan
32 km/h, hervat de HDC automatisch het be-
drijf en wordt de voertuigsnelheid terug ge-
bracht naar de gekozen ingestelde snelheid.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuurder
te helpen bij het regelen van de snelheid op
neergaande hellingen. De bestuurder moet
blijven letten op de rijomstandigheden en is
verantwoordelijk voor het handhaven van een
veilige snelheid van de auto.
ESC-indicatie-/storingslampje en
ESC OFF-indicatielampje
Het ESC-indicatie-/storingslampje
in de instrumentgroep brandt wan-
neer de contactschakelaar in de
stand ON wordt gezet. Wanneer
de motor draait, behoort dit lampje
te dimmen. Wanneer het ESC-
indicatie-/storingslampje permanent blijft bran- den terwijl de motor draait, is een storing
gedetecteerd in het ESC-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er verschillende
keren is gestart en het voertuig meerdere kilo-
meters heeft gereden met een snelheid van
meer dan 48 km/u, raadpleegt u zo snel moge-
lijk uw erkende dealer om vast te stellen wat het
probleem is en om het probleem op te lossen.
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem (in de instrumentgroep), begint te
knipperen zodra de banden hun grip verliezen
en het ESC-systeem geactiveerd wordt. Het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem
brandt ook wanneer het TCS-systeem actief is.
Wanneer het indicatie-/storingslampje van het
ESC-systeem tijdens het accelereren begint te
knipperen, neemt u langzaam gas terug en rijdt
u door terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Pas altijd uw snelheid en rijstijl aan de toestand
van de weg aan.
OPMERKING:
•
Het ESC-indicatie-/storinglampje en het
ESC OFF-indicatielampje branden kort-
stondig elke keer dat de contactschake-
laar in de stand ON gezet wordt.
252
Page 257 of 378
•Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen: Veiligheid
WAARSCHUWING!
•
Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen dan de banden be-
schadigen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Zorg dat alle banden altijd op de juiste span-
ning zijn. Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
ook de rolweerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij tot com-
fortabele rijeigenschappen. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schokkerig en
oncomfortabel. Zowel te lage als te hoge ban-
denspanning beïnvloeden de rijstabiliteit. Het
gevoel ontstaat dat de auto te traag of te
nerveus op het stuur reageert.
Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot
onvoorspelbaar stuurgedrag.
Door ongelijke bandenspanning aan beide zij-
den kan de auto naar links of naar rechts
dweilen .
253
Page 258 of 378
BandenspanningenDe correcte spanning voor koude banden van
personenauto’s wordt aangeduid op het por-
tiersluitvak of op de B-stijl aan de bestuurders-
zijde. Voor andere voertuigen dan personenau-
to’s wordt de correcte spanning voor koude
banden aangeduid op de B-stijl aan de be-
stuurderszijde, de klep van het handschoenen-
kastje of het certificatielabel.
De bandenspanning moet ten minste één keer
per maand worden gecontroleerd en moet al-
tijd op de juiste waarde zijn. Controleer vaker
als de buitentemperaturen zeer verschillend
zijn, omdat de bandenspanning varieert met de
temperatuur.
De bandenspanning die op de kaart wordt
aangegeven, is altijd gemeten met koude ban-
den. De spanning van een koude band wil
zeggen dat het voertuig drie uur heeft stilge-
staan, of minder dan 1,6 kilometer heeft gere-
den nadat het drie uur heeft stilgestaan. De
spanning van een koude band mag nooit hoger
zijn dan de maximumwaarde die op de zijkant
van de band aangegeven is.De bandenspanning kan tijdens het rijden toe-
nemen met 2 tot 6 psi (0,14 tot 0,41 bar) [14 tot
41 kPa]. Deze normale druktoename mag u
NIET verminderen.
Rijden met hoge snelhedenDe fabrikant is een voorstander van het rijden
met een veilige snelheid, volgens de geldende
snelheidsbeperkingen. Waar de omstandighe-
den het toelaten om met hoge snelheden te
rijden, is een juiste bandenspanning erg be-
langrijk.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van radiaalban-
den en andere bandentypes heeft een nega-
tieve invloed op het weggedrag van uw auto.
Dit stabiliteitsverlies kan ongevallen veroorza-
ken. Als u radiaalbanden gebruikt, moeten dat
er altijd vier zijn. Combineer ze nooit met
andere bandtypes.
Een gat of scheur in het loopvlak van een
radiaalband is mogelijk nog te repareren, in
tegenstelling tot schade aan de zijkant van de
band. Vraag advies aan uw bandenleverancier
over reparatie van radiaalbanden.
Doorslippen van de wielenAls de auto vastzit in modder, zand, sneeuw of
ijs, laat dan de wielen niet sneller doorslippen
dan met 48 km/u.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is gevaar-
lijk. De krachten die vrijkomen bij extreem
hoge wielsnelheden kunnen de banden be-
schadigen. Er kan een band exploderen,
waardoor iemand gewond kan raken. Laat de
wielen van uw vastzittende auto nooit sneller
ronddraaien dan 48 km/u. Niemand mag zich
in de nabijheid van een doorslippend wiel
bevinden, ongeacht de snelheid.
254
Page 259 of 378
SneeuwkettingenVoor het gebruik van mechanische tractiehulp-
middelen is het noodzakelijk dat voldoende
ruimte bestaat tussen banden en carrosserie.
Neem de volgende aanbevelingen in acht om
schade te voorkomen.
•Leg de sneeuwkettingen uitsluitend om de
achterwielen.
• Gebruik, vanwege de beperkte ruimte, uit-
sluitend SAE klasse S kettingen of tractie-
hulpmiddelen met een laag profiel. Aanbe-
volen worden Super Z6 #SZ 441
sneeuwkettingen van Security Chain Com-
pany (SCC) of gelijkwaardige kettingen.
WAARSCHUWING!
Het gebruik van banden van verschillende
maat of type (M + S, sneeuw) tussen voor- en
achteras kan een aanleiding zijn voor onvoor-
spelbaar rijgedrag. U kunt hierdoor de con-
trole over het voertuig verliezen wat tot aan-
rijdingen kan leiden.
LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgsmaatregelen
om schade aan de auto of de wielen te
voorkomen:
• Vanwege de beperkte speelruimte voor
tractiehulpmiddelen tussen de banden en
andere onderdelen van de wielophanging,
is het belangrijk uitsluitend kettingen te
gebruiken die in goede staat verkeren. Be-
schadigde of gebroken tractiehulpmiddelen
kunnen ernstige schade veroorzaken. Zet
de auto direct stil wanneer u een geluid
hoort dat zou kunnen wijzen op een breuk
van het tractiehulpmiddel. Verwijder eerst
de beschadigde onderdelen van het hulp-
middel voor u hier verder gebruik van
maakt.
• Leg het hulpmiddel zo strak als mogelijk
aan en span deze na nadat u ongeveer
0,8 km heeft gereden.
• Rijd niet harder dan 50 km/u.
(Vervolgd)LET OP!(Vervolgd)
• Rijd voorzichtig en vermijd scherpe boch-
ten en oneffenheden, vooral bij een bela-
den auto.
• Rijd niet langere tijd op een droog wegdek.
• Houd u aan de instructies van de fabrikant
van het tractiehulpmiddel voor de juiste
wijze van installeren, de rijsnelheid en de
gebruiksomstandigheden. Houd u altijd
aan de, door de fabrikant van het tractie-
hulpmiddel aangegeven, rijsnelheid, ook
wanneer deze lager is dan 48 km/h.
• Gebruik geen tractiehulpmiddelen op thuis-
brengers.
Slijtage-indicatorsDeze indicatoren bestaan uit smalle strips met
een dikte van 1,6 mm en zijn te vinden in de
groeven van het bandprofiel.
255
Page 260 of 378
Als het bandprofiel zodanig is versleten dat
deze slijtage-indicators zichtbaar zijn, moet de
band worden vervangen.
Banden slijten sneller door het overbeladen
van de auto, lange reizen bij warm weer en
door het rijden op slechte wegen.
Levensduur van een bandDe levensduur van een band is afhankelijk van
verschillende factoren, waaronder maar niet
beperkt tot:
•Rijstijl
• Bandenspanning •
Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen na zes
jaar te worden vervangen ongeacht het reste-
rende profiel op de banden. Als u deze waar-
schuwing niet in acht neemt, kan een band
het plotseling begeven. U kunt de controle
over de auto verliezen en een ongeval veroor-
zaken met ernstige of zelfs fatale gevolgen.
Bewaar banden die niet worden gebruikt op
een koele, droge plaats en stel deze zo weinig
mogelijk bloot aan licht. Probeer te voorkomen
dat de banden in aanraking komen met olie, vet
en benzine.
Vervangende bandenDe banden van uw nieuwe auto bieden een
optimaal evenwicht tussen allerlei verschil-
lende eigenschappen. Controleer daarom de
banden regelmatig op de juiste bandenspan-
ning en op slijtage. De fabrikant beveelt sterk
aan dat u de originele banden uitsluitend ver-
vangt door gelijkwaardige banden, wanneer
dat nodig blijkt (zie de paragraaf over slijtage- indicators). Wanneer u een ander type band
monteert, kan dat de veiligheid, wegligging en
het weggedrag van uw auto nadelig beïnvloe-
den. Wij adviseren contact op te nemen met uw
plaatselijke erkende dealer voor alle vragen
met betrekking tot de juiste band.
WAARSCHUWING!
•Gebruik geen andere soort band of velg-
maat of een band met een andere belas-
tingsindex dan voor uw auto is voorgeschre-
ven. Door sommige niet-goedgekeurde
banden en wielen gecombineerd te gebrui-
ken, verandert u mogelijk de afmetingen en
eigenschappen van de wielophanging,
waardoor de besturing en het weggedrag
anders wordt en spanningen kunnen optre-
den in onderdelen voor de wielophanging. U
kunt de controle over de auto verliezen en
een ongeval veroorzaken met ernstige of
zelfs fatale gevolgen. Kies daarom uitslui-
tend banden en velgmaten met een belas-
tingsindex die voor uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
256