dashboard JEEP GRAND CHEROKEE 2012 Instructieboek (in Dutch)
Page 265 of 416
Schakelen in NEUTRAL
1. Draai de contactsleutel in de stand ON, de
motor draait niet.
2. De auto staat stil, de voet op de rem.
3. Zet de transmissie in de stand NEUTRAL
(Neutraal).
4. Houd depenschakelaar NEUTRAL gedu-
rende vier seconden ingedrukt (bijv. met be-
hulp van een pen) totdat het LED-lampje bij de
schakelaar begint te knipperen. Dit duidt er op
dat de bak geschakeld wordt. Het lampje stopt
met knipperen (brandt continu) wanneer de
tussenbak volledig in NEUTRAL geschakeld is. 5. Herhaal stappen 1 tot 4 om uit NEUTRAL te
schakelen.
OPMERKING:
Wanneer niet aan de vereiste
schakelcondities/koppelingen voldaan
wordt, knippert de melding “To Tow Vehicle
Safely, Read Neutral Shift Procedure in Ow-
ners Manual” (Raadpleeg de procedure voor
het in neutraal schakelen in de gebruikers-
handleiding voor veilig afslepen van het
voertuig) in het
Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC). Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC) inDe functies op uw
dashboard.Quadra-Drive II systeem — indien
aanwezig
Het optionele Quadra-Drive II systeem be-
staat uit twee koppelingen voor overdracht van
het aandrijfkoppel. Deze koppelingen omvat-
ten een achteras met elektronisch beperkte
slipdifferentieel (ELSD) en de Quadra-Trac II
tussenbak. De optionele ELSD-as werkt volau-
tomatisch en hoeft niet bediend te worden door
de bestuurder. Onder normale rijomstandighe-
den functioneert de unit als een standaard as
die het motorkoppel gelijkmatig distribueert
naar de wielen links en rechts. Als de linker- en
rechterwielen verschillende grip hebben, con-
stateert de vloeistofkoppeling een verschil in
wielrotatiesnelheid. Zodra het ene wiel sneller
gaat ronddraaien dan het andere, wordt het
aandrijfkoppel automatisch overgedragen van
het wiel met minder grip naar het wiel met grip.
Hoewel het ontwerp van de tussenbak afwijkt
van dat van de aandrijfaskoppelingen, is de
werking gelijk. Volg voor het schakelen met dit
systeem de schakelprocedures voor de
Quadra-Trac II tussenbak in het vorige hoofd-
stuk.
Schakelaar voor de neutraalstand
261
Page 267 of 416
•Rotsen – Afgestemd op terreingebruik, uit-
sluitend beschikbaar in bereik 4WD Low.
(Indien voorzien van pneumatische ophan-
ging) wordt de rijhoogte van het voertuig
verhoogt om extra bodemvrijheid te bieden.
Afgestemd op maximale tractie, met verbe-
terde bestuurbaarheid voor gebruik in terrein
met hoge tractie. Activeert de Hill Descent
Control (afdaalhulp) voor het veilig afdalen
van steile hellingen. Voor het op lage snel-
heid overwinnen van obstakels als grote
rotsen, diepe sporen, etc. Indien voorzien
van pneumatische ophanging, wordt de rij-
hoogte van het voertuig gewijzigd in Off-
Road 2. Wanneer de Selec-Terrain™ scha-
kelaar in de ROCK-stand staat en de
tussenbak van 4WD Low naar 4WD High
geschakeld wordt, zal het Selec-Terrain™
systeem terug schakelen naar AUTO.Meldingen op het scherm van het
EVIC (Elektronisch
voertuiginformatiecentrum)
Wanneer de betreffende omstandigheden hier-
toe aanleiding geven, zullen meldingen ver-
schijnen in het EVIC-scherm. Voor meer infor-
matie raadpleegt u het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe func-
ties op uw dashboard.
QUADRA-LIFT™ — INDIEN
AANWEZIG
Omschrijving
Het Quadra-Lift™ pneumatische ophangsys-
teem biedt, naast het voordeel van de met één
toetsdruk afstelbare rijhoogte, de mogelijkheid
om de voertuighoogte af te stemmen op de
belading van het voertuig. •Normale rijhoogte (NRH) – Dit is de stan-
daard rijhoogte van de ophanging en is
bedoeld voor normale rijomstandigheden.
Selec-Terrain™ schakelaar
1 — Toets OMHOOG
2 — Toets OMLAAG
3 — Indicatielamp parkeermodus
4 — Indicatielamp normale rijhoogte
5 — Indicatielamp Off-Road 1
6 — Indicatielamp Off-Road 2
263
Page 269 of 416
voor de pneumatische ophanging. Raadpleeg
“Selec-Terrain™” onder “Starten en bedienen”
voor meer informatie.
Voor het maken van al deze wijzigingen is het
noodzakelijk dat de motor draait. Bij het laten
zakken van het voertuig moeten alle portieren,
inclusief de achterklep, gesloten zijn. Wanneer
op enig moment tijdens het zakken van het
voertuig een portier geopend wordt, zal het
zakken van het voertuig onderbroken worden
totdat het portier (de portieren) gesloten is
(zijn).
Het Quadra-Lift™ pneumatisch ophangsys-
teem gebruikt hef- en zakpatronen welke voor-
komen dat de koplampen, tijdens het verande-
ren van de rijhoogte, tegemoetkomend verkeer
verblinden. Bij het heffen van het voertuig, zal
eerst de achterzijde van het voertuig omhoog
komen en dan de voorzijde. Bij het laten zak-
ken, beweegt de voorzijde eerst naar beneden
en daarna pas de achterzijde.Het kan voorkomen dat de pneumatische op-
hanging kortstondig beweegt nadat de motor is
uitgeschakeld, dit is normaal. Het systeem cor-
rigeert de stand van het voertuig om deze zo
een aangenaam uiterlijk te verschaffen.
Ter assistentie bij het verwisselen van een
band, biedt het Quadra-Lift™ pneumatische
ophangsysteem een functie waarmee het auto-
matische uitlijnen wordt uitgeschakeld. Druk
gelijktijdig op de OMHOOG- en OMLAAG-toets
en houd deze vast gedurende5-10seconden.
In het EVIC verschijnt, onmiddellijk nadat de
toetsen zijn losgelaten, een melding dat de
uitlijning is uitgeschakeld. Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) inDe functies op uw dash-
board. Door met het voertuig een snelheid van
meer dan 8 km/h te rijden schakelt de pneu-
matische ophanging weer terug naar normaal
bedrijf. Raadpleeg voor meer informatie: “Het
voertuig opkrikken en banden wisselen” onder
“Wat te doen bij noodgevallen”.WAARSCHUWING!
Het pneumatische ophangsysteem maakt
voor het bedienen van het systeem gebruik
van een hoeveelheid lucht onder hoge druk.
Om persoonlijke verwondingen en beschadi-
ging van het systeem te voorkomen, dient het
onderhoud aan het systeem uitgevoerd te
worden door een erkend dealer.
Meldingen op het scherm van het
EVIC (Elektronisch
voertuiginformatiecentrum)
Wanneer de betreffende omstandigheden hier-
toe aanleiding geven, zullen meldingen ver-
schijnen in het EVIC-scherm. Voor meer infor-
matie raadpleegt u het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe func-
ties op uw dashboard.
Elke keer dat een systeemfout is waargenomen
zal dit kenbaar gemaakt worden via een ge-
luidssignaal.
265
Page 275 of 416
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale stuurbekrachti-
ging is onverstandig. U kunt zo de veiligheid
van uzelf en anderen in gevaar brengen. Laat
zo snel mogelijk onderhoud verrichten.
LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar het einde
van zijn slag gedraaid houdt, raakt de stuur-
bekrachtigingsvloeistof verhit. Vermijd dit dus
als dat mogelijk is. U riskeert anders schade
aan de stuurbekrachtigingspomp.
Dieselmotor van 3,0LUw voertuig is voorzien van een elektrohydrau-
lisch stuurbekrachtigingssysteem waardoor het
voertuig vlot reageert op uw stuuracties en
gemakkelijk manoeuvreerbaar wordt in nauwe
ruimten. De hoeveelheid hulp van het systeem
varieert, zodat u licht kunt inparkeren, maar
tijdens normaal rijden ook een goed gevoel
houdt over het stuurgedrag van uw voertuig.
Wanneer zich in het elektrohydraulische stuur-
bekrachtigingssysteem een probleem voordoetwaardoor het systeem geen assistentie meer
kan verlenen bij het sturen, zal het systeem een
mechanische besturing mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het mogelijk
dat de pomp de stuurbekrachtiging reduceert
of zelfs stopt om zo beschadiging van het
systeem te voorkomen. Normaal bedrijf wordt
weer voortgezet wanneer het systeem is af-
gekoeld.
Wanneer de melding “SERVICE
POWER STEERING SYSTEM”
(ONDERHOUD STUURBEKRACH-
TIGINGSSYSTEEM) op het EVIC-
scherm verschijnt met een knippe-
rende icoon, geeft dit aan dat het
voertuig onderhoud nodig heeft van een er-
kende dealer. Het is waarschijnlijk dat de stuur-
bekrachtiging van het voertuig is uitgevallen.
Voor meer informatie raadpleegt u het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe
functies op uw dashboard. Wordt de melding “POWER STEERING SYS-
TEM OVER TEMP” (STUURBEKRACHTIGING-
SYSTEEM OVERVERHIT) vergezeld van een
icoon weergegeven op het EVIC-scherm, dan
geeft dit aan dat zich extreme stuurmanoeu-
vres hebben voorgedaan, welke een overver-
hitting van het stuurbekrachtigingsysteem heb-
ben veroorzaakt. De assistentie van de
stuurbekrachtiging zal tijdelijk wegvallen totdat
de oververhittingstoestand niet meer bestaat.
Wanneer de rijomstandigheden dit toestaan,
parkeert u het voertuig en laat u deze gedu-
rende een aantal momenten stil staan totdat het
lampje dimt. Voor meer informatie raadpleegt u
het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) inDe functies op uw dashboard.
OPMERKING:
• Ook wanneer de assistentie door de
stuurbekrachtiging niet meer werkt, kan
het voertuig nog steeds bestuurd worden.
Onder dergelijke omstandigheden is wel
aanzienlijk meer kracht nodig om te stu-
ren, vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres.
271
Page 284 of 416
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• HSA is geen handrem. Als u uw auto op
een helling stilzet zonder de keuzehendel
in PARK te zetten en de handrem te acti-
veren, zal uw auto de heuvel afrollen en
kan een botsing met een andere auto of
voorwerp veroorzaakt worden. Vergeet
nooit om de handrem te gebruiken tijdens
het parkeren op een helling en dat de
bestuurder verantwoordelijk is voor het
remmen van de auto
HSA uit
Als u het HSA-systeem wilt uitschakelen, dan
kunt u dat doen met behulp van de Door de
klant geprogrammeerde functies op het elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe
functies op uw dashboard.
Ready Alert BrakingDoor de Ready Alert Braking (anticiperend
remsysteem) kan de tijd gereduceerd worden
welke nodig is om in noodstopsituaties de volle remkracht te bereiken. Het systeem anticipeert
op mogelijke noodstopsituaties door te regis-
treren hoe snel de bestuurder het gaspedaal
loslaat. Wanneer het gaspedaal zeer snel wordt
losgelaten, past de Ready Alert Braking een
kleine remdruk toe. De remdruk is zo gering dat
de bestuurder deze niet zal opmerken. Het
remsysteem gebruikt deze remdruk om een
snelle reactie van de remmen mogelijk te ma-
ken wanneer de bestuurder het rempedaal
indrukt.
Rain Brake SupportDankzij de
Rain Brake Support (remdroog-
functie bij nat weer) kunnen de remprestaties
onder natte omstandigheden verbeterd wor-
den. Het systeem past tijdelijk een beperkte
remdruk toe om mogelijk vocht op de remschij-
ven van de voorwielen te verwijderen. Dit sys-
teem werkt alleen wanneer de ruitenwissers in
de stand LO of HI staan. In de intervalstand
werkt het systeem niet. De Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder wan-
neer het systeem actief is en van de bestuurder
worden geen handelingen vereist voor het
functioneren van het systeem.
HDC (Hill Descent Control /
afdaalfunctie) — Uitsluitend bij
modellen met vierwielaandrijving
met MP3023 tweetraps tussenbak
HDC houdt de snelheid van de auto constant
bij het afrijden van hellingen tijdens terreinrij-
den en is uitsluitend beschikbaar in LAGE
gearing bij 4WD. Om de HDC in te schakelen,
drukt u de HDC-schakelaar of schakelt u het
Selec-Terrain™-systeem in modus “ROCK”
(“ROCK” is uitsluitend beschikbaar in stand
4WD LOW).
Schakelaar voor het afdalen van hellingen
280
Page 295 of 416
gemonteerd in plaats van de thuiskomer,
wordt het systeem automatisch bijgewerkt
en dooft het waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning, mits alle vier actieve
wegbanden de juiste spanning hebben. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Premium System – Indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule •
Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
• Verschillende boodschappen van het sys-
teem voor het volgen van de bandenspan-
ning, die verschijnen op het scherm van het
Elektronische Voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Wanneer in een of meerdere van de vier in
gebruik zijnde wielen een lage bandenspan-
ning geconstateerd wordt, zal het TPM-
verklikkerlicht gaan branden, klinkt een ge-
luidssignaal en in het EVIC verschijnt
gedurende minimaal vijf seconden de melding
“Low Tire Pressure” (lage bandenspanning) en
een grafische weergave van de bandenspan-
ning(en) waarbij de banden met lage spanning
knipperen. Raadpleeg voor meer informatie:
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
onder De functies op uw dashboard.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als er een lage bandenspanning optreedt in
één van de vier banden, moet u zo snel moge-
lijk stoppen en de opblaasdruk van de band of
banden die op de grafische weergave
knippe-
ren op de voor de auto aanbevolen koude
bandenspanning brengen. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt, de grafische weer-
gave met de spanningswaarde(n) knippert
(knipperen) niet meer en het bericht (de be-
richten) Lage bandenspanning gaat (gaan) uit
zodra de nieuwe bandenspanning is doorge-
geven. Het kan soms nodig zijn ca. 20 minuten
te rijden met een snelheid boven de 24 km/u
voordat het systeem de spanning registreert.
291
Page 303 of 416
5. Trek aan de ontgrendelkabel.
Melding brandstofvuldop los
Wanneer het voertuigdiagnose-
systeem detecteert dat de tank-
dop los zit, onjuist is aangebracht
of is beschadigd, verschijnt een
meldingVuldop controleren op
het displayvlak van de verklikker-
lampjes. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) inDe functies op uw dashboard.
Draai de tankdop stevig vast en druk op de
toets SELECT om het bericht uit te schakelen. Als het probleem zich opnieuw voordoet, ver-
schijnt de melding de volgende keer dat de
auto wordt gestart opnieuw.
RIJDEN MET EEN
AANHANGWAGEN
In dit hoofdstuk vindt u veiligheidstips en infor-
matie over wat u redelijkerwijs wel en niet met
uw auto mag trekken. Lees deze informatie
aandachtig door voordat u met een aanhang-
wagen gaat rijden, zodat u deze zo efficiënt en
veilig mogelijk kunt trekken.
Volg de vereisten en adviezen over rijden met
een aanhanger uit deze handleiding op, zodat
de garantie zijn geldigheid behoudt.
Definities met betrekking tot het
rijden met een aanhanger
De onderstaande definities met betrekking op
het trekken van een aanhanger bieden een
verklaring voor de volgende begrippen.
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht
(GVWR)
Het GVWR is het maximaal toelaatbare totaal-
gewicht van de auto. Dit is inclusief de bestuur-
der, passagiers, bagage en het disselgewicht.De totale belasting moet worden beperkt om zo
het GVWR niet te overschrijden.
Maximaal Toelaatbaar Aanhangergewicht
(GTW)
GTW betekent het gewicht van de aanhanger
plus het gewicht van alle vracht, verbruiksgoe-
deren en apparatuur (vast of tijdelijk) in of op
de aanhanger in
geladen en gebruiksklare
staat.
De aanbevolen manier om het GTW te meten is
om de geladen aanhanger op een weegbrug te
plaatsen. Het volledige gewicht van de aan-
hanger moet op de weegbrug rusten.
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het
voertuig en de aanhanger samen (GCWR)
GCWR is het totaal toelaatbare gewicht van uw
voertuig met aanhanger als ze samen worden
gewogen.
OPMERKING:
In het GCWR-totaal is ruimte gelaten voor
een gewicht van 68 kg voor de bestuurder.
Ontgrendelkabel
299
Page 339 of 416
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem dat OBD II heet (On-Board
Diagnostic). Dit systeem controleert de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen
en lage emissiewaarden hebben die aan de
strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II di-
agnosesysteem het storingslampje (MIL) in.
Bovendien zal het diagnosecodes en andere
hulpinformatie voor de monteur opslaan in een
geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch
best zo spoedig mogelijk uw erkende dealer
opzoeken voor reparatie.
LET OP!
•Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje (MIL), kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd raken.
Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto
moet naar de garage om emissietests te
kunnen uitvoeren.
• Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl
de motor draait, treden schade aan de
katalysator en vermogensverlies op. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
Melding brandstofvuldop los
Wanneer het voertuigdiagnose-
systeem detecteert dat de tank-
dop los zit, onjuist is aangebracht
of is beschadigd, verschijnt een
melding Vuldop controleren op
het displayvlak van de verklikker- lampjes. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
inDe functies op uw dashboard.
Draai de tankdop stevig vast en druk op de
toets SELECT om het bericht uit te schakelen.
Als het probleem zich opnieuw voordoet, ver-
schijnt de melding de volgende keer dat de
auto wordt gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL) kan ook gaan
branden vanwege een loszittende, slecht be-
vestigde of beschadigde tankdop.
VERVANGINGSONDERDELENHet gebruik van originele MOPAR-onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en voor re-
paraties wordt ten zeerste aanbevolen om ze-
ker te zijn van de gespecificeerde prestaties.
Schade en storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan originele
MOPAR-onderdelen voor onderhoud en repa-
raties worden niet gedekt door de garantie van
de fabrikant.
335
Page 362 of 416
STALLEN VAN DE AUTOAls u meer dan 21 dagen geen gebruik maakt
van uw auto, zult u misschien voorzorgsmaat-
regelen willen nemen ter bescherming van de
accu. U kunt:
•Verwijder zekering #J13 in de volledig geïn-
tegreerde voedingsmodule (TIPM) met de
aanduiding Ignition-Off Draw (IOD#1).
• of de minkabel van de accu loskoppelen.
• Wanneer u de auto stalt, of minstens twee
weken lang niet meer gebruikt (bijv. bij va-
kantie), laat het aircosysteem dan bij statio-
nair toerental vijf minuten lang draaien in de
buitenlucht bij een hoge aanjagersnelheid.
Zo krijgt het systeem voldoende smering en
is de kans op schade aan de aircocompres-
sor miniem wanneer u het systeem weer
start.VERVANGINGSLAMPEN
Binnenverlichting Gloeilamptype
Verlichting handschoenenkastje ......194
Verlichting handgreep ......L002825W5W
Leeslampjes in plafondconsole ....VT4976
Verlichting bagageruimte .........214–2
Verlichting zonneklepspiegel ......V26377
Instapverlichting onderkant dashboard . . 906
Instrumentenpaneel
(algemene verlichting) ...........103
Verklikkerlampje/waarschuwingsknipperlicht ..74
BuitenverlichtingGloeilamptype
Koplampen (dimlicht/grootlicht) –
gasontlading (HID) .............D1S
(onderhoud bij erkende dealer)
Dagrijlicht (DRL) vóór ....3157K (P27/7WK)
Voorste richtingaanwijzer . . 7440NA (WY21W)
Mislampen vóór ............ PSX24W
Zijmarkeerlicht voor ............W5W
Richtingaanwijzers achter . 7440NA (WY21W)
Hulpverlichting achterklep ........W3W
Back-upverlichting achterklep . . 921 (W16W)
Verlichting kentekenplaat achter .....W5W
Rem-/achterlichten .......3157 (P27/7W)
Mistlichten achter ........7440 (W21W)
WAARSCHUWING!
Wanneer de koplampschakelaar wordt inge-
schakeld, treedt er kortstondig hoogspanning
op aan de fittingen van de HID-koplampen.
Als het onderhoud niet correct wordt uitge-
voerd, kan deze hoogspanning een ernstige
elektrische schok of zelfs elektrocutie veroor-
zaken. Neem contact op met een erkende
dealer.
OPMERKING:
De nummers verwijzen naar in de handel
verkrijgbare gloeilamptypen die u bij uw
erkende dealer kunt aanschaffen.
Ga naar uw dealer als een gloeilamp moet
worden vervangen of raadpleeg de van toe-
passing zijnde onderhoudshandleiding.
GLOEILAMPEN VERVANGEN
HID-koplampen (High Intensity
Discharge) - indien aanwezig
De koplampen zijn een soort hoogspan-
ningsontladingsbuis. Zelfs wanneer de kop-
lampschakelaar is uitgeschakeld en de sleutel
358
Page 372 of 416
ONDERHOUDSSCHEMA
Onderhoudsschema —
benzinemotoren
De geplande onderhoudsbeurten in dit instruc-
tieboekje moeten op de aangeduide tijdstippen
of kilometerstanden worden uitgevoerd om u
zoveel mogelijk voordeel, maximale betrouw-
baarheid en prestaties te bieden. Maar door
vaak op het terrein rijden, vele korte trips of
andere zware rijomstandigheden, kan een ex-
tra onderhoudsbeurt noodzakelijk zijn om de
auto in goede conditie te houden. Inspectie en
onderhoud kunt u ook best laten uitvoeren
iedere keer u een defect vermoedt.
Het indicatiesysteemOlie verversenherinnert
u eraan dat uw auto een onderhoudsbeurt
nodig heeft.
Op voertuigen uitgerust met het elektronische
voertuigeninformatiecentrum (EVIC) wordt
Olie verversen weergegeven op het EVIC en
er klinkt een geluidssignaal om aan te geven
dat de olie ververst moet worden. Het bericht
Olie verversen gaat ongeveer
11.200 km na de laatste olieverversingsbeurt
branden. Laat zo snel mogelijk, in ieder geval
binnen 800 km, een onderhoudsbeurt uitvoe-
ren.
OPMERKING:
• Het bericht Olie verversen weet niet
wanneer de laatste oliebeurt heeft plaats-
gehad. Ververs de olie van uw auto als de
laatste verversingsbeurt langer dan zes
maanden geleden is, ook wanneer het
bericht Olie verversen NIET oplicht.
• Ververs de olie van uw auto vaker als u de
auto gedurende langere tijd gebruikt als
terreinwagen.
• In geen geval mag u de motorolie pas
vervangen na 12.000 km of 6 maanden,
wat het eerst komt. De erkende dealer stelt het bericht
Olie ver-
versen opnieuw in nadat de oliebeurt heeft
plaats gehad. Als deze geplande oliebeurt
wordt verricht door iemand anders dan uw
erkende dealer, kan het bericht worden terug-
gesteld door de stappen te volgen uit Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum onderde
functies op uw dashboard.
Bij elke tankstop
• Controleer het motoroliepeil ca. 5 minuten
nadat een volledig opgewarmde motor is
afgezet. Controleer het oliepeil terwijl de
auto op een vlakke ondergrond staat. U
verkrijgt zo een nauwkeurigere aflezing. Vul
alleen olie bij wanneer het peil op of onder
de markering ADD of MIN staat.
• Controleer het peil van de ruitensproeier-
vloeistof en vul indien nodig vloeistof bij.
368