cruise control JEEP GRAND CHEROKEE 2014 Instructieboek (in Dutch)

Page 144 of 420

OPMERKING:
De stelbevestigingen niet wijzigen en de
sensor niet van de steun trekken. Dit kan tot
een onjuiste uitlijning van de sensor leiden.
Berg de sensor en de steun op een veilige plek
op. De bedrading en de connector moeten goed
worden weggewerkt nadat de sensor en de
steun zijn verwijderd.
Boven op de bumperstang is een connector-
stekker opgeborgen. Breng de bedrading van
de connector aan in de connectorstekker.
OPMERKING:
Als de sensor is verwijderd, zijn adaptieve
cruisecontrol, normale cruisecontrol en For-
ward Collision Warning niet beschikbaar en
blijft de aan/uit-knop voor Forward Collision
Warning branden. Nadat het contact van de
auto is uitgeschakeld en weer ingeschakeld,
wordt het systeem opnieuw ingesteld en de
volledige functionaliteit hervat.
Herhaal bovenstaande procedure in omge-
keerde volgorde om de sensor en de steun
opnieuw aan te brengen. Het vereiste aanhaal-
moment om de steun opnieuw op de stang te
bevestigen is 9 Nm.Waarschuwing onderhoud ACC/FCW
Als het systeem wordt uitgeschakeld en in het
EVIC de melding
"ACC/FCW Unavailable Ser-
vice Required" (ACC/FCW niet beschikbaar,
onderhoud noodzakelijk) of "Cruise/FCW Una-
vailable Service Required" (cruisecontrol/FCW
niet beschikbaar, onderhoud noodzakelijk)
wordt weergegeven, kan er sprake zijn van een
interne systeemstoring of van een tijdelijke sto-
ring die de functionaliteit van ACC beperkt.
Hoewel u nog steeds met de auto kunt rijden,
zal het ACC-systeem tijdelijk niet beschikbaar
zijn. Als dit gebeurt, kunt u proberen ACC later
opnieuw te activeren nadat u de contactscha-
kelaar uit- en weer ingeschakeld heeft. Als het
probleem aanhoudt, breng dan een bezoek aan
uw erkende dealer.
Voorzorg tijdens het rijden met ACCOnder sommige rijomstandigheden kan het
ACC-systeem moeite te hebben met de detec-
tie. In een dergelijk geval kan ACC laat of
onverwacht remmen. U dient als bestuurder
altijd alert te zijn om te kunnen ingrijpen. Een aanhanger trekken
OPMERKING:
Een aanhanger trekken wordt niet aangera-
den tijdens gebruik van de adaptieve cruise
control (ACC).
Verspringend verkeer
Het ACC-systeem kan een voertuig in dezelfde
rijstrook mogelijk niet waarnemen als dat voer-
tuig niet recht voor u rijdt, of invoegt vanaf een
naastgelegen rijstrook. Het kan zijn dat er on-
voldoende afstand is tot uw voorligger. Uw
voorligger kan uw rijtraject onder een hoek
kruisen waardoor uw auto plotseling kan rem-
men of versnellen.
140

Page 146 of 420

Smalle voertuigen
Bepaalde smalle voertuigen die dicht langs de
randen van de rijstrook rijden worden pas ge-
detecteerd als ze zich in volledig in de rijstrook
bevinden. Het kan zijn dat er onvoldoende
afstand is tot uw voorligger.
Stilstaande objecten en voertuigen
ACC reageert niet op stilstaande objecten en
voertuigen. ACC reageert bijvoorbeeld niet in
omstandigheden waarbij de auto vóór u naar
een andere rijstrook gaat of wanneer er op uw
rijstrook een auto stilstaat. Blijf altijd alert en
wees erop voorbereid uw remmen te gebruiken.
Algemene informatie
FCC-eisen voor voertuigradarsystemenClassificatiespecificaties:47 C.F.R. Deel 15
47 C.F.R Deel 15.515
Modus Normale cruisecontrol
(vaste snelheid)
Naast adaptieve cruisecontrol is ook de nor-
male cruisecontrol (vaste snelheid) beschikbaar
voor het rijden met een constante snelheid. De
normale cruisecontrol (vaste snelheid) is be- doeld om een ingestelde snelheid aan te hou-
den, zonder dat het gaspedaal bediend hoeft te
worden. De cruisecontrol kan alleen worden
gebruikt als de auto een snelheid heeft van
meer dan 30 km/u (19 mph).
Om tussen de verschillende typen cruisecontrol
te wisselen, drukt u op de AAN/UIT-knop van de
adaptieve cruisecontrol (ACC) zodat de ACC en
de normale cruisecontrol (vaste snelheid) wor-
den uitgeschakeld. Op de AAN/UIT-knop voor
de normale cruisecontrol (vaste snelheid) druk-
ken, leidt tot het inschakelen van (omschakelen
naar) de normale cruisecontrol (vaste snelheid).
WAARSCHUWING!
In de modus Normale cruisecontrol (vaste
snelheid) zal het systeem niet reageren op
voertuigen die vóór u rijden. Houdt een vei-
lige afstand aan tot het voertuig dat vóór u
rijdt. Zorg dat u zich altijd bewust bent van de
gekozen modus. Het negeren van deze
waarschuwingen kan een aanrijding en ern-
stig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
142

Page 147 of 420

De gewenste snelheid instellen
Schakel de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) in. Wanneer de auto de gewenste snel-
heid heeft bereikt, drukt u kort op de knop SET
(+) of SET (-). Laat het gaspedaal los. De auto
zal nu automatisch de gekozen snelheid hand-
haven. Nadat een snelheid is ingesteld, wordt
een melding CRUISE CONTROL SET TO
MPH/KM (cruisecontrol ingesteld op MPH/KM)
weergegeven dat aangeeft welke snelheid is
ingesteld. Een controlelampje CRUISE wordt
ook weergegeven en blijft branden in de instru-
mentengroep terwijl de snelheid is ingesteld.
Ingestelde snelheid aanpassen
Wanneer de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de snelheid verhogen
door op de knop SET (+) te drukken. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snel-
heid continu verhoogd totdat u de knop loslaat.
De nieuwe snelheid wordt dan ingesteld.
Als u eenmaal op de knop SET (+) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 1 km/u
(1 mph). Telkens wanneer u opnieuw kort op de
knop drukt, wordt de snelheid met 1 km/u
(1 mph) verhoogd.Terwijl de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de ingestelde snelheid
verhogen door de knop SET
+ingedrukt te
houden. Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft
de ingestelde snelheid toenemen in stappen
van 5 km/u (5 mph) totdat u de knop loslaat. Het
EVIC toont de snelheidstoename.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl de cruise-
control (vaste snelheid) is ingesteld, drukt u op
de knop SET (-). Als u de knop SET (-) ingedrukt
houdt, wordt de ingestelde snelheid continu
verlaagd totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is bereikt. De
nieuwe snelheid zal vervolgens worden inge-
steld.
Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 1 km/u
(1 mph). Telkens wanneer u opnieuw kort op de
knop drukt, wordt de snelheid met 1 km/u
(1 mph) verlaagd.
Terwijl de normale cruisecontrol (vaste snel-
heid) is ingesteld, kunt u de ingestelde snelheid
verlagen door de knop SET -ingedrukt te
houden. Als u deze knop ingedrukt houdt, blijft
de ingestelde snelheid dalen in stappen van 5 km/u (5 mph) totdat u de knop loslaat. Het
EVIC toont de snelheidsafname.
Annuleren
De volgende omstandigheden annuleren de
Normale cruisecontrol (vaste snelheid) zonder
het geheugen te wissen:

U trapt het rempedaal (kort) in.
• U op de knop CANCEL drukt.

Het elektronisch stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR) wordt geacti-
veerd.
• De handrem wordt aangetrokken.
• De temperatuur van de remmen wordt hoger
dan het normale bereik (oververhit).
• De schakelhendel wordt uit de stand Drive
gehaald.
Snelheid hervatten
Als u een eerder ingestelde snelheid opnieuw
wilt aanhouden, drukt u kort op de knop RES.
Deze functie kan worden gebruikt bij snelheden
hoger dan 30 km/u (19 mph).
143

Page 151 of 420

Waarschuwing onderhoud FCW
Als het systeem wordt uitgeschakeld en in het
EVIC wordt weergegeven:
•ACC/FCW Unavailable Service Required
(ACC/FCW niet beschikbaar, onderhoud
noodzakelijk)
• Cruise/FCW Unavailable Service Required
(cruisecontrol/FCW niet beschikbaar, onder-
houd noodzakelijk)
Dit geeft aan dat er een interne systeemstoring
is. Hoewel u nog steeds met de auto kunt rijden,
dient u het systeem te laten controleren door
een erkende dealer.
PARKSENSE® PARKEERSENSO-
REN ACHTER — INDIEN
AANWEZIG
ParkSense® parkeersensoren achter zorgt
voor zichtbare en hoorbare aanwijzingen m.b.t.
de afstand tussen de achterzijde van de auto en
een gedetecteerd obstakel bij het achteruitrij-
den, bijvoorbeeld tijdens een parkeermanoeu-
vre. Zie de voorzorgsmaatregelen voor gebruik van het ParkSense® systeem voor de beper-
kingen van dit systeem en aanbevelingen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet, wordt door ParkSense® automa-
tisch de systeemstatus (ingeschakeld of uitge-
schakeld) hersteld die actief was voordat het
contact werd uitgeschakeld.
ParkSense® kan uitsluitend worden geacti-
veerd wanneer de schakelhendel in de stand
REVERSE staat. Wanneer ParkSense® bij
deze stand van de schakelhendel wordt inge-
schakeld, blijft het systeem actief totdat de
rijsnelheid is toegenomen tot ongeveer 11 km/u
(7 mph) of hoger. Het systeem wordt weer actief
als de rijsnelheid is gedaald tot minder dan
ongeveer 9 km/u (6 mph).
ParkSense® sensorenDe vier ParkSense® sensoren die zich in
achterkant/achterbumper bevinden, bewaken het
gebied achter de auto dat binnen het zichtveld van
de sensoren valt. De sensors kunnen in horizontale
richting obstakels op een afstand van ongeveer 30
tot 200 cm van het achterpaneel/de achterbumper
detecteren, afhankelijk van de plaats, het type en
de richting van het obstakel.
ParkSense® waarschuwingsschermHet ParkSense® waarschuwingsdisplay wordt
alleen weergegeven wanneer
"Sound and Dis-
play" (Geluid en weergave) wordt geselecteerd
in het deel met door de klant te programmeren
functies van het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) of van het Uconnect® sys-
teem (indien beschikbaar). Raadpleeg voor
meer informatie de paragraaf "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
instellingen (door de klant te programmeren
functies)" of"Uconnect® instellingen" (indien
beschikbaar) in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwingsscherm bevindt
zich in het elektronische voertuiginformatiecen-
trum (EVIC). Het zorgt voor visuele waarschuwin-
gen om de afstand tussen de achterzijde - bum-
per en het gedetecteerde obstakel weer te geven.
Raadpleeg voor meer informatie "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Instellingen "in
"Het instrumentenpaneel ".
147

Page 194 of 420

Meldingen op het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
•Front Seatbelts Unbuckled (voorste veilig-
heidsgordels niet vastgegespt)
• Driver Seatbelt Unbuckled (Bestuurdersgor-
del niet vastgegespt)
• Passenger Seatbelt Unbuckled (passagiers-
gordel niet vastgegespt)
• Service Airbag System (airbagsysteem ver-
eist onderhoud)
• Traction Control Off (traction control uit)
• Washer Fluid Low (ruitensproeiervloeistof
bijna op)
• Oil Pressure Low (oliedruk laag)
• Olieverversing vereist
• Fuel Low (brandstof laag)
• Service Antilock Brake System (antiblokkeer-
systeem vereist onderhoud)
• Service Electronic Throttle Control (elektroni-
sche gasklepregeling vereist onderhoud) •
Service Power Steering (stuurbekrachtiging
vereist onderhoud)
• Cruise Off (cruisecontrol uitgeschakeld)
• Cruise Ready (cruisecontrol gereed)
• Cruise Set To XXX MPH (cruisecontrol inge-
steld op XXX mph)
• Tire Pressure Screen With Low Tire(s) “In-
flate Tire to XX” (bandenspanning-scherm
met te lage bandenspanning(en) "band op-
pompen tot XX")
• Service Tire Pressure System (bandenspan-
ningscontrolesysteem vereist onderhoud)

Parking Brake Engaged (handrem inge-
schakeld)
• Brake Fluid Low (remvloeistofpeil laag)
• Service Electronic Braking System (elektro-
nisch remsysteem vereist onderhoud)
• Engine Temperature Hot (motortemperatuur
hoog)
• Battery Voltage Low (accuspanning laag)
• Service Electronic Throttle Control (elektroni-
sche gasklepregeling vereist onderhoud) •
Lights On (verlichting aan)
• Right Turn Signal Light Out (richtingaanwij-
zer rechts uit)
• Left Turn Signal Light Out (richtingaanwijzer
links uit)
• Turn Signal On (richtingaanwijzer aan)
• Vehicle Not in Park (auto niet in
parkeerstand)
• Key in ignition (sleutel in contactslot)
• Key In Ignition Lights On (sleutel in contact,
lampen aan)
• Remote Start Active Key to Run (starten op
afstand actief Sleutel voor starten)
• Remote Start Active Push Start Button (star-
ten op afstand actief Druk op startknop)
• Remote Start Aborted Fuel Low (starten op
afstand afgebroken Brandstof laag)
• Remote Start Aborted Too Cold (starten op
afstand afgebroken Te koud)
• Remote Start Aborted Door Open (starten op
afstand afgebroken Portier open)
190

Page 196 of 420

•Selected Ride Height Not Permitted (gese-
lecteerde rijhoogte niet toegestaan)
• Service Air Suspension System Immediately
(luchtveringsysteem vereist onmiddellijk
onderhoud)
• Reduce Speed To Maintain Selected Ride
Height (verlaag snelheid om geselecteerde
rijhoogte te handhaven)
• Air Suspension System Cooling Down
Please Wait (luchtveringsysteem koelt af
Even wachten a.u.b.)
• Vehicle Cannot Be Lowered Door Open
(voertuig niet kan worden verlaagd Portier
open)
• Off Road 2 Watch For Clearance (terreinrij-
den 2 Let op bodemvrijheid)
• Entry/Exit Watch For Clearance (instappen/
uitstappen Let op bodemvrijheid)
• Air Suspension Temporarily Disabled For jac-
king And Tire Change (luchtvering tijdelijk
uitgeschakeld voor krikken en band
verwisselen) •
Battery Low Start Engine To Change Ride
Height (accu laag, start motor om de rij-
hoogte te wijzigen)
Het gedeelte met instelbare indicatoren bestaat
uit witte indicatoren aan de rechterzijde, oranje
indicatoren in het midden en rode indicatoren
aan de linkerzijde.
Oranje indicatoren in EVICIn dit gedeelte worden instelbare oranje indica-
toren getoond. Voorbeelden van deze indicato-
ren zijn:
• Laag brandstofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt tot on-
geveer 11,0 liter (3,0 gal), gaat dit
lampje aan en blijft het branden tot er
brandstof wordt bijgevuld.
• Laag peil ruitensproeiervloeistof
Dit lampje gaat branden om aan te
geven dat het peil van de ruiten-
sproeiervloeistof laag is. •
Versnellingsbaktemperatuur
Deze indicator geeft aan dat de
temperatuur van de transmissie-
vloeistof te hoog is. Dit kan gebeu-
ren bij veeleisend gebruik, zoals
het trekken van een aanhanger.
Wanneer dit lampje gaat branden, zet dan de
auto veilig stil aan de kant van de weg. Schakel
vervolgens naar NEUTRAL en laat de motor
stationair of met een hoger toerental draaien tot
het lampje dooft.
• Waarschuwing Forward Collision vereist
onderhoud
Dit lampje waarschuwt u voor een mogelijke
aanrijding met het voertuig vóór u en spoort u
aan om actie te ondernemen om een aanrijding
te voorkomen. Raadpleeg de paragraaf "Adap-
tieve cruisecontrol (ACC)" in het hoofdstuk"De
functies van uw auto" voor meer informatie
hierover.
192

Page 197 of 420

•Adaptieve cruisecontrol vereist onder-
houd
Dit lampje gaat branden wanneer
de ACC niet werkt en onderhoud
nodig heeft. Raadpleeg de para-
graaf"Adaptieve cruisecontrol
(ACC)" in het hoofdstuk "De func-
ties van uw auto" voor meer informatie hierover.
• Storing elektronische handrem
Dit lampje geeft aan dat er storing
is opgetreden in de elektronische
handrem. Raadpleeg uw erkende
dealer voor hulp.
Rode indicatoren in EVICIn dit gedeelte worden instelbare rode indicato-
ren getoond. Voorbeelden van deze indicatoren
zijn:
•Portier open
Dit lampje gaat branden om aan te
geven dat een of meerdere portie-
ren mogelijk open zijn. •
Waarschuwingslampje oliedruk
Deze indicator wijst op een te lage
motoroliedruk. Als het lampje tijdens
het rijden gaat branden, zet de auto dan veilig
stil en zet de motor zo snel mogelijk af. Er klinkt
gedurende vier minuten een geluidssignaal als
dit lampje gaat branden.
Start de motor pas opnieuw wanneer het pro-
bleem is verholpen. Dit lampje geeft geen infor-
matie over het motoroliepeil. Het oliepeil moet u
controleren in de motorruimte.
• Waarschuwingslampje olietemperatuur
Deze indicator wijst op een te hoge
olietemperatuur. Als het lampje tij-
dens het rijden gaat branden, zet
de auto dan veilig stil en zet de
motor zo snel mogelijk af.
• Lampje van het laadsysteem
Dit lampje geeft informatie over het
functioneren van het elektrische laad-
systeem. Als het lampje blijft branden
of gaat branden tijdens het rijden, schakel dan
de elektrische apparaten uit die niet noodzake- lijk zijn voor het rijden of verhoog het motortoe-
rental (als de motor stationair draait). Als het
lampje van het laadsysteem blijft branden, is er
een probleem met het laadsysteem. Laat de
auto dan ONMIDDELLIJK CONTROLEREN.
Neem contact op met een erkende dealer.
Wanneer met startkabels moet worden gestart,
raadpleeg dan de paragraaf
"Starten met start-
kabels" in het hoofdstuk "Wat doen in geval van
nood".
• Lampje elektronisch gaspedaal (ETC)
Dit lampje wijst u op een probleem
met het elektronische gaspedaal
(ETC). Dit lampje gaat branden als
de contactschakelaar voor het
eerst in de stand ON (AAN) wordt
gezet om een gloeilampcontrole uit te voeren.
Als het lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten controleren
door een erkende dealer.
Als er een probleem wordt gedetecteerd, gaat
het lampje branden wanneer de motor draait.
Schakel het contact uit en opnieuw in wanneer
193

Page 198 of 420

de auto volledig stilstaat en de schakelhendel in
de stand PARK staat. Het lampje moet dan
doven.
Als het lampje bij draaiende motor blijft bran-
den, kunt u in de meeste gevallen gewoon met
de auto rijden. Neem echter zo snel mogelijk
contact op met uw erkende dealer voor repara-
tie. Als het lampje knippert wanneer de motor
draait, is onmiddellijk onderhoud noodzakelijk.
In een dergelijk geval is het mogelijk dat het
motorvermogen afneemt, de motor versneld of
onregelmatig stationair draait of afslaat en dat
uw auto moet worden gesleept.
•Waarschuwingslampje motortempera-
tuur
Dit lampje waarschuwt voor een over-
verhitte motor. Als de temperatuur
stijgt en de meter dichter bij Hkomt,
gaat dit lampje branden en klinkt er een geluids-
signaal als de ingestelde grenswaarde wordt
bereikt. Als de oververhitting blijft toenemen,
passeert de meternaald de waarde H, blijft het
controlelampje aanhoudend knipperen en klinkt
er een aanhoudend geluidssignaal tot de motor
kan afkoelen. Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat
branden, zet dan de auto veilig stil aan de kant
van de weg. Als de airco is ingeschakeld,
schakel deze dan uit. Zet de versnellingsbak in
de stand NEUTRAL en laat de motor stationair
draaien. Als de meternaald niet terugkeert naar
normaal, zet de motor dan onmiddellijk uit en
bel voor hulp. Raadpleeg de paragraaf
"Over-
verhitting van de motor" in het hoofdstuk"Wat
doen in geval van nood" voor meer informatie
hierover.
• Storing elektrische stuurbekrachtiging –
Indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
de elektrische stuurbekrachtiging
niet werkt en onderhoud vereist.
• Achterklep open
Dit lampje gaat branden om aan te
geven dat de achterklep mogelijk
open is.Groene indicatoren in EVIC
•Cruisecontrol ingesteld
Deze indicator licht groen op als de
cruisecontrol is ingesteld. Raad-
pleeg de paragraaf "Cruisecontrol"
in het hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hierover.
Selecteerbare menu-items in het
EVIC
Druk kort op de pijl omhoog of omlaag totdat het
pictogram voor het selecteerbare menu is ge-
markeerd in het EVIC.
Digitale snelheidsmeter
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het Digitale scherm is gemar-
keerd in het EVIC. Druk kort op de
knop pijl naar rechts om door de
submenu’s te bladeren en druk op
de knop OK om de weergave te wijzigen tus-
sen km/u en mph.
194

Page 200 of 420

Trip B (Rit B)Druk kort op de knop pijl links of pijl
rechts totdat het pictogram van
dagteller B is gemarkeerd in het
EVIC (schakelen naar links of
rechts om dagteller A of B te selec-
teren). De informatie van dagteller
B is de volgende:
• Distance (Afstand)
• Average Fuel Economy (Gemiddeld brand-
stofverbruik)
• Elapsed Time (Verstreken tijd)
Houd de knop OK ingedrukt om alle informatie
te resetten.
Brandstofverbruik
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het Brandstofverbruik is
gemarkeerd. •
Average Fuel Economy/Miles Per Gallon
(Gemiddeld brandstofverbruik in mijlen per
gallon) (MPG staafdiagram)
• Range To Empty (RTE) (bereik tot lege tank)
• Current Miles Per Gallon (MPG) (mijlen per
gallon)
Opgeslagen meldingen
Druk kort op de knop pijl omhoog
totdat het pictogram voor het Mel-
dingenscherm is gemarkeerd in het
EVIC. Deze functie toont het aantal
opgeslagen waarschuwingsmel-
dingen. Door op de knop pijl naar
rechts te drukken, kunt u de opgeslagen mel-
dingen zien.
Audio
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het Audioscherm is gemar-
keerd in het EVIC. Druk kort op de
knop pijl naar rechts om door de
submenu’s te bladeren en druk op
de knop OK om de actieve bron weer te geven. Instellen scherm
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het scherm Screen Setup
(Scherm instellen) is gemarkeerd
in het EVIC. Druk kort op de knop
pijl naar rechts om het submenu
Screen Setup (Scherm instellen) te openen.
Met de functie Screen Setup (Scherm instellen)
kunt u veranderen welke informatie wordt weer-
gegeven in de instrumentengroep, evenals de
plaats waar die informatie wordt weergegeven.
Bestuurderhulp
Druk kort op de knop pijl omhoog of
pijl omlaag totdat het pictogram
voor het Bestuurderhulpscherm is
gemarkeerd in het EVIC. Druk kort
op de knop pijl naar rechts om het
submenu adaptieve cruise control
weer te geven. Raadpleeg voor meer informatie
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
Indien aanwezig" in het hoofdstuk"De functies
van uw auto".
196

Page 294 of 420

Aantal
pennen Functie Kleur
draad
12 Reserve voor latere toewij-zing –
13
aRetourlijn
voor contact (pen) 9 Rood/bruin
OPMERKING:
De toewijzing van pen 12 is veranderd
van Code voor gekoppelde aanhanger 
in Reserve voor latere toewijzing .
aDe drie retourcircuits mogen niet elek-
trisch in de aanhanger worden aangesloten.
bDe verlichting van de kentekenplaat ach-
ter wordt zo aangesloten dat geen enkele
lamp van de verlichting een aansluiting
deelt met pen 5 en 7.
Tips voor het trekken van een
aanhanger
Oefen, voordat u met de aanhanger de weg op
gaat, het nemen van bochten, remmen en ach-
teruitrijden met de aanhanger in een gebied
zonder druk verkeer.
Automatische versnellingsbak
U kunt de stand DRIVE gebruiken bij het trek-
ken van een aanhanger. De regeling van de
versnellingsbak is voorzien van een rijstrategie
om veelvuldig schakelen bij het trekken van een
aanhanger te voorkomen. Wanneer in DRIVE
echter vaak wordt geschakeld, kunt u de scha-
kelflippers gebruiken om handmatig terug te
schakelen naar een lagere versnelling.
OPMERKING:
Het kiezen van een lagere versnelling bij
gebruik van de auto onder zware belasting
zal de prestaties verbeteren en de levens-
duur van de transmissie verlengen, doordat
overmatig schakelen en het opbouwen van
hitte worden beperkt. Hierdoor zal ook de
motorremwerking worden verbeterd. Schakelflipper-modus

Kies bij het gebruik van de schakelflippers de
hoogste versnelling die voldoende vermogen
oplevert en waarmee veelvuldig terugscha-
kelen wordt voorkomen. Selecteer bijvoor-
beeld "5"als de gewenste snelheid kan wor-
den aangehouden. Selecteer indien nodig
"4" of"3" om de gewenste snelheid aan te
houden.
• Vermijd lang rijden bij hoge toerentallen om
oververhitting te voorkomen. Verlaag, indien
nodig, de snelheid om lang rijden met hoge
toerentallen te voorkomen. U kunt opschake-
len of de rijsnelheid weer verhogen wanneer
de helling en het verkeer dit toelaat.
Elektronische snelheidsregeling—indien
aanwezig
• Gebruik de cruisecontrol niet in heuvelachtig
terrein of met een zware belading.
• Als de rijsnelheid bij gebruik van de snel-
heidsregeling regelmatig daalt met meer dan
16 km/u, schakel het systeem dan uit totdat u
weer een kruissnelheid kunt aanhouden.
290

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >