JEEP GRAND CHEROKEE 2018 Instructieboek (in Dutch)
Page 41 of 410
Elektrisch verstellen
Als u de stuurkolom in hoogte wilt verstellen,
beweegt u de hendel omhoog of omlaag tot-
dat de gewenste positie is bereikt. Om de
stuurkolom in de lengte te verstellen trekt u
de hendel naar u toe of duwt u de hendel naar
voren totdat de gewenste positie is bereikt.WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden.
Verstellen van de stuurkolom tijdens het
rijden of rijden als de stuurkolom niet is
vergrendeld, kan ertoe leiden dat de be-
stuurder de macht over het stuur verliest.
Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan
dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot ge-
volg hebben.
Verwarmd stuurwiel
Het stuurwiel is voorzien van een verwar-
mingselement dat bij koud weer uw handen
verwarmt. De stuurverwarming kent slechts
één temperatuurinstelling. Nadat de stuur-
verwarming is ingeschakeld, wordt het stuur
tot gemiddeld 80 minuten verwarmd waarna
de stuurverwarming automatisch wordt uitge-
schakeld. Deze tijd varieert naar gelang de
omgevingstemperaturen. De stuurverwar-
ming wordt mogelijk eerder uitgeschakeld of
helemaal niet ingeschakeld als het stuur al
warm is.De bedieningstoets voor de stuurverwarming
bevindt zich in het Uconnect systeem. U kunt
toegang tot de bedieningstoets via het
scherm klimaatregeling of bedieningsele-
menten krijgen.
• Druk de stuurverwarmingstoets
een
keer in om het verwarmingselement in te
schakelen.
• Druk de stuurverwarmingstoets
een
tweede keer in om het verwarmingselement
uit te schakelen.
OPMERKING:
De stuurverwarming werkt alleen als de motor
draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend startsys-
teem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stuurverwarming wordt ingeschakeld tijdens
het starten op afstand via het Uconnect sys-
teem. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
in het instructieboekje voor meer informatie.
Bedieningselement voor elektrische
lengte- en hoogteverstelling
39
Page 42 of 410
WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kun-
nen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie, moe-
ten voorzichtig zijn bij het gebruik van
de stuurverwarming. Deze kan zelfs bij
lage temperaturen brandwonden veroor-
zaken, met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op het stuur die
warmte-isolerend werken, zoals een de-
ken of stuurhoes. Hierdoor kan de stuur-
verwarming oververhit raken.
SPIEGELS
Inklapbare buitenspiegels
Alle buitenspiegels kunnen naar voren of
naar achteren scharnieren om beschadigin-
gen te voorkomen. De scharnieren kennen
drie standen:
• Stand volledig naar voren• Stand volledig naar achteren
• Normale stand
Elektrisch inklapbare spiegels — indien aan-
wezig
Als de auto is uitgerust met elektrisch inklap-
bare buitenspiegels, dan kunnen de spiegels
elektrisch naar achteren worden ingeklapt en
worden uitgeklapt in de stand Drive.
De schakelaar voor de elektrische inklapbare
spiegels bevindt zich tussen de spiegelscha-
kelaars L (links) en R (rechts). Druk eenmaal
op de schakelaar om de spiegels in te klap-
pen. Druk nogmaals op de schakelaar om de
spiegels weer in de normale rijstand te zet-
ten.
Als de spiegel na een elektrische cyclus
handmatig wordt ingeklapt, dan moet moge-
lijk een extra keer op de knop worden gedrukt
om de spiegels terug te zetten in de oorspron-
kelijke stand. Als de spiegel niet elektrisch
inklapt, controleer dan of er te veel ijs of vuil
op het scharniergedeelte zit waardoor het
systeem wordt vertraagd.Automatische elektrisch inklapbare spiegels
Wanneer de functie Automatic Fold/Unfold
Mirrors (spiegels automatisch in-/uitklappen)
is ingeschakeld, worden de buitenspiegels
ingeklapt bij het verlaten van het voertuig
(het contact is uitgeschakeld, worden alle
portieren zijn gesloten, en de portieren zijn
vergrendeld).
Schakelaar elektrisch inklapbare
spiegels
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
40
Page 43 of 410
• Als de buitenspiegels automatisch werden
ingeklapt, dan klappen ze uit wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
• Als de buitenspiegels handmatig werden
ingeklapt, worden ze niet automatisch
uitgeklapt.
OPMERKING:
De functie Automatic Fold/Unfold Mirrors
(spiegels automatisch in-/uitklappen) is af-
fabriek niet ingeschakeld. U kunt de functie
Automatic Fold/Unfold Mirrors (spiegels au-
tomatisch in-/uitklappen) in- en uitschakelen
met het Uconnect systeem. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.Verwarmde buitenspiegels — indien
aanwezig
Deze buitenspiegels worden ver-
warmd om ijs te ontdooien. Deze
functie kan worden geactiveerd
wanneer u de achterruitverwar-
ming inschakelt. Raadpleeg de paragraaf
"Klimaatregeling" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
BUITENVERLICHTING
Koplampschakelaar
De koplampschakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van het instrumentenpaneel,
naast het stuurwiel. De koplampschakelaar
regelt de bediening van de koplampen, par-
keerlampen, instrumentenverlichting, baga-
geruimteverlichting en de mistlampen (in-
dien aanwezig).Koplampschakelaar
1 — Auto
2 — Draaien koplampschakelaar
3 — Draaien dimmer
4 — Indrukken mistlampen
41
Page 44 of 410
Koplampen
Draai de koplampschakelaar rechtsom om de
koplampen in te schakelen. Wanneer de kop-
lampschakelaar is ingeschakeld, zijn ook de
parkeerlampen, de achterlichten, de kente-
kenplaatverlichting en de instrumentenpa-
neelverlichting ingeschakeld. Om de koplam-
pen uit te schakelen, draait u de
koplampschakelaar terug in de stand O (Off,
Uit).
OPMERKING:
• De kop- en mistlampen (indien aanwezig)
van uw voertuig zijn uitgerust met kunst-
stoflenzen die lichter zijn en die minder
gevoelig voor steenslag zijn dan glazen len-
zen. Kunststof is minder krasbestendig dan
glas. Ga daarom anders te werk bij het
reinigen van de koplamplens.
• Om krassen tot een minimum te beperken
en de lichtopbrengst maximaal te houden,
mogen de koplamplenzen niet met een
droge doek worden schoongemaakt. Verwij-
der vuil met een milde zeepoplossing en
spoel goed na.
LET OP!
Gebruik nooit schurende reinigingsmidde-
len, oplosmiddelen, staalwol of andere
schuurmiddelen om de lenzen te reinigen.
Dagverlichting
Niet-SRT-voertuigen
De daglichtlampen (lage intensiteit) worden
ingeschakeld wanneer de motor draait en de
versnellingsbak niet in de stand PARK staat.
De lampen blijven branden tot de schakelaar
in de stand OFF of ACC wordt gezet of de
handrem wordt aangetrokken.
OPMERKING:
• Als één van de richtingaanwijzers wordt
ingeschakeld, wordt de daglichtlamp aan
dezelfde kant uitgeschakeld zolang de rich-
tingaanwijzer aan is. Zodra de richtingaan-
wijzer wordt uitgeschakeld, gaat de dag-
lichtlamp weer branden.• De daglichtlampenfunctie kan worden uit-
geschakeld via het Uconnect-systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
SRT-voertuigen
De daglichtlampen (hoge intensiteit) worden
ingeschakeld wanneer de motor draait en de
versnellingsbak niet in de stand PARK staat.
De lampen blijven branden tot de schakelaar
in de stand OFF of ACC wordt gezet of de
handrem wordt aangetrokken.
Bij normaal rijden in het donker moet de
koplampschakelaar worden gebruikt.
Grootlicht
Druk de multifunctionele hendel in de rich-
ting van het instrumentenpaneel om het
grootlicht in te schakelen. Door de multifunc-
tionele hendel richting het stuurwiel te trek-
ken, wordt het dimlicht weer ingeschakeld of
het grootlicht weer uitgeschakeld.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
42
Page 45 of 410
Automatisch grootlicht
Het regelsysteem van het automatisch groot-
licht zorgt voor meer licht van de koplampen
in het donker door automatische regeling van
het grootlicht met behulp van een op de
achteruitkijkspiegel gemonteerde digitale ca-
mera. Deze camera detecteert de verlichting
van andere voertuigen en zorgt ervoor dat
automatisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende voertui-
gen uit het zicht van de camera zijn verdwe-
nen.
OPMERKING:
• De regeling van het automatische grootlicht
kan worden in- of uitgeschakeld door "ON"
(aan) te selecteren onder "Auto High Beam"
(automatisch grootlicht) in de Uconnect-
instellingen of door de koplampschakelaar
in de stand AUTO te zetten. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of ge-
deeltelijk aan het zicht worden onttrokken,zal uw grootlicht langer blijven branden
(dichter bij het andere voertuig). Het sys-
teem zal ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn bedekt met vuil,
vet of andere obstakels.
• Om de geavanceerde gevoeligheidsregeling
automatisch grootlicht (standaard) te verla-
ten en te navigeren naar verminderde ge-
voeligheidsregeling grootlicht (niet aanbe-
volen), laat u binnen 10 seconden na het
uitschakelen van het contact de grootlicht-
hendel 6 volledige aan/uit-cycli doorlopen.
Het systeem keert terug naar de stan-
daardinstelling bij contact uit.
Als de voorruit of spiegel voor de regeling van
het automatische grootlicht wordt vervangen,
moet de spiegel opnieuw worden gericht om
zeker te zijn van een correcte werking. Neem
contact op met uw erkende dealer.
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort in de richting van het
stuurwiel te trekken. Hierdoor wordt het
grootlicht ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Parkeerlichten en verlichting van het
instrumentenpaneel
Om de parkeerlichten en de instrumentenver-
lichting in te schakelen, draait u de koplamp-
schakelaar rechtsom. Om de parkeerlichten
uit te schakelen, draait u de koplampschake-
laar terug in de stand O (Off, Uit).
Koplampen automatisch inschakelen met
ruitenwissers
Als uw auto is uitgerust met automatisch
inschakelende koplampen dan is deze door
de klant te programmeren functie beschik-
baar. Als de koplampen in de modus Automa-
tisch staan en de motor draait, gaan de kop-
lampen automatisch branden wanneer de
ruitenwisser wordt ingeschakeld. Deze func-
tie kan worden geprogrammeerd via het
scherm van het Uconnect systeem. Raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
43
Page 46 of 410
Als uw auto is uitgerust met een regensensor
en als deze is ingeschakeld, dan gaan de
koplampen automatisch branden nadat de
ruitenwissers binnen ongeveer een minuut
vijf wiscycli hebben uitgevoerd. De koplam-
pen worden vier minuten nadat de ruitenwis-
sers zijn gestopt, weer uitgeschakeld. Raad-
pleeg de paragraaf "Ruitenwissers en
-sproeiers" in het hoofdstuk "Uw voertuig le-
ren kennen" voor meer informatie.
OPMERKING:
Als uw koplampen overdag worden ingescha-
keld, dan worden de lampjes op het instru-
mentenpaneel automatisch gedimd zodat ze
niet zo fel branden als in het donker.
Uitschakelvertraging koplampverlichting
Uw auto is uitgerust met uitschakelvertraging
van de koplampverlichting waardoor de kop-
lampen ongeveer 90 seconden blijven bran-
den na het uitstappen. Deze vertraging wordt
ingeschakeld wanneer de contactschakelaar
in de stand OFF wordt gezet terwijl de kop-
lampschakelaar is ingeschakeld en vervol-
gens wordt uitgeschakeld. U kunt de uitscha-
kelvertraging van de koplampen annulerendoor de koplampschakelaar in en vervolgens
uit te schakelen of door de contactschakelaar
in de stand ON te zetten.
OPMERKING:
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Waarschuwingssignaal verlichting aan
Als de koplampen, parkeerlichten of bagage-
ruimteverlichting ingeschakeld blijven nadat
de contactschakelaar in de stand OFF is
gezet, klinkt er een geluidssignaal wanneer
het bestuurdersportier wordt geopend.
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig
De mistlampen vóór en mistachterlichten
kunt u naar wens gebruiken als het zicht door
mist is verslechterd. De mistlampen worden
in deze volgorde ingeschakeld: als u de kop-
lampschakelaar één keer indrukt, gaan de
mistkoplampen aan. Druk de schakelaar een
tweede keer in om de mistachterlichten in teschakelen (mistlampen vóór blijven aan).
Druk de schakelaar een derde keer in om de
mistachterlichten uit te schakelen (mistlam-
pen vóór blijven aan). Druk de schakelaar een
vierde keer in om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
OPMERKING:
De koplampschakelaar moet in de stand par-
keerlicht of koplampen staan voordat de
mistlampschakelaar ingedrukt kan worden.Schakelaar mistlampen
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
44
Page 47 of 410
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden op het display in de instrumenten-
groep gaan knipperen, wat betekent dat de
richtingaanwijzers voor en achter naar beho-
ren werken.
OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. Wanneer
een van de richtingaanwijzers niet gaat bran-
den wanneer u de hendel beweegt, is waar-
schijnlijk de desbetreffende lamp defect.
Lane Change Assist
Tik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de
richtingaanwijzer (rechts of links) knippert
dan driemaal en gaat vervolgens automatisch
uit.
Automatische hoogteverstelling
koplampen — alleen voor
hogedrukontladingslampen (HID)
Deze functie zorgt ervoor dat het grootlicht
tegenliggers niet verblindt. Door de automa-
tische hoogteverstelling van de koplampen
wordt de hoogte van het grootlicht aangepast
aan de hellingshoek van de auto.
Accuspaarfunctie
Om de levensduur van de accu van uw auto te
verlengen, wordt zowel voor de binnen- als de
buitenverlichting belastingreductie geboden.
Als de contactschakelaar in de stand OFF
(UIT) staat en een portier open blijft staan
gedurende 10 minuten of de dimschakelaar
in de stand ON (AAN) staat voor de plafond-
verlichting, wordt de binnenverlichting auto-
matisch uitgeschakeld.
OPMERKING:
De accuspaarmodus wordt geannuleerd als
de contactschakelaar in de stand ON (AAN)
staat.Als de koplampen ingeschakeld blijven ter-
wijl de contactschakelaar in de stand OFF
(UIT) is gezet, wordt de buitenverlichting
automatisch na acht minuten uitgeschakeld.
Als de koplampen worden ingeschakeld en
ingeschakeld worden geladen gedurende
acht minuten terwijl de contactschakelaar in
de stand OFF (UIT) staat, gaat de buitenver-
lichting automatisch uit.
OPMERKING:
De accuspaarmodus wordt uitgeschakeld als
de contactschakelaar in de stand OFF (uit)
staat en de koplampschakelaar in de stand
voor de parkeerlichten staat. De parkeerlich-
ten blijven branden en stroom van de accu
verbruiken.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
De bedieningselementen voor de
ruitenwisser/-sproeier bevinden zich op de
multifunctionele hendel aan de linkerzijde
van de stuurkolom. De voorruitenwissers wor-
den bediend door een schakelaar te bedienen
op het uiteinde van de hendel. Raadpleeg
45
Page 48 of 410
"Ruitenwisser/-sproeier achterruit" in deze
paragraaf voor informatie over de
achterruitwisser/-sproeier.
Bediening van de ruitenwissers
Draai het uiteinde van de hendel naar een van
de eerste vier klikstanden voor intervalwis-
sen, de vijfde klikstand voor een lage wissnel-
heid en de zesde klikstand voor een hoge
wissnelheid.
LET OP!
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als
die verhindert dat de wisserbladen terug-
keren naar de ruststand. Wanneer de rui-
tenwisserschakelaar is uitgezet en de wis-
serbladen niet kunnen terugkeren naar de
ruststand, kan dat schade toebrengen aan
de ruitenwissermotor.
Intervalstand
Gebruik een van de vier intervalwissnelheden
wanneer de weersomstandigheden één wis-
slag vereisen met een variabele interval tus-
sen de wisslagen. Bij rijsnelheden boven
16 km/u (10 mph) kan de vertraging worden
ingesteld vanaf maximaal circa 18 seconden
tussen de wisbewegingen (eerste klikstand)
tot één wisbeweging per seconde (vierde klik-
stand).
OPMERKING:
Als de rijsnelheid lager is dan 16 km/u
(10 mph), worden de intervaltijden verdub-
beld.
Werking van de ruitensproeier
Als u de ruitensproeiers wilt inschakelen,
duwt u het uiteinde van de hendel (in de
richting van het stuurwiel) en houdt u de
hendel ingedrukt zo lang het sproeien nodig
is. Als u tegen de hendel duwt terwijl de
intervalstand actief is, voeren de ruitenwis-
sers, nadat u het uiteinde van de hendel hebt
losgelaten, meerdere wisbewegingen uit en
keren vervolgens terug naar de eerder gese-
lecteerde intervalstand.
Als u tegen het uiteinde van de hendel duwt
terwijl de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, voe-
ren de ruitenwissers meerdere wisbewegingen uit
en worden vervolgens weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
Multifunctionele hendel
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
46
Page 49 of 410
Wasem
Gebruik de tipfunctie als het weer vereist dat
de ruitenwissers af en toe gebruikt worden.
Draai het uiteinde van de hendel naar de
stand MIST en laat hem los voor één wisbe-
weging.
OPMERKING:
De Mist-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezig
Deze functie detecteert regen of sneeuw op
de voorruit en schakelt automatisch de rui-
tenwissers in voor de bestuurder. De functie
is vooral handig wanneer spatwater van de
weg of water dat van de ruitenwissers van een
voorliggende auto wordt geblazen, op de voor-
ruit terechtkomt. Draai het uiteinde van de
multifunctionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand 1 is het minst gevoelig
en wisserintervalstand 4 is het meest gevoe-
lig.
OPMERKING:
Bij normale regenval dient wisserintervals-
tand 3 te worden gebruikt.
Gebruik stand 1 en 2 als u de gevoeligheid
van de regensensor wilt verkleinen. Gebruik
stand 4 als u de gevoeligheid van de regen-
sensor wilt vergroten. Zet de ruitenwisser-
schakelaar in de stand OFF als u het systeem
niet wilt gebruiken.
OPMERKING:
• De regensensor werkt niet wanneer de rui-
tenwisserschakelaar in de stand voor lage
of hoge snelheid staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensensor
mogelijk niet goed.
• Het gebruik van Rain-X en was- of silico-
nenhoudende producten kan de prestaties
van de regensensor beïnvloeden.• De regensensor kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect systeem, raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het regensensorsysteem is voorzien van be-
schermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
•Lage omgevingstemperatuur— Als de con-
tactschakelaar voor het eerst in de stand
ON wordt gezet, dan werkt het regensensor-
systeem pas wanneer de ruitenwisserscha-
kelaar wordt bediend, de voertuigsnelheid
hoger is dan 3 km/u (5 mph) of de buiten-
temperatuur hoger is dan 0 °C (32 °F).
•Versnellingsbak in de neutraalstand— Als de
contactschakelaar in de stand ON staat en
de versnellingsbak in de neutraalstand
staat, dan werkt het regensensorsysteem
pas wanneer de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend, de voertuigsnelheid hoger is
dan 5 km/u (3 mph) of als de schakelhen-
del uit de neutraalstand wordt gezet.
47
Page 50 of 410
Achterruitwisser/-sproeier
De schakelaars voor de bediening van de
ruitenwisser/sproeier van de achterruit bevin-
den zich op de multifunctionele hendel links
van de stuurkolom. De ruitenwisser/sproeier
van de achterruit kan worden bediend door
aan de schakelaar in het midden van de
hendel te draaien.
Draai het middendeel van de hendel naar
boven in de eerste stand voor intervalbedrijf
en in de tweede stand voor continu bedrijf
van de achterruitwisser.
Als u het middendeel van de hendel nog-
maals naar boven draait, wordt de sproeier-
pomp ingeschakeld. Deze blijft ingeschakeld
zolang u de hendel in deze stand vasthoudt.
Zodra u de schakelaar loslaat, wordt het con-
tinue bedrijf van de achterruitwisser hervat.
Als deze draaischakelaar in de stand OFF
staat en u de schakelaar naar beneden draait,
wordt de sproeierpomp van de achterruit in-
geschakeld. Deze blijft ingeschakeld zolang
u de hendel in deze stand vasthoudt. Als u deschakelaar loslaat, dan keert deze terug in de
stand OFF. De ruitenwissers maken dan een
paar slagen en keren vervolgens terug in de
ruststand.
OPMERKING:
Om het systeem te beschermen, stopt de
pomp automatisch als de schakelaar langer
dan 20 seconden wordt vastgehouden. Als u
de schakelaar loslaat, hervat de pomp het
normale bedrijf.
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de
contactschakelaar in de stand OFF wordt
gezet, keert de ruitenwisser automatisch in
de ruststand terug.
KOPLAMPSPROEIERS
Met de multifunctionele hendel bedient u de
koplampsproeiers wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON staat en de koplampen
zijn ingeschakeld. De multifunctionele hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.Om de koplampsproeiers te gebruiken, drukt
u de multifunctionele hendel naar binnen (in
de richting van de stuurkolom) en laat hem
los. De koplampsproeiers spuiten gedurende
een ingestelde tijd vloeistof onder druk op de
lenzen van de koplampen. Ook de ruiten-
sproeiers treden in werking en de ruitenwis-
sers maken een wisbeweging.
OPMERKING:
Nadat de contactschakelaar in de stand ON is
gezet en de koplampen zijn ingeschakeld,
treden de koplampsproeiers bij de eerste
straal van de ruitensproeiers in werking en
vervolgens bij elke elfde straal.
KLIMAATREGELING
Overzicht automatische klimaatregeling
Met behulp van de klimaatregeling kunt u de
temperatuur, de luchtstroom en de verdeling
ervan in het voertuig nauwkeurig regelen. De
bedieningselementen bevinden zich op het
instrumentenpaneel, onder de radio.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
48