ESP JEEP GRAND CHEROKEE 2020 Instructieboek (in Dutch)

Page 3 of 412

Gefeliciteerd met de keuze van uw nieuwe
FCA-voertuig. U kunt er zeker van zijn dat uw
voertuig staat voor nauwkeurig vakmanschap,
exclusieve styling en hoogwaardige kwaliteit.
Rijd ALTIJD veilig en let op de weg. Rijd
ALTIJD veilig met beide handen aan het
stuur. U bent volledig verantwoordelijk voor
en draagt alle risico's met betrekking tot het
gebruik van de functies en toepassingen in
deze auto. Gebruik de functies en toepassin-
gen alleen wanneer dat veilig is. Anders be-
staat er een risico op een ongeval en ernstig
of zelfs dodelijk letsel.
Deze handleiding illustreert en beschrijft de
werking van functies en uitrustingen waarmee
uw voertuig standaard of optioneel is uitgerust.
In de handleiding kunnen ook functies en uit-
rustingen worden beschreven die niet langer
leverbaar zijn of niet voor dit voertuig zijn
gespecificeerd. Beschrijvingen van functies en
uitrustingen die niet op dit voertuig leverbaar
zijn, kunt u negeren. FCA behoudt zich het
recht voor wijzigingen in het ontwerp en de
specificaties aan te brengen, en/of toevoegin-
gen of verbeteringen in zijn producten aan tebrengen, zonder zich op enige wijze te ver-
plichten deze aanpassingen tevens in eerder
gefabriceerde producten aan te brengen.
Deze handleiding is bedoeld om u snel ver-
trouwd te maken met belangrijke voorzienin-
gen in uw voertuig. U vindt in deze handlei-
ding het meeste wat u nodig hebt om uw
voertuig te bedienen en te onderhouden, in-
clusief noodinformatie.
Bedenk dat met betrekking tot het onderhoud
van uw auto, uw erkende dealer uw Jeep
®het
beste kent, deze over door de fabriek ge-
trainde monteurs en originele MOPAR
®on-
derdelen beschikt en ervoor zorgt dat u tevre-
den over uw auto blijft.
HOEUUW
INSTRUCTIEBOEKJE ONLINE
KUNT TERUGVINDEN
Deze uitgave werd samengesteld als referentie
om u snel vertrouwd te maken met de belang-
rijkste kenmerken en processen van uw auto. U
vindt er het meeste wat u nodig hebt om uw
voertuig te bedienen en te onderhouden, inclu-
sief noodinformatie en -procedures.
Deze gebruikershandleiding is geen vervanging
voor het volledige instructieboekje, en behan-
delt niet volledig alle handelingen en procedu-
res die mogelijk zijn met uw voertuig.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving
van de onderwerpen in deze handleiding, en
informatie over de functies en processen die
niet in deze gebruikershandleiding zijn opge-
nomen, kunt u het volledige instructieboekje
gratis online raadplegen in een printvriende-
lijk PDF-formaat.
Voor het volledige instructieboekje of de bijlage
die van toepassing is voor uw voertuig, gaat u
naar het desbetreffende internetadres hieronder:
www.mopar.eu/ownerof om toegang tot deze
informatie te krijgen, kunt u ook naar de
websitehttp://aftersales.fiat.com/elum/gaan.
FCA wil een bijdrage leveren aan de bescher-
ming van het milieu en besparing van natuur-
lijke hulpbronnen. Door de meeste gebruikers-
informatie over uw auto elektronisch in plaats
van op papier te verstrekken, dragen we samen
bij aan vermindering van de vraag naar produc-
ten die bomen als grondstof gebruiken en ver-
lagen we de belasting van het milieu.
WELKOM VAN FCA
1

Page 11 of 412

Starten met startkabels............. 251
TANKEN IN NOODGEVALLEN.............. 252
OVERVERHITTING VAN DE MOTOR.......... 253
HANDMATIGE PARKEERONTGRENDELING...... 253
EEN VASTZITTENDE AUTO WEER VRIJ KRIJGEN . . . 255
SLEPEN VAN EEN AUTO MET PECH......... 256
Zonder sleutelhouder.............. 257
Uitvoeringen met tweewielaandrijving.... 257
Uitvoeringen met vierwielaandrijving..... 258
Gebruik van sleepogen............. 258
Sleepogen — indien aanwezig........ 260
UITGEBREID ONGELUKKENRESPONSSYSTEEM
(EARS)......................... 261
EVENT DATA RECORDER (EDR)............ 261
SERVICE EN ONDERHOUD
GEPLAND ONDERHOUD................ 262Gepland onderhoud — Niet-SRT....... 262
Gepland onderhoud — SRT.......... 267
Gepland onderhoud — dieselmotor...... 272
MOTORCOMPARTIMENT............... 2773,6-liter motor.................. 277
5.7-liter motor.................. 278
6.2-liter supercharged motor.......... 279
6.4-liter motor.................. 280
3.0-liter dieselmotor............... 281
Oliepeil controleren — benzinemotor..... 282
Oliepeil controleren — 3.0-liter
dieselmotor.................... 282
Vloeistof voor ruitenwisser bijvullen...... 283
Remsysteem................... 284
Automatische versnellingsbak......... 285
Onderhoudsvrije accu.............. 286
DEALERSERVICE.................... 286
Onderhoud van de airconditioning...... 287
Ruitenwisserbladen............... 287
Koelsysteem.................... 292
HET VOERTUIG OMHOOG TE BRENGEN........ 293
BANDEN........................ 293
Banden — Algemene informatie....... 293
Type banden................... 298
Reservewielen — indien aanwezig...... 299
Verzorging van velgen en wieldoppen.... 302
Sneeuwkettingen (tractiehulpmiddelen) —
Niet-SRT...................... 303
Sneeuwkettingen (tractiehulpmiddelen) —
SRT ......................... 303
Aanbevelingen voor het rouleren van
banden....................... 304
HET VOERTUIG STALLEN............... 305
CAROSSERIE...................... 306
Behoud van de carosserie............ 306
INTERIEUR....................... 307Stoelen en bekleding.............. 307
Kunststof- en gelakte onderdelen....... 308
Lederen onderdelen............... 308
Ruitoppervlakken................ 308
TECHNISCHE SPECIFICATIES
IDENTIFICATIEGEGEVENS............... 309Chassisnummer (VIN).............. 309
AANHAALMOMENTEN VOOR VELGEN EN BANDEN . 310Voorgeschreven aanhaalmomenten...... 310
AFMETINGEN...................... 311
WIELEN......................... 312
GEWICHTEN...................... 313
BRANDSTOFVEREISTEN — BENZINEMOTOREN . . . 314
3.6-liter-motor.................. 3145,7-liter motor.................. 314
6.2-liter/6.4-liter motor............. 315
Methanol..................... 315
Ethanol....................... 315
Benzine, nieuwe formule............ 316
Gebruik geen E-85 in uitvoeringen zonder
Flex Fuel...................... 316
Aanpassingen voor CNG en
lagedrukbrandstofsysteem........... 316
Brandstofadditieven............... 316
Brandstoflabel voldoet aan EN16942.... 316
Koolmonoxidewaarschuwingen........ 318
BRANDSTOFVEREISTEN — DIESELMOTOR...... 318Brandstoflabel voldoet aan EN16942.... 319
NIET-SRT-VLOEISTOFINHOUD............. 321
VLOEISTOFINHOUD SRT................ 322
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN NIET-SRT . . . 323
Motor........................ 323
Chassis....................... 325
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN — SRT.... 326Motor........................ 326
Chassis....................... 327
BRANDSTOFVERBRUIK EN CO2-EMISSIES...... 328
MOPAR ACCESSOIRES................. 328
Originele accessoires van Mopar........ 328
MULTIMEDIA
CYBERVEILIGHEID................... 330
UCONNECT 4 MET 7-INCH DISPLAY......... 331
Overzicht Uconnect 4.............. 331
Menubalk slepen en neerzetten........ 332
Radio....................... 334
Android Auto — indien aanwezig....... 335
9

Page 12 of 412

Integratie Apple CarPlay — indien
aanwezig...................... 337
Apps — indien aanwezig............ 338
UCONNECT 4C/4C NAV MET 8,4-INCH DISPLAY . . 338Overzicht Uconnect 4C/4C NAV........ 338
Menubalk slepen en neerzetten........ 340
Radio....................... 341
Android Auto — indien aanwezig....... 342
Integratie Apple CarPlay — indien
aanwezig...................... 346
Apps — indien aanwezig............ 348
INSTELLINGEN VAN UCONNECT........... 349
TERREINRIJDENPAGINA'S — INDIEN AANWEZIG . . 349
Statusbalk terreinpagina's........... 350
Voertuigdynamiek................ 351
Vering....................... 351
Hellingshoek en rol............... 351
Accessoiremeters................. 352
Selec-Terrain — indien aanwezig....... 352
TIPS BEDIENINGSELEMENTEN EN ALGEMENE
INFORMATIE...................... 353
Stuurbedieningselementen
geluidsinstallatie................. 353
Ontvangstkwaliteit................ 353
Verzorging en onderhoud............ 354
Beveiliging tegen diefstal............ 354
BEDIENING IPOD/USB/MEDIASPELER......... 354Audio-aansluiting (AUX)............ 354
USB-poort..................... 355
Bluetooth Streaming Audio........... 355
UCONNECT REAR SEAT ENTERTAINMENT (RSE)
SYSTEEM — INDIEN AANWEZIG........... 355
Beginnen..................... 356
Dual Video Screen (systeem met twee
videoschermen).................. 357Blu-ray-speler................... 357
Games spelen................... 359
NAVIGATIESYSTEEM — INDIEN AANWEZIG..... 360Volume van gesproken aanwijzingen van het
navigatiesysteem wijzigen........... 360
Nuttige plaatsen vinden............. 362
Een locatie vinden door de naam in te
voeren....................... 362
Gesproken bestemming invoeren in één
stap......................... 362
Uw thuisadres instellen............. 362
Home........................ 363
Een tussenstop invoegen............ 364
Een omleiding volgen.............. 364
Kaartupdate.................... 364
UCONNECT PHONE................... 365Uconnect Phone (Handsfree bellen met
Bluetooth)..................... 365
Uw mobiele telefoon koppelen (draadloos
verbinden) met het Uconnect-systeem.... 367
Algemene telefoonopdrachten
(voorbeelden).................. 370
Microfoon uitschakelen (of inschakelen)
tijdens gesprek.................. 371
Actieve gesprekken doorverbinden tussen
handset en voertuig............... 371
Phonebook (telefoonboek)........... 371
Tips voor spraakbediening........... 371
Het volume wijzigen............... 371
Do Not Disturb (niet storen) gebruiken.... 371
Binnenkomende SMS-berichten....... 372
Handige tips en veelgestelde vragen voor het
verbeteren van de Bluetooth-prestaties met uw
Uconnect systeem................ 373
SNELLE TIPS VOOR SPRAAKHERKENNING
UCONNECT....................... 374
Introductie Uconnect.............. 374
Aan de slag.................... 374
Basisspraakcommando's............ 375
Radio........................ 375
Media....................... 376
Phone (telefoon)................. 377
Beantwoording gesproken tekstberichten —
indien aanwezig................. 377
Klimaatregeling.................. 379
Navigatie (4C NAV) - indien aanwezig.... 379
Siri Eyes Free — Indien aanwezig...... 380
Do Not Disturb (niet storen).......... 380
Android Auto — indien aanwezig....... 381
Apple CarPlay — indien aanwezig....... 382
Meer informatie................. 383
KLANTENSERVICE
WANNEER U ASSISTENTIE NODIG HEBT....... 384ARGENTINIË................... 385
AUSTRALIË.................... 385
OOSTENRIJK................... 385
BALANCE OF THE CARIBBEAN........ 385
BELGIË...................... 386
BOLIVIA...................... 386
BRAZILIË..................... 386
BULGARIJE.................... 386
CHILI........................ 386
CHINA....................... 387
COLOMBIA.................... 387
COSTA RICA................... 387
KROATIË..................... 387
TSJECHIË..................... 387
DENEMARKEN.................. 388
DOMINICAANSE REPUBLIEK......... 388
INHOUD
10

Page 44 of 412

OPMERKING:
• De regeling van het automatische grootlicht
kan worden in- of uitgeschakeld door "ON"
(aan) te selecteren onder "Auto High Beam"
(automatisch grootlicht) in de Uconnect-
instellingen of door de koplampschakelaar
in de stand AUTO te zetten. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of ge-
deeltelijk aan het zicht worden onttrokken,
zal uw grootlicht langer blijven branden
(dichter bij het andere voertuig). Het sys-
teem zal ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn bedekt met vuil,
vet of andere obstakels.
Als de voorruit of spiegel voor de regeling van
het automatische grootlicht wordt vervangen,
moet de spiegel opnieuw worden gericht om
zeker te zijn van een correcte werking. Neem
contact op met een plaatselijke erkende dea-
ler.Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld
en blijft dit ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om dit sys-
teem in te schakelen draait u de koplamp-
schakelaar naar stand A (auto).
Bij ingeschakeld systeem is de uitschakelver-
traging van de koplampen ook ingeschakeld.
Dit betekent dat de koplampen nog maximaal
90 seconden lang blijven branden nadat u de
contactschakelaar in de stand OFF hebt ge-
zet. Om de automatische koplampen uit te
schakelen draait u de koplampschakelaar
naar een andere stand dan A (auto).OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische stand gaan
de koplampen pas branden zodra de motor
draait.
Parkeerlichten en verlichting van het
instrumentenpaneel
Om de parkeerlichten en de instrumentenver-
lichting in te schakelen, draait u de koplamp-
schakelaar rechtsom. Om de parkeerlichten
uit te schakelen, draait u de koplampschake-
laar terug in de stand O (off, uit).
Koplampen automatisch inschakelen met
ruitenwissers
Als uw auto is uitgerust met automatisch
inschakelende koplampen dan is deze door
de klant te programmeren functie beschik-
baar. Als de koplampen in de modus Automa-
tisch staan en de motor draait, gaan de kop-
lampen automatisch branden wanneer de
ruitenwisser wordt ingeschakeld. Deze func-
tie kan worden geprogrammeerd via het
scherm van het Uconnect systeem. Raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.UW VOERTUIG LEREN KENNEN
42

Page 48 of 412

OPMERKING:
Als de rijsnelheid lager is dan 16 km/u
(10 mph), worden de intervaltijden verdubbeld.
Werking van de ruitensproeier
Als u de ruitensproeiers wilt inschakelen,
duwt u het uiteinde van de hendel (in de
richting van het stuurwiel) en houdt u de
hendel ingedrukt zo lang het sproeien nodig
is. Als u tegen de hendel duwt terwijl de
intervalstand actief is, voeren de ruitenwis-
sers, nadat u het uiteinde van de hendel hebt
losgelaten, meerdere wisbewegingen uit en
keren vervolgens terug naar de eerder gese-
lecteerde intervalstand.
Als u tegen het uiteinde van de hendel duwt
terwijl de ruitenwissers zijn uitgeschakeld,
voeren de ruitenwissers meerdere wisbewe-
gingen uit en worden vervolgens weer uitge-
schakeld.
OPMERKING:
Om het systeem te beschermen, stopt de
pomp automatisch als de schakelaar langer
dan 20 seconden wordt vastgehouden. Als u
de schakelaar loslaat, hervat de pomp het
normale bedrijf.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
Wasem
Gebruik de tipfunctie als het weer vereist dat
de ruitenwissers af en toe gebruikt worden.
Draai het uiteinde van de hendel naar de
stand MIST en laat hem los voor één wisbe-
weging.
OPMERKING:
De Mist-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezig
Deze functie detecteert regen of sneeuw op
de voorruit en schakelt automatisch de rui-
tenwissers in voor de bestuurder. De functie
is vooral handig wanneer spatwater van de
weg of water dat van de ruitenwissers van een
voorliggende auto wordt geblazen, op de voor-
ruit terechtkomt. Draai het uiteinde van de
multifunctionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand 1 is het minst gevoelig
en wisserintervalstand 4 is het meest gevoe-
lig.
OPMERKING:
Bij normale regenval dient wisserintervals-
tand 3 te worden gebruikt.
Gebruik stand 1 en 2 als u de gevoeligheid
van de regensensor wilt verkleinen. Gebruik
stand 4 als u de gevoeligheid van de regen-
sensor wilt vergroten. Zet de ruitenwisser-
schakelaar in de stand OFF als u het systeem
niet wilt gebruiken.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
46

Page 86 of 412

— Waarschuwingslampje achter-
klep open
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de achterklep is geopend.
OPMERKING:
Als het voertuig rijdt, klinkt er ook een ge-
luidssignaal.
— Waarschuwingslampje oliedruk
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de motoroliedruk laag is. Als
het lampje tijdens het rijden gaat branden,
zet het voertuig dan veilig stil, zet de motor zo
snel mogelijk af en neem contact op met een
erkende dealer. Als het lampje aangaat,
klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer het
probleem is verholpen. Dit lampje geeft geen
informatie over het motoroliepeil. Het motor-
oliepeil moet worden gecontroleerd in de mo-
torruimte.
— Waarschuwingslampje olietempe-
ratuur
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de temperatuur van de
motorolie hoog is. Als het lampje tijdens het
rijden gaat branden, zet de auto dan veilig stil
en zet de motor zo snel mogelijk af. Wacht
totdat de olie is afgekoeld tot de normale
temperatuur.
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit waarschuwingslampje geeft aan dat de
veiligheidsgordel van de bestuurder of passa-
gier niet is vastgemaakt. Wanneer het contact
de eerste keer in de stand ON/RUN of ACC/
ON/RUN wordt gezet en als de veiligheidsgor-
del van de bestuurder is losgegespt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het lampje aan.
Als tijdens het rijden de veiligheidsgordel van
de bestuurder of de voorpassagier niet is
vastgegespt, gaat het waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgordels branden of knippe-
ren en klinkt er een geluidssignaal.Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje versnellings-
baktemperatuur — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om te
waarschuwen voor een hoge temperatuur van
de transmissievloeistof. Dit kan gebeuren bij
veeleisend gebruik, zoals het trekken van een
aanhanger. Als dit lampje gaat branden, moet
u het voertuig stoppen en de motor stationair
of iets sneller laten draaien met de versnel-
lingsbak in PARK of NEUTRAL, totdat het
lampje uitgaat. Zodra het lampje uitgaat,
kunt u weer normaal rijden.
WAARSCHUWING!
Als u door blijft rijden terwijl het bij het
lampje voor de versnellingsbaktempera-
tuur brandt, kan de vloeistof overkoken, in
aanraking komen met hete motor- of uit-
laatonderdelen en brand veroorzaken.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84

Page 101 of 412

WAARSCHUWING!
bestuurder overneemt. De bestuurder
blijft te allen tijde verantwoordelijk voor
het houden van afstand ten opzichte van
andere voertuigen, personen en objecten,
en - als belangrijkste - het bedienen van de
remmen voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Veilig autorij-
den vereist altijd uw volle aandacht. Het
negeren van deze waarschuwingen kan
een aanrijding en ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben.
HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen. Om
de huidige instelling te wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
met behulp van het display in de instru-
mentengroep de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie.• Raadpleeg voor het uitschakelen van HSA
via Uconnect instellingen, de paragraaf "In-
stellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia" voor meer informatie.
Ga bij voertuigen die niet zijn voorzien van
een display in de instrumentengroep als volgt
te werk:
1. Centreer het stuur (voorwielen wijzen
recht naar voren).
2. Schakel naar PARK.
3. Trek de handrem aan.
4. Start de motor.
5. Draai het stuur iets meer dan een halve
slag naar links.
6. Druk vier keer binnen 20 seconden op de
schakelaar "ESC Off" in de onderste rij
schakelaars onder de klimaatregeling. Het
"controlelampje ESP uit" moet twee keer
aan en uit gaan.
7. Draai het stuur terug naar het midden en
vervolgens iets meer dan een halve slag
naar rechts.8. Zet het contact in de stand OFF en vervol-
gens weer in ON. Wanneer de procedure
juist is uitgevoerd, zal het "controlelampje
ESP uit" meerdere malen knipperen om te
bevestigen dat HSA is uitgeschakeld.
9. Herhaal deze stappen als u de vorige in-
stelling voor deze functie wilt herstellen.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt ook bij het voorkomen van achter-
over kantelen tijdens het trekken van een
aanhanger.
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de rem-
men van de aanhanger in- en uitschake-
len met de remschakelaar. In dat geval is
er na het loslaten van het rempedaal
mogelijk onvoldoende remkracht om zo-
wel de auto als de aanhangwagen op een
helling stil te laten staan. Om te voorko-
men dat de auto omlaag rolt als u weer
gaat rijden, moet u de aanhangerrem
handmatig inschakelen of meer kracht
99

Page 102 of 412

WAARSCHUWING!
op de rem zetten voordat u het rempe-
daal loslaat.
• HSA is geen handrem. Trek de parkeer-
rem altijd helemaal aan voordat u uit-
stapt. Controleer ook of de schakelhen-
del in de stand PARK staat.
• Het negeren van deze waarschuwingen
kan een aanrijding en ernstig of zelfs
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het motorvermogen verlaagd
voor een betere acceleratie en stabiliteit. Een
voorziening van ASR, Brake Limited Differen-
tial (BLD), functioneert op dezelfde wijze als
een limited-slipdifferentieel en regelt de
wielspin van een aangedreven as. Als één
wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wielafgeremd. Hierdoor kan er meer motorvermo-
gen naar het niet-doorslippende wiel gaan.
BLD kan ingeschakeld blijven, zelfs als ASR
en ESP zijn beperkt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijom-
standigheden. ESP corrigeert over- en onder-
sturen van het voertuig door het/de juiste
wiel(en) af te remmen. Zo wordt tegenge-
stuurd bij onder- of oversturen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het
voertuig te helpen bij het handhaven van de
juiste rijrichting.
ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rij-
richting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
• Overstuur — het voertuig draait meer dan
correct is voor de stand van het stuur.• Onderstuur — het voertuig draait minder
dan correct is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESC (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
het ESC-systeem wordt geactiveerd. Het
controle-/storingslampje ESC knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje ESC gaat knipperen
tijdens het optrekken, neem dan gas terug en
rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de toe-
stand van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
• De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wet-
ten en kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek. ESC kan geen onge-
lukken voorkomen, zeker geen ongeluk-
ken die worden veroorzaakt door te hoge
snelheden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen die het
gevolg zijn van het verlies van de con-
VEILIGHEID
100

Page 103 of 412

WAARSCHUWING!
trole over het voertuig doordat het rijge-
drag niet is aangepast aan de omstan-
digheden. Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige rijstijl
kan ongelukken voorkomen. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC
nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van de bestuurder
of anderen in gevaar brengt.
• Wijzigingen van uw voertuig of slecht
onderhoud van uw voertuig kunnen lei-
den tot verandering van de rijeigen-
schappen van het voertuig en kunnen
een negatief effect hebben op de wer-
king van het ESC-systeem. Wijzigingen
van de stuurinrichting, ophanging, het
remsysteem, bandentype en banden- of
wielmaat kunnen een nadelige invloed
hebben op de werking van ESC. Een
onjuiste bandenspanning of ongelijkma-
tige bandenslijtage kan leiden tot een
verslechterde werking van ESC. Elk wij-
ziging van het voertuig of onvoldoende
onderhoud van het voertuig die leidt tot
een afname van de effectiviteit van het
WAARSCHUWING!
ESC-systeem kan het risico van verlies
van de macht over het stuur, het over de
kop slaan en (dodelijk) letsel vergroten.
Bedrijfsmodi van ESC
OPMERKING:
Afhankelijk van het model en de bedrijfsmo-
dus, heeft het ESP-systeem meerdere stan-
den.
ESC ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor het
ESP-systeem. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESP-systeem zich in deze modus.
Deze modus moet worden gebruikt voor het
merendeel van de rijomstandigheden. Alter-
natieve ESP-modi mogen alleen om speci-
fieke redenen worden gebruikt, zoals wordt
beschreven in de volgende paragrafen.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is bedoeld voor
situaties waarin een meer dynamische rijer-
varing gewenst is. Deze modus wijzigt moge-lijk de drempelwaarden voor activering van
ASR en ESP, waardoor meer wielspin wordt
toegestaan dan normaal. Deze modus kan
nuttig zijn wanneer u met de auto vast komt
te zitten.
Als u de modus "Gedeeltelijk uit" wilt active-
ren, drukt u kort op de toets "ESC Off",
waarna het controlelampje "ESC Off" gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschake-
len, drukt u nogmaals kort op de toets "ESC
Off". Het controlelampje "ESC Off" gaat uit.
OPMERKING:
Voor voertuigen met meerdere gedeeltelijke
ESP-modi kan met een drukknop worden ge-
schakeld tussen de ESC-modi. Om terug te
keren naar ESP Aan moet meermaals op de
knop worden gedrukt.
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de ASR-functie van ESC
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf over ASR)
en brandt het indicatielampje "ESC uit".
Wanneer ESC in de stand "Gedeeltelijk
101

Page 104 of 412

WAARSCHUWING!
uit" staat, wordt de functie voor het ver-
minderen van het motorvermogen van
ASR uitgeschakeld en neemt de verbe-
terde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt af.
• Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESC-systeem in de
stand "Gedeeltelijk uit" staat.
Volledig uit — indien aanwezig
Deze modus is uitsluitend bedoeld voor ge-
bruik buiten openbare wegen en voor terrein-
rijden en mag niet gebruikt worden op de
openbare weg. In deze modus, zijn de func-
ties ASR en ESP uitgeschakeld. Om de volle-
dig uitgeschakelde modus in te schakelen,
houdt u de schakelaar "ESP uit" gedurende
vijf seconden ingedrukt, terwijl het voertuig
stilstaat en de motor draait. Na vijf seconden,
klinkt een geluidssignaal en gaat het contro-
lelampje "ESC uit" branden en de melding
"ESC OFF" (ESC uit) verschijnt in de instru-
mentengroep. Om het ESP weer in te scha-
kelen, drukt u kort op de toets "ESC Off".OPMERKING:
Systeem kan van ESC volledig naar gedeelte-
lijk uit schakelen wanneer het voertuig een
vooraf ingestelde snelheid overschrijdt. Wan-
neer het voertuig vertraagt tot onder de vooraf
ingestelde snelheid, gaat het systeem weer
naar ESC "volledig uit".
"Full Off" (volledig uit) is alleen mogelijk in
de modus Track indien aanwezig.
ESC-modi kunnen ook worden beïnvloed door
rijmodi – indien aanwezig.
WAARSCHUWING!
• In de stand waarbij ESC volledig is uit-
geschakeld, worden de functies voor re-
ductie van het motorvermogen en de
stabiliteitsregeling geannuleerd. De ver-
beterde voertuigstabiliteit die het ESC-
systeem biedt, is dan niet beschikbaar.
Bij een uitwijkende beweging in een
noodgeval wordt het ESC-systeem niet
geactiveerd als hulpmiddel bij de stabi-
liteitsregeling van de auto. De stand
"volledig uit" van ESC is uitsluitend be-
doeld voor terreinrijden.
WAARSCHUWING!
• Met het ESC-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan
de wetten van de natuur en het systeem
zorgt evenmin voor meer grip op het
wegdek. ESC kan niet alle ongevallen
voorkomen, ook niet ongevallen die wor-
den veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad weg-
dek, of aquaplaning. ESC kan ook geen
aanrijdingen voorkomen.
Controle-/storingslampje ESC en controle-
lampje ESC UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) in de instrumen-
tengroep gaat branden wanneer
het contact in de stand ON wordt
gezet. Als de motor draait, behoort dit lampje
uit te gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESC continu blijft branden
terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESC-systeem. Als het lampje
blijft branden nadat er verschillende keren is
VEILIGHEID
102

Page:   1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 ... 80 next >