JEEP PATRIOT 2020 Instructieboek (in Dutch)

Page 181 of 294

Starthulp op hellingen (HSA) –
alleen handgeschakelde
versnellingsbakken
Het HSA-systeem is ontworpen om de bestuur-
der te helpen bij het starten van de auto als
deze op een helling is stilgezet. HSA handhaaft
gedurende een korte periode dezelfde rem-
druk als die de bestuurder heeft gebruikt nadat
de bestuurder zijn of haar voet van het rempe-
daal heeft gehaald. Als de bestuurder geen
gas geeft tijdens deze korte periode, zal het
systeem de remdruk loslaten en de auto zal
dan de heuvel afrollen. Het systeem laat de
remdruk los in verhouding tot de hoeveelheid
gas die gegeven wordt als de auto in de
bedoelde rijrichting begint te rijden.
Criteria voor aanslaan HSA
Aan de volgende criteria moet voldaan zijn
voordat de HSA aanslaat:
•De auto moet stilstaan.
•De auto moet op een helling met een steil-
heidgraad van 7% of meer staan.
•De versnellingskeuze moet kloppen met de
rijrichting van de auto (d.w.z. een voertuigdat een helling oprijdt, moet in een voor-
waartse versnelling staan; een voertuig dat
achteruit een helling oprijdt moet in RE-
VERSE (achteruit) staan).
WAARSCHUWING!
Met een geladen auto of als u een aanhanger
trekt, kunnen er zich op kleine hellingen (dwz.
minder dan 8%) situaties voordoen waarbij
het systeem niet aanslaat en de auto een
beetje achteruit kan rollen. Dit kan een bot-
sing met een andere auto of voorwerp veroor-
zaken. Vergeet nooit dat de bestuurder ver-
antwoordelijk is voor het remmen van de auto.
HSA in- en uitschakelen
Als u het HSA-systeem wilt in- of uitschakelen,
kunt u dat doen met behulp van deDoor de
klant geprogrammeerde functiesop het elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u hetElektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)inDe
functies op uw dashboard.
Ga bij voertuigen zonder EVIC als volgt te werk:OPMERKING:
U moet stap 1tot en met 8 binnen 90 secon-
den verrichten.
1. Zet het stuur precies in het midden (de
wielen wijzen recht naar voren).
2. Zet de transmissie in de stand NEUTRAL
(Neutraal).
3. Trek de handrem goed aan.
4. Start de motor.
5. Laat het koppelingspedaal los.
6. Draai het stuur een halve slag naar links.
7. Druk binnen 20 seconden vier maal op de
toets ESC OFF (op de onderste rij schakelaars
onder de klimaatregeling). Het indicatie-/
storingslampje van het ESC-systeem moet
twee keer aan en uit gaan.
8. Draai het stuur terug naar het midden en
daarna nog een extra halve slag naar rechts.
9. Draai het contact uit en weer aan. Als deze
serie handelingen op de juiste manier is uitge-
voerd, knippert het indicatie-/storingslampje
177

Page 182 of 294

van het ESC-systeem een paar keer om aan te
geven dat HSA is uitgeschakeld.
10. Herhaal deze stappen als u de vorige
instelling voor deze functie wenst te herstellen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit
van het voertuig in diverse rijomstandigheden.
Het ESC corrigeert oversturen of ondersturen
van het voertuig door de rem te activeren op
het juiste wiel en oversturing of ondersturing
tegen te gaan. Ook kan het motorvermogen
worden verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste baan. Het
ESC-systeem bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de baan van het voertuig zoals
de bestuurder het bedoeld. Het systeem ver-
gelijkt deze baan dan met de werkelijke baan
van het voertuig. Als de werkelijke baan niet
overeenkomt met de geplande baan, activeert
het ESC de rem op het juiste wiel om oversturen
of ondersturen tegen te gaan.
•Oversturen: als het voertuig meer draait dan
overeenkomt met de stand van het stuurwiel.•Ondersturen: als het voertuig minder draait
dan overeenkomt met de stand van het
stuurwiel.
Gebruiksfuncties ESC
Het ESC heeft drie mogelijke bedieningsfunc-
ties voor voertuigen met vierwielaandrijving en
twee bedieningsfuncties voor voertuigen met
tweewielaandrijving.
Volledig aan (modellen met
vierwielaandrijving) of Aan (modellen met
tweewielaandrijving)
Dit is de normale instelling voor ESC. Als de
auto wordt gestart, staat ESC in de standOn.
Deze modus moet voor bijna alle rijsituaties
worden gebruikt. ESC dient alleen om speci-
fieke redenen in de modus “Partial Off” of “ESC
Off” te worden gezet. Deze redenen worden
hierna vermeld.
Gedeeltelijk uit (modellen met
vierwielaandrijving) of Aan (modellen met
tweewielaandrijving)
Deze stand wordt bereikt als men de schake-
laarESC OFFeven indrukt. In de functie
Partial Off” (Gedeeltelijk uit)gaat het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeembranden. Deze modus is bedoeld voor situaties
wanneer het voertuig zich in diepe sneeuw,
zand of grind bevindt, en de wielen sneller
moeten draaien dan het ESC-systeem normaal
gesproken zou toestaan om weer voldoende
grip te krijgen.
Om het ESC-systeem weer in te schakelen,
moet u deESC OFF-knop even indrukken.
Hierdoor wordt de normale bedieningsmodus
ESC Onweer hersteld.
OPMERKING:
Als u de grip van het voertuig wilt verbeteren
wanneer u met sneeuwkettingen rijdt, of
wanneer u wegrijdt uit diepe sneeuw, zand
of grint, kan het handig zijn om te schakelen
naar de modusPartial Off(Gedeeltelijk uit)
door deESC OFF-knop in te drukken. Na-
dat u het ESC-systeem in de modusPartial
Offniet meer nodig hebt, kunt u de oor-
spronkelijke modus weer terugzetten door
de ESC OFF-schakelaar even in te drukken.
Dit kan wanneer het voertuig in beweging is.
178

Page 183 of 294

Full Off (Helemaal uit) (Alleen
4WD-modellen)
Deze modus is bedoeld voor het rijden op
onverharde wegen of in het terrein wanneer de
ESC-stabiliteitsfuncties het soepel manoeuvre-
ren van de auto op een oneffen ondergrond
kunnen belemmeren. U kunt deze modus acti-
veren door de auto te stoppen en bij draaiende
motor de ESC OFF-schakelaar vijf seconden
lang ingedrukt te houden. Na vijf seconden
licht het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem op en verschijntESC OFFin het
venster van de kilometerteller. Druk kort op de
toets van de rittenteller in de instrumenten-
groep om dit bericht te wissen.
In deze modus wordt ESC uitgeschakeld totdat
de auto een snelheid bereikt van 56 km/u. Bij
56 km/u keert het systeem terug naar de functie
“Partial Off” volgens de bovenstaande be-
schrijving. Het ESC schakelt uit als de rijsnel-
heid tot beneden 48 km/u daalt. Het ESC is
uitgeschakeld tijdens het rijden bij lage snelhe-
den om het terreinrijden niet te verstoren, maar
de stabiliteitsfunctie wordt ingeschakeld bij
snelheden boven 56 km/u. Het indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem is altijd
aan als ESC is uitgeschakeld.
Om het ESC-systeem weer in te schakelen,
moet u deESC OFF-knop even indrukken.
Hierdoor wordt de bedieningsmodus “ESC On”
weer hersteld.
OPMERKING:
Het bericht “ESC OFF” verschijnt en er
klinkt een geluidssignaal als de keuzehen-
del vanuit een andere stand in de stand
PARK wordt gezet en daarna uit de stand
PARK wordt geschakeld. Dit gebeurt zelfs
als het bericht eerder was gewist.
WAARSCHUWING!
Bij uitgeschakeld ESC-systeem zijn de stabi-
liteitsverbeterende eigenschappen van het
systeem niet beschikbaar. Bij een uitwijkma-
noeuvre zal het ESC-systeem niet automa-
tisch inschakelen ter ondersteuning van de
voertuigstabiliteit. DeESC Off-modus is uit-
sluitend bedoeld voor rijden op onverharde
wegen of in het terrein.ESC-indicatie-/storingslampje en ESC
OFF-indicatielampje
Het ESC-indicatie-/storingslampje
in de instrumentgroep brandt wan-
neer de contactschakelaar in de
stand ON wordt gezet. Wanneer
de motor draait, behoort dit lampje
uit te gaan. Wanneer het ESC-
indicatie-/storingslampje permanent blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een storing
gedetecteerd in het ESC-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er verschillende
keren is gestart en het voertuig meerdere kilo-
meters heeft gereden met een snelheid van
meer dan 48 km/u, raadpleegt u zo snel moge-
lijk uw erkende dealer om vast te stellen wat het
probleem is en om het probleem op te lossen.
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem (in de instrumentgroep), begint te
knipperen zodra de banden hun grip verliezen
en het ESC-systeem geactiveerd wordt. Het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem
brandt ook wanneer het TCS-systeem actief is.
Wanneer het indicatie-/storingslampje van het
ESC-systeem tijdens het accelereren begint te
knipperen, neemt u langzaam gas terug en rijdt
179

Page 184 of 294

u door terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Pas altijd uw snelheid en rijstijl aan de toestand
van de weg aan.
OPMERKING:
•Het ESC-indicatie-/storinglampje en het
ESC OFF-indicatielampje branden kort-
stondig elke keer dat de contactschake-
laar in de stand ON gezet wordt.
•Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
•Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
•Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
•Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
•Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen de banden beschadi-
gen waardoor ze lek raken.
•Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
•Bij een ongelijke bandenspanning aan
beide zijden van de auto kan deze naar
links of rechts gaan trekken.
•Zorg dat alle banden altijd op de juiste
spanning (voor koude banden) zijn.
Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
ook de rolweerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
180

Page 185 of 294

Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij tot com-
fortabele rijeigenschappen. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schokkerig en
oncomfortabel.
BandenspanningenDe juiste spanning voor koude banden wordt
vermeld op de linker B-stijl aan de bestuurder-
zijde.
Mogelijk gelden voor sommige voertuigen an-
dere bandenspanningen wanneer het voertuig
niet tot het maximale laadvermogen beladen is.
In dat geval staan de overeenkomstige ban-
denspanningen in het hoofdstuk Aanvullende
informatie over bandenspanning van deze
handleiding.
Minstens één keer per maand moet u de ban-
denspanning controleren en zo nodig aanpas-
sen, evenals op slijtage of zichtbare schade
controleren. Gebruik een zakmeter van goede
kwaliteit om de bandenspanning te controle-
ren. Een visuele schatting van de spanning
volstaat niet. Radiaalbanden lijken soms de
juiste spanning te hebben terwijl de spanning
onvoldoende is.
LET OP!
Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop terug.
Hierdoor voorkomt u dat het ventiel bescha-
digd raakt door binnendringend vocht of vuil.
De gespecificeerde bandenspanningswaar-
den op het typeplaatje gelden altijd voor koude
banden. Hiermee worden de banden bedoeld
van een auto waarmee minstens 3 uur niet
gereden is, of waarmee minder dan 1,6 km is
gereden na een periode van 3 uur stilstaan. De
spanning van een koude band mag nooit hoger
zijn dan de maximumspanning die op de zij-
kant van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker als de
buitentemperaturen zeer verschillend zijn, om-
dat de bandenspanning varieert met de tem-
peratuur.
De bandenspanning verloopt ongeveer 7 kPa
per 7 °C temperatuurverandering. Denk hier-
aan als u de druk meet in een verwarmde
garage, vooral in de winter.Voorbeeld: als de temperatuur in de garage 20
°C en de buitentemperatuur 0 °C bedraagt,
dient u de bandenspanning te verhogen met
21 kPa, gelijk aan 7 kPa voor elke 7 °C tempe-
ratuurverschil.
Tijdens gebruik kan de bandenspanning onder
invloed van de temperatuur 13 tot 40 kPa
oplopen. Laat de banden in dat geval nooit
leeglopen, omdat anders de bandenspanning
te laag is als de band is afgekoeld.
Bandenspanning bij hogere
rijsnelheden
De fabrikant is een voorstander van het rijden
met een veilige snelheid, volgens de geldende
snelheidsbeperkingen. Wanneer de omstan-
digheden het toelaten om met hoge snelheden
te rijden, is de juiste bandenspanning erg
belangrijk. Mogelijk moet u de bandenspan-
ning verhogen en de belading van de auto
verminderen als u met hoge snelheden wilt
rijden. Neem contact op met de oorspronkelijke
of een erkende bandenleverancier voor de
aanbevolen veilige rijsnelheid, de juiste bela-
ding en de correcte koude bandenspanning.
181

Page 186 of 294

WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een maxi-
maal beladen auto is gevaarlijk. De extra
belasting op uw banden kan defecten veroor-
zaken. U kunt zo een ernstig ongeval krijgen.
Rij niet sneller dan 120 km/u in een auto die
tot het maximale laadvermogen is beladen.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van radiaalban-
den en andere bandentypes heeft een nega-
tieve invloed op het weggedrag van uw auto.
Dit stabiliteitsverlies kan ongevallen veroorza-
ken. Als u radiaalbanden gebruikt, moeten dat
er altijd vier zijn. Combineer ze nooit met
andere bandtypes.
Een gat of scheur in het loopvlak van een
radiaalband is mogelijk nog te repareren, in
tegenstelling tot schade aan de zijkant van de
band. Vraag advies aan uw erkende banden-
leverancier over reparatie van radiaalbanden.
Reservewiel passend bij standaard
geleverde banden en wielen – Indien
aanwezig
Het reservewiel van uw auto ziet er hetzelfde uit
en werkt net als de standaard geleverde ban-
den en wielen op de vooras of achteras. Dit
reservewiel mag worden gebruikt bij het roule-
ren van banden voor uw auto. Als uw auto een
optie heeft voor een reservewiel dat past bij de
standaard geleverde banden en wielen, raad-
pleeg dan het aanbevolen rouleerpatroon in
“Aanbevelingen over ’rouleren’ van banden” in
“Starten en rijden” voor meer informatie.
Als uw auto niet is uitgerust met een reserve-
wiel dat past bij de standaard geleverde ban-
den en wielen, dan kan uw auto worden uitge-
rust met een niet-passend noodreservewiel.
Noodreservewielen zijn ontwikkeld om alleen te
worden gebruikt bij uw auto. Uw auto kan zijn
uitgerust met een van de volgende typen niet-
passende noodreservewielen; compact, vol-
maats of thuiskomer.
Monteer tegelijkertijd nooit meer dan één niet-
passend noodreservewiel of niet-passende re-
serveband aan de auto.
LET OP!
Door de verminderde grondspeling kunt u uw
auto niet in een automatische wasstraat was-
sen wanneer het noodreservewiel (compact,
volmaats of thuiskomer) is gemonteerd. De
auto kan zo schade oplopen.
Noodreservewiel – indien aanwezigHet noodreservewiel mag alleen in noodgeval-
len worden gebruikt. U kunt vaststellen of uw
auto is uitgerust met een noodreservewiel door
te kijken naar de beschrijving van het reserve-
wiel op de band- en beladingsinformatiesticker
op de portieropening aan bestuurderszijde of
op de bandwang. Beschrijvingen van noodre-
servewielen beginnen met de letter “T” of “S”
vóór aanduiding van de maat. Voorbeeld:
T145/80D18 103M.
T, S = Tijdelijke reserveband
Omdat het profiel op deze band een beperkte
levensduur heeft, moet de originele band zo
snel mogelijk worden gerepareerd (of vervan-
gen) en weer gemonteerd worden.
182

Page 187 of 294

Probeer nooit een wieldop aan te brengen of
een conventionele band te monteren op het
noodreservewiel, omdat het wiel specifiek voor
de noodreserveband is gemaakt. Monteer te-
gelijkertijd nooit meer dan één
noodreserveband/-wiel aan de auto.
WAARSCHUWING!
Noodreservewielen mogen alleen worden ge-
bruikt in noodgevallen. Met deze banden mag
u maximaal 80 km/u rijden. Noodreservewie-
len hebben een beperkte levensduur. Als het
loopvlak is versleten tot op de slijtindicatoren,
dient u de band van het noodreservewiel
(’thuiskomertje’) te vervangen. Let op de
waarschuwingen met betrekking tot uw reser-
vewiel. Anders kan het reservewiel bescha-
digd worden en veroorzaakt u misschien een
ongeval.
Volmaats reservewiel – Indien
aanwezig
Het volmaatse reservewiel mag alleen in nood-
gevallen worden gebruikt. Mogelijk lijkt dit
noodreservewiel op het oorspronkelijke wiel opde voor- of achteras van de auto. Het heeft
echter andere eigenschappen. Dit reservewie-
len heeft wellicht een beperkte levensduur. Als
het loopvlak is versleten tot op de slijtindicato-
ren, dient u de band van het volmaatse reser-
vewiel te vervangen. Aangezien het niet de-
zelfde band is, moet u de oorspronkelijke band
zo spoedig mogelijk vervangen of herstellen en
terugplaatsen.
Noodreservewiel - Indien aanwezigHet noodreservewiel mag u alleen in geval van
nood gebruiken. De band en het reservewiel
zijn voorzien van een sticker. De sticker bevat
de rijbeperkingen voor dit reservewiel. Mogelijk
lijkt dit noodreservewiel op het oorspronkelijke
wiel op de voor- of achteras van de auto. Het
heeft echter andere eigenschappen. Het rijge-
drag van de auto verandert wanneer u dit
noodreservewiel monteert. Aangezien het niet
dezelfde band is, moet u de oorspronkelijke
band zo spoedig mogelijk vervangen of her-
stellen en terugplaatsen.
WAARSCHUWING!
Het noodreservewiel mag u alleen in geval
van nood gebruiken. Het rijgedrag van de
auto verandert wanneer u dit noodreservewiel
monteert. Rijd met dit reservewiel niet harder
dan de snelheid vermeld op het noodreserve-
wiel. De spanning van een koude band mag
nooit hoger of lager zijn dan de waarde die op
de band- en beladingsinformatiesticker staat
op de portieropening aan de bestuurderszijde.
Vervang (of herstel) de oorspronkelijke band
zo spoedig mogelijk en plaats deze terug.
Anders veroorzaakt u misschien een ongeval.
Doorslippen van de wielenAls u vast komt te zitten in modder, zand,
sneeuw of ijs, mag u de wielen niet sneller dan
48 km/uur of meer dan 30 seconden continu
laten draaien zonder te stoppen als u vast blijft
zitten.
RaadpleegEen vastzittende auto vrijmakenin
Wat doen in geval van noodvoor meer infor-
matie.
183

Page 188 of 294

WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is gevaar-
lijk. De krachten die vrijkomen bij extreem
hoge wielsnelheden kunnen de banden be-
schadigen. Er kan een band exploderen,
waardoor iemand gewond kan raken. Laat de
wielen van uw vastzittende auto niet met een
snelheid boven de 48 km/u of langer dan
30 seconden ronddraaien. Zorg ook dat er
geen personen aanwezig zijn in de nabijheid
van een doorslippend wiel, ongeacht de snel-
heid waarmee het wiel ronddraait.
Bandslijtage-indicatorsIn de originele banden zijn bandslijtage-
indicators aangebracht, zodat u kunt zien wan-
neer uw banden moeten worden vervangen.Deze indicatoren zijn in de bodem van het
profiel geperst. Ze verschijnen als ringen als de
profieldiepte nog slechts 2 mm bedraagt. Als
het loopvlak is versleten tot op de slijtindicato-
ren dient u de band te vervangen.
Levensduur van een bandDe levensduur van een band is afhankelijk van
verschillende factoren, waaronder maar niet
beperkt tot:
•Rijstijl
•Bandenspanning•Gereden afstand
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen na zes
jaar te worden vervangen ongeacht het reste-
rende profiel op de banden. Als u deze waar-
schuwing niet in acht neemt, kan een band
het plotseling begeven. U kunt de controle
over de auto verliezen en een ongeval veroor-
zaken met ernstige of zelfs fatale gevolgen.
Bewaar banden die niet worden gebruikt op
een koele, droge plaats en stel ze zo weinig
mogelijk bloot aan licht. Voorkom dat de ban-
den in aanraking komen met olie, vet en ben-
zine.
Vervangende bandenDe banden van uw nieuwe auto bieden een
optimaal evenwicht tussen allerlei verschil-
lende eigenschappen. Controleer daarom de
banden regelmatig op de juiste spanning (van
koude banden) en op slijtage. De fabrikant
raadt ten sterkste aan dat u indien nodig de
oorspronkelijke banden vervangt met banden
van dezelfde maat en kwaliteit en hetzelfde
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
184

Page 189 of 294

prestatievermogen. (Raadpleeg de paragraaf
overSlijtageverschijnselen). Voor meer infor-
matie over de juiste bandenmaat raadpleegt u
het plaatje met informatie over banden en
belasting. U kunt de onderhoudsbeschrijving
en de ladingidentificatie op de originele band
vinden. Wanneer u een ander type band mon-
teert, kan dat de veiligheid, de wegligging en
het rijgedrag van uw auto in gevaar brengen.
Wij raden aan dat u contact opneemt met uw
oorspronkelijke of een erkende bandenleveran-
cier voor alle vragen omtrent de juiste band.WAARSCHUWING!
•Gebruik geen andere soort band of velg-
maat of een band met een andere belas-
tingsindex dan voor uw auto is voorge-
schreven. Door sommige niet-
goedgekeurde banden en wielen
gecombineerd te gebruiken verandert u
mogelijk de dimensies en eigenschappen
van de wielophanging, waardoor de bestu-
ring, het weggedrag en de remwerking
veranderen. Dat kan onvoorspelbaar stuur-
gedrag en spanningen in de stuurinrichting
en de wielophanging veroorzaken. U kunt
de controle over de auto verliezen en een
ongeval veroorzaken met ernstige of zelfs
fatale gevolgen. Kies daarom uitsluitend
banden en velgmaten met een belastings-
index die voor uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Gebruik nooit een band met een lagere
belastingsindex of capaciteit dan waarmee
uw voertuig oorspronkelijk is uitgerust. Als
u een band met een lagere belastingsindex
gebruikt, kan de band te zwaar worden
belast en defect raken. U kunt hierdoor de
controle over het voertuig verliezen wat tot
aanrijdingen kan leiden.
•Wanneer uw banden niet geschikt zijn voor
uw rijsnelheid, kan dat een klapband ver-
oorzaken en kunt u de controle over de
auto verliezen.
LET OP!
Het monteren van een band met een afwij-
kende bandmaat kan ervoor zorgen dat de
aanduiding van de snelheidsmeter en de kilo-
meterteller niet langer juist zijn.
185

Page 190 of 294

SNEEUWKETTINGENGebruik uitsluitend nauwsluitende sneeuwket-
tingen of andere tractiehulpmiddelen die vol-
doen aan de specificaties van het type SAE
S-klasse. Sneeuwkettingen moeten qua maat-
voering geschikt zijn voor de auto, zoals aan-
bevolen door de fabrikant van de sneeuwket-
ting.
OPMERKING:
Gebruik geen sneeuwkettingen op een
noodreservewiel.
LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgsmaatregelen
om schade aan de auto of de wielen te
voorkomen:
•Gebruik alleen kettingen op de voorbanden
P215/60R17.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
•Door de beperkte speelruimte voor
sneeuwkettingen tussen de banden en an-
dere onderdelen van de wielophanging, is
het belangrijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede conditie zijn. Gebro-
ken sneeuwkettingen kunnen ernstige
schade veroorzaken. Zet de auto direct stil
als u een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder eerst de
beschadigde onderdelen van de ketting
voor u besluit verder te rijden.
•Rij niet sneller dan 70 km/u.
•Rijd voorzichtig en vermijd scherpe boch-
ten en oneffenheden, vooral bij een bela-
den auto.
•Monteer de sneeuwkettingen op de voor-
wielen zo strak mogelijk en trek de kettin-
gen nogmaals aan na circa 0,8 km te
hebben gereden.
•Langdurig rijden op droge verharde wegen
dient te worden vermeden.
(Vervolgd)LET OP!(Vervolgd)
•Houd u aan de instructies van de fabrikant
van de sneeuwketting voor de juiste wijze
van installatie, de rijsnelheid en de ge-
bruikscondities. Houd u altijd aan de laag-
ste rijsnelheid die wordt geadviseerd door
de kettingfabrikant, als deze snelheid af-
wijkt van de opgave door de autofabrikant.
Houd u altijd aan de laagste rijsnelheid indien
de kettingfabrikant en de autofabrikant een
verschillende maximale snelheid aanbevelen.
Deze raadgeving heeft betrekking op alle mo-
gelijke typen sneeuwkettingen.
ROULEREN VAN BANDENDe banden die gebruikt worden aan de voor-
zijde van de auto krijgen een andere belasting
te verwerken dan de banden aan de achter-
zijde. De functies bij de besturing, de aandrij-
ving en het remmen zijn verschillend. Hierdoor
slijten de voor- en achterbanden ongelijk snel.
186

Page:   < prev 1-10 ... 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 ... 300 next >