sensor JEEP WRANGLER UNLIMITED 2018 Instructieboek (in Dutch)
Page 111 of 384
VICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weerge-
geven en vervolgens worden er streepjes (--)
weergegeven in plaats van de bandenspan-
ningswaarden.
De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) niet langer
getoond in de instrumentengroep. De streep-
jes (--) blijven echter de plaats innemen van
de spanningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
wielen en banden weer worden vervangen
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal af, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (on-derhoud bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven en vervolgens worden de span-
ningswaarden in plaats van de streepjes
weergegeven. Als het voertuig opnieuw wordt
gestart, zal de melding "SERVICE TIRE
PRESSURE SYSTEM" (onderhoud banden-
spanningscontrolesysteem) niet meer ver-
schijnen zolang zich geen systeemstoring
voordoet.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• KinderzitjesSommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandach-
tig door. Hierin wordt uitgelegd hoe u het
beveiligingssysteem voor inzittenden op de
juiste wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank wor-
den vervoerd.
109
Page 122 of 384
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Het airbagsysteem moet gereed zijn om u te
beschermen bij een aanrijding. De controller
van het beschermingssysteem voor inzitten-
den (ORC) controleert de interne circuits en
de bedrading van de elektrische componen-
ten van het airbagsysteem. Uw voertuig is
mogelijk uitgerust met de volgende compo-
nenten van het airbagsysteem:
Componenten van het airbagsysteem
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de gereedheid
van de elektronische onderdelen van het air-
bagsysteem wanneer de contactschakelaar in
de stand START of ON/RUN staat. Als het
contactslot in de stand OFF of ACC staat, is
het airbagsysteem niet ingeschakeld en zul-
len de airbags niet worden opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) beschikt over een
reservevoeding, waardoor de airbags ook ge-
activeerd kunnen worden wanneer de accu
leeg is of is losgekoppeld.De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem aan in
het instrumentenpaneel voor een zelftest ge-
durende vier tot acht seconden, wanneer de
contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem uit. Als de controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden een storing in
het systeem detecteert, gaat het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssig-
naal klinkt om u te waarschuwen wanneer het
lampje weer gaat branden na de eerste keer
starten.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties
die het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem in het instrumentenpaneel laten
branden wanneer een storing wordt geconsta-
teerd die het airbagsysteem zou kunnen beïn-
vloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect. Omdat het airbagsysteem
zodanig is ontworpen dat het geen onderhoud
VEILIGHEID
120
Page 125 of 384
WAARSCHUWING!
aanrijdingen worden de airbags niet op-
geblazen. Draag uw veiligheidsgordels
altijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
Werking frontairbags
De frontairbags zijn ontworpen om extra be-
scherming te bieden als aanvulling op de
veiligheidsgordels. Frontairbags zijn niet be-
doeld voor het verminderen van het risico op
letsel bij botsingen van achteren, botsingen
van opzij of over de kop slaan. De frontairbags
worden niet bij alle frontale botsingen geac-
tiveerd. Dit geldt ook voor sommige frontale
botsingen die ernstige schade aan het voer-
tuig tot gevolg hebben, zoals bepaalde aan-
rijdingen tegen palen, aanrijdingen waarbij
de auto onder een vrachtwagen terechtkomt
en aanrijdingen onder een hoek.
Daarentegen kunnen frontairbags, afhanke-
lijk van de aard van de botsing en de plaats
waar het voertuig wordt geraakt, opgeblazen
worden bij aanrijdingen die geringe schadeaan de voorkant van het voertuig tot gevolg
hebben, maar die aanvankelijk een grote af-
name van de snelheid veroorzaken.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het
voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de
snelheid van het voertuig en de schade op
zichzelf geen goede indicatoren voor de nood-
zaak van het wel of niet opblazen van een
airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen
noodzakelijk voor uw bescherming en om uw
lichaam in de juiste positie te houden, uit de
buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (OCR) zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een botsing
wordt gedetecteerd waarbij de frontairbags
moeten worden geactiveerd. Een grote hoe-
veelheid niet-giftig gas wordt gegenereerd om
de frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op
de rechterbovenzijde van het instrumenten-
paneel komen los en worden verwijderd ter-
wijl de airbags volledig worden opgeblazen.
De frontairbags worden binnen een oogwenk
volledig opgeblazen. De frontairbags lopenvervolgens snel leeg terwijl ze de bestuurder
en de voorpassagier bescherming bieden.
Passagiersairbag uitschakelen — indien
aanwezig
Met dit systeem kan de bestuurder de ge-
avanceerde frontairbag aan passagierszijde
uitschakelen (UIT) als een kinderzitje op de
voorstoelmoetworden geplaatst. Schakel de
geavanceerde frontairbag aan passagierszijde
alleen uit (UIT) als het absoluut noodzakelijk
is voor het plaatsen van een kinderzitje op de
voorstoel. Kinderen van 12 jaar en jonger
moeten altijd goed vastgegespt op de achter-
bank zitten. Statistieken tonen aan dat kin-
deren beter beschermd zijn wanneer ze op de
achterbank zijn vastgegespt en niet op de
voorstoelen. (Raadpleeg de paragraaf "Kin-
derzitjes" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.)
WAARSCHUWING!
• Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde is
gedeactiveerd en wordt niet opgeblazen
bij een botsing.
123
Page 131 of 384
Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB's)
bevinden zich aan de buitenzijde van de
voorstoelen. De zijairbags in de stoelen zijn
gemarkeerd met het opschrift "SRS AIRBAG"
of "AIRBAG", op een label of op de bekleding
aan de buitenzijde van de stoelen.
De zijairbags (indien aanwezig) kunnen hel-
pen om het risico van letsel van inzittenden te
beperken tijdens bepaalde zijdelingse botsin-gen, als aanvulling op de potentiële letselre-
ductie door de veiligheidsgordels en de con-
structie van de carrosserie.
Als een zijairbag wordt geactiveerd, gaat de
naad aan de buitenkant van de stoelbekle-
ding open. De geactiveerde aanvullende zij-
airbag in de stoel komt via de stoelnaad naar
buiten in de ruimte tussen de inzittende en
het portier. De zijairbag beweegt zo snel en
krachtig dat deze letsel kan veroorzaken wan-
neer de inzittenden niet goed in de stoel
zitten, of wanneer zich voorwerpen bevinden
in de ruimte waar de zijairbag wordt opgebla-
zen. Kinderen lopen een nog hoger risico van
letsel door een geactiveerde airbag.
WAARSCHUWING!
Gebruik geen aanvullende stoelhoezen en
plaats geen voorwerpen tussen uzelf en de
zijairbags. De werking van de airbags kan
zo verslechteren en/of voorwerpen kunnen
met kracht tegen u aan slaan en zo ernstig
letsel veroorzaken.Zijdelingse botsingen
De zijairbags zijn ontworpen om te worden
geactiveerd bij bepaalde zijdelingse botsin-
gen. De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden (ORC) bepaalt op basis
van de aard en ernst van een botsing of de
zijairbags moeten worden opgeblazen. De
sensoren voor zijdelingse botsingen helpen
de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bij het bepalen van de juiste
reactie op de botsingen. Het systeem is ge-
kalibreerd om de zijairbags aan de zijde van
de botsing van het voertuig te activeren bij
botsingen waarbij bescherming van de inzit-
tenden door zijairbags noodzakelijk is. Bij
een zijdelingse botsing worden de zijairbags
onafhankelijk geactiveerd; bij een botsing
aan de linkerzijde worden alleen de zijairbags
links geactiveerd en bij een botsing aan de
rechterzijde alleen de zijairbags rechts. Be-
schadiging van de auto is op zichzelf geen
goede indicatie of activering van de zijairbags
al dan niet vereist was.
Positie aanvullende zijairbags in de
stoelen
129
Page 133 of 384
• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
Als een airbag wordt opgeblazen
De frontairbags zijn zo ontworpen dat ze na
het opblazen onmiddellijk weer leeglopen.
OPMERKING:
De front- en/of zijairbags worden niet bij alle
botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden
opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
• Het materiaal van de airbag kan soms
schaafwonden en/of een rode huid veroor-
zaken bij de inzittenden tijdens het opbla-
zen van de airbags. De schaafwonden lijkenop de wonden die u oploopt als u zich
schaaft aan een touw, de vloerbedekking of
op de vloer van een gymnastiekzaal. Deze
schaafwonden worden niet veroorzaakt door
contact met chemische stoffen. De schaaf-
wonden zijn niet blijvend en genezen nor-
maal gesproken snel. Als uw schaafwonden
echter na enkele dagen nog niet zijn gene-
zen of als u last hebt van blaren, raadpleeg
dan onmiddellijk een arts.
• Wanneer de airbags leeglopen ziet u moge-
lijk zwevende stofdeeltjes die op rook lij-
ken. Dit stof is een normaal bijproduct van
het activeringsproces voor het niet-giftige
opblaasgas. Deze zwevende stofdeeltjes
kunnen de huid, ogen, neus of keel irrite-
ren. Spoel met koud water als u last hebt
van geïrriteerde ogen of huid. Zorg voor
frisse lucht bij neus- of keelirritaties. Raad-
pleeg uw huisarts als de irritatie blijvend is.
Als deze deeltjes op uw kleding terechtko-
men, volg dan de gebruikelijke wasvoor-
schriften van de kledingfabrikant om de
kleding te reinigen.Rijd niet in uw auto nadat de airbags zijn
geactiveerd. Als u dan opnieuw bij een aan-
rijding betrokken raakt, zullen de airbags
geen enkele bescherming bieden.
WAARSCHUWING!
Eenmaal geactiveerde airbags en gor-
delspanners hebben geen enkel effect bij
een volgende aanrijding. Laat de airbags,
gordelspanners en het oprolmechanisme
van de veiligheidsgordels onmiddellijk ver-
vangen door een erkende dealer. U dient
ook de controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden te laten nakijken.
OPMERKING:
• De airbagpanelen zijn in de interieurbekle-
ding nauwelijks zichtbaar, maar springen
open tijdens het opblazen van de airbag.
• Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk
naar een erkende dealer te worden
gebracht.
131
Page 157 of 384
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........157
Normaal starten...............157
Normaal starten — dieselmotor......160
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................162
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG................163
Schakelen..................164
Terugschakelen...............165
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG. . . .167
Sleutelblokkering..............168
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .168
Achttraps automatische transmissie . . .168
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................170
Tussenbak met vier standen........171
Tussenbak met vijf standen........173
Trac-Lok achteras — indien aanwezig .176Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen.............177
Elektronisch loskoppelbare stabilisatorstang
— indien aanwezig.............178
STOP/START-SYSTEEM — HANDGE-
SCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
(INDIEN AANWEZIG).........179
Automatische modus............179
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............180
De motor starten in de stand autostop .180
Stop/start-systeem handmatig
uitschakelen.................181
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................181
Systeemstoring...............182
STOP/START-SYSTEEM — AUTOMA-
TISCHE TRANSMISSIE (INDIEN
AANWEZIG)...............182
Automatische modus............182
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............183
De motor starten in de stand autostop .183Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................184
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................184
Systeemstoring...............185
CRUISECONTROL...........185
Activeren...................186
De gewenste snelheid instellen......186
Ingestelde snelheid aanpassen......186
Accelereren om in te halen........187
Snelheid hervatten.............187
Deactiveren.................188
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG .188
ParkSense sensoren.............188
ParkSense in- en uitschakelen......188
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................189
PARKVIEW ACHTERUITRIJCAMERA
— INDIEN AANWEZIG........190
STARTEN EN RIJDEN
155
Page 161 of 384
Als het voertuig niet in de stand PARK staat en
de bestuurder de motor uitschakelt, kan het
voertuig de automatische handremfunctie in-
schakelen.
De automatische handremfunctie wordt inge-
schakeld wanneer alle aan deze voorwaarden
wordt voldaan:
• De auto is voorzien van een achttraps ver-
snellingsbak
• Het bestuurdersportier is open. In gevallen
waarin het bestuurdersportier is verwijderd
zou het feit dat er niemand op de bestuur-
dersstoel zit (een sensor in het zitkussen
detecteert het ontbreken van de bestuur-
der) een extra activering vormen.
• Het voertuig staat niet in de stand PARK
• De rijsnelheid is 0 mph (0 km/u)
• De contactschakelaar is van RUN naar OFF
gezetOPMERKING:
Voor voertuigen met Keyless Go wordt de
motor uitgeschakeld en wordt de contact-
schakelaar in de ACC-stand gezet. Na 30 mi-
nuten gaat de contactschakelaar automa-
tisch naar de stand OFF, tenzij de bestuurder
de contactschakelaar in de stand OFF zet.
Als het voertuig niet in de stand PARK staat en
de bestuurder het voertuig verlaat terwijl de
motor draait, schakelt het voertuig mogelijk de
automatische handremfunctie in.
De automatische handremfunctie wordt inge-
schakeld wanneer alle aan deze voorwaarden
wordt voldaan:
• De auto is voorzien van een achttraps ver-
snellingsbak
• Het bestuurdersportier is open. In gevallen
waarin het bestuurdersportier is verwijderd
zou het feit dat er niemand op de bestuur-
dersstoel zit (een sensor in het zitkussen
detecteert het ontbreken van de bestuur-
der) een extra activering vormen.• Het voertuig staat niet in de stand PARK
• Het bestuurdersportier is verwijderd
• De rijsnelheid is 1,2 mph (2,0 km/u) of
lager
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgegespt
• Het bestuurdersportier is open
• Het rempedaal wordt niet ingetrapt
Het BERICHT "AutoPark Engaged Shift to P
then Shift to Gear" (De automatische handrem-
functie is ingeschakeld; schakel naar P en
dan naar versnelling) verschijnt op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
In sommige gevallen wordt de ParkSense-
afbeelding weergegeven in de instrumenten-
groep. In dergelijke gevallen moet de scha-
kelhendel worden teruggezet naar "P" om de
gewenste versnelling te selecteren.
159
Page 190 of 384
Deactiveren
Als u het rempedaal licht intrapt, op de toets
CANC (annuleren) drukt of normale remdruk
uitoefent tijdens het afremmen, wordt de
cruisecontrol uitgeschakeld zonder dat de
ingestelde snelheid uit het geheugen wordt
gewist.
Wanneer u op de toets aan/uit drukt of het
contact in de stand OFF zet, wordt de inge-
stelde snelheid uit het geheugen gewist.
PARKSENSE
PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN
AANWEZIG
ParkSense parkeersensoren achter zorgt voor
zichtbare en hoorbare aanwijzingen m.b.t. de
afstand tussen de achterzijde van de auto en
een gedetecteerd obstakel bij het achteruit-
rijden, bijvoorbeeld tijdens een parkeerma-
noeuvre. Zie de "Voorzorgsmaatregelen bij
gebruik van ParkSense" in dit hoofdstuk voor
de beperkingen van dit systeem en aanbeve-
lingen.Wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet, wordt door ParkSense automa-
tisch de systeemstatus (ingeschakeld of uit-
geschakeld) hersteld die actief was voordat
het contact werd uitgeschakeld.
ParkSense kan uitsluitend worden geacti-
veerd wanneer de schakelhendel in de stand
REVERSE staat. Wanneer ParkSense bij deze
stand van de schakelhendel wordt ingescha-
keld, blijft het systeem actief totdat de rij-
snelheid is toegenomen tot ongeveer 11 km/u
(7 mph) of hoger. Als de hendel in de stand
REVERSE staat en rijsnelheid van het sys-
teem wordt overschreden, wordt een waar-
schuwing weergegeven op het display in de
instrumentengroep om aan te geven dat de
rijsnelheid te hoog is. Het systeem wordt
weer actief als de rijsnelheid is gedaald tot
minder dan ongeveer 9 km/u (6 mph).
ParkSense sensoren
De vier ParkSense sensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden, bewa-
ken het gebied achter de auto dat binnen het
zichtveld van de sensoren valt. De sensoren
kunnen in horizontale richting obstakels op
een afstand van ongeveer 30 tot 200 cm(12 tot 79 inch) van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de
plaats, het type en de richting van het obsta-
kel.
ParkSense in- en uitschakelen
ParkSense kan worden in- en uitgeschakeld
met de ParkSense-schakelaar, die zich op het
schakelpaneel onder de bedieningselemen-
ten van de klimaatregeling bevindt.
Wanneer de ParkSense schakelaar wordt in-
gedrukt om het systeem uit te schakelen,
wordt op het display van de instrumenten-
groep gedurende ongeveer vijf seconden de
melding "PARKSENSE OFF" (parkeerhulp
uitgeschakeld) weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf "Display in de instrumentengroep"
in het hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel
leren kennen" in uw instructieboekje voor
meer informatie. Als de schakelhendel in de
stand REVERSE wordt gezet en het systeem
is uitgeschakeld, wordt op het display van de
instrumentengroep de melding
"PARKSENSE OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) weergegeven zolang de schakelhendel
in REVERSE staat.
STARTEN EN RIJDEN
188
Page 191 of 384
De LED in de ParkSense schakelaar gaat aan
als ParkSense is uitgeschakeld of service
vereist. De LED in de ParkSense schakelaar
gaat uit als het systeem is ingeschakeld. Als
de ParkSense schakelaar wordt ingedrukt, en
het systeem service vereist, knippert de LED
in de ParkSense schakelaar kort, en vervol-
gens blijft de LED aan.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense
OPMERKING:
• Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van
sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen
dat het ParkSense systeem correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van ParkSense nadelig beïnvloeden.
• Wanneer u de ParkSense parkeerhulp uit-
schakelt, wordt op het display in het instru-
mentenpaneel de melding "PARKSENSE
OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld) weerge-
geven. ParkSense blijft uitgeschakeld tot-
dat u het opnieuw inschakelt, zelfs als u het
contact uit- en weer inschakelt.• ParkSense, indien ingeschakeld, zal het
volume van de radio verlagen wanneer het
systeem een geluidssignaal voortbrengt.
• Reinig de ParkSense sensoren regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of
andere schade toebrengt. De sensoren mo-
gen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw, mod-
der, vuil of afval. Verontreiniging van de
sensoren kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Het ParkSense systeem
kan obstakels achter de auto/bumper over
het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat
er een obstakel achter de auto/bumper aan-
wezig is.
• Gebruik de ParkSense schakelaar om het
ParkSense systeem uit te schakelen wan-
neer voorwerpen, zoals fietsendragers, trek-
haken, enz., op minder dan 30 cm
(12 inch) vanaf de achterkant/
achterbumper worden geplaatst. Als dit wel
het geval is, zal het systeem een nabijgele-
gen object mogelijk interpreteren als een
sensorprobleem en wordt de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE SERVICE
REQUIRED" (parkeerhulp niet beschikbaar,
onderhoud noodzakelijk) weergegeven op
het display in de instrumentengroep.• De werking van de sensoren achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer de
elektriciteitsstekker van de aanhanger in de
contactdoos van de trekhaak van het voer-
tuig wordt gestoken. De sensoren achter
worden automatisch weer ingeschakeld
wanneer de stekker van de aanhangerkabel
uit de contactdoos wordt gehaald.
WAARSCHUWING!
• Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het
achteruitrijden, ook als u ParkSense ge-
bruikt. Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren
en wees bedacht op voetgangers, dieren,
andere voertuigen, obstakels en dode
hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend op de
omgeving te richten. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
• Het wordt sterk aanbevolen de afneem-
bare trekhaak te verwijderen voordat u
ParkSense gaat gebruiken, wanneer u de
trekhaak niet nodig heeft. Als u dit niet
189
Page 192 of 384
WAARSCHUWING!
doet, kan persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen ontstaan doordat de trek-
haakkogel zich veel dichter bij het obsta-
kel bevindt dan de achterkant van de
auto, wanneer via de luidspreker een
continue toon klinkt. Afhankelijk van de
afmetingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensoren de
trekhaak detecteren en abusievelijk aan-
geven dat er een obstakel achter de auto
aanwezig is.
LET OP!
• ParkSense is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is
niet in staat ieder voorwerp, inclusief
kleine obstakels, waar te nemen. Stoep-
randen worden mogelijk tijdelijk of hele-
maal niet gedetecteerd. Op kleine af-
standen worden obstakels boven of
onder de sensoren niet gedetecteerd.
• Bij gebruik van ParkSense moet u lang-
zaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen
wanneer een obstakel wordt gedetec-
LET OP!
teerd. Het is raadzaam om over uw
schouder te kijken, ook wanneer u ge-
bruik maakt van ParkSense.
PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA —
INDIEN AANWEZIG
Met de ParkView achteruitrijcamera kunt u
het gebied achter het voertuig op het scherm
zien wanneer de schakelhendel in de stand
REVERSE is gezet. Het beeld wordt op het
aanraakscherm van de radio weergegeven,
samen met een waarschuwing dat u op de
hele omgeving moet blijven letten. Na vijf
seconden verdwijnt deze waarschuwing. De
ParkView camera bevindt zich aan de achter-
zijde van het voertuig in het midden van de
reserveband.
Handmatige activering van de achteruitrijca-
mera
1. Kies de schermtoets "Controls" (bedie-
ningselementen) onder in het Uconnect
scherm.2. Kies de schermtoets "Backup Camera"
(achteruitrijcamera) om het achteruitrij-
camerasysteem in te schakelen.
OPMERKING:
De ParkView achteruitrijcamera heeft pro-
grammeerbare bedrijfsmodi die kunnen wor-
den geselecteerd via het Uconnect systeem.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
uw instructieboekje voor meer informatie.
Als u uit de stand REVERSE schakelt (met
cameravertraging uitgeschakeld), wordt de
achteruitrijcamera uitgeschakeld en wordt
opnieuw het vorige scherm weergegeven. Als
u uit de stand REVERSE schakelt (met came-
ravertraging ingeschakeld), wordt het came-
rabeeld tot tien seconden weergegeven nadat
uit de stand REVERSE is geschakeld, tenzij
de snelheid van het voertuig hoger is dan
13 km/u (8 mph), naar de stand PARK wordt
geschakeld of het contact van het voertuig in
de stand OFF wordt gezet. Ook kan de be-
stuurder op de knop Image Defeat [X] (beeld
sluiten) drukken om de camera-/video-
weergave te verlaten.STARTEN EN RIJDEN
190