stop start Lancia Thema 2011 Instructieboek (in Dutch)

Page 182 of 324

andere snelheid wordt gekozen. Zo
kunnen de voorste inzittenden de
luchthoeveelheid regelen die in het
voertuig circuleert en de "AUTO"
modus opheffen.
De gebruiker kan ook de richting van
de luchtstroom kiezen door een van de
beschikbare modi in te stellen. De
werking van de A/C en luchtrecircu-
latie kan ook handmatig worden ge-
selecteerd in Manual operation.
AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING OPMERKING:
Zie de tabel aan het eind van dit
hoofdstuk voor de juiste instellin-
gen voor de verschillende weers-omstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een antivriesmiddel van
uitstekende kwaliteit om een goede
bescherming te bieden tegen roestvor-
ming en oververhitting van de motor.
Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aan-
bevolen. Raadpleeg "Onderhouds-procedures" in het onderhoudsboekje
van uw auto voor het kiezen van de
juiste koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de circulatiefunctie
tijdens de wintermaanden is af te ra-
den, daardoor kunnen de ruiten ge-
makkelijk beslaan. Stalling
Wanneer u de auto stalt, of minstens
twee weken lang niet meer gebruikt
(bijv. bij vakantie), laat het aircosys-
teem dan bij stationair toerental vijf
minuten lang draaien in de buiten-
lucht bij een hoge aanjagersnelheid.
Zo krijgt het systeem voldoende sme-
ring en is de kans op schade aan de
aircocompressor miniem wanneer u
het systeem weer start. Ruitontwaseming
Het beslaan van de voorruit aan de
binnenzijde is snel te verhelpen door
de keuzeschakelaar op Ontwasemen
te zetten. Met de stand Ontwasemen/
Vloerventilatie kunt u de voorruit hel-
der houden en daarnaast zorgen voor
voldoende verwarming. Als u last
krijgt van beslagen zijruiten, kunt u
de aanjagersnelheid verhogen. Bij
zacht maar regenachtig of vochtig
weer kunnen de autoruiten aan de
binnenzijde gemakkelijk beslaan. OPMERKING:
 Circulatie van lucht zonder air-
conditioning mag niet lang wor-
den gebruikt, omdat dan de rui-
ten kunnen beslaan.
 De automatische klimaatrege- ling (ATC) past automatisch de
klimaatinstellingen aan om het
beslaan van de voorruit te ver-
minderen of te voorkomen.
Luchtinlaat buiten
Zorg dat de luchtinlaat, pal voor de
voorruit, niet wordt verstopt door
achtergebleven bladeren e.d. Wan-
neer bladeren achterblijven in de
luchtinlaat wordt de luchtstroming
belemmerd; wanneer ze in de lucht-
kamer terechtkomen kunnen de wa-
terafvoeren verstopt raken. Zorg in de
wintermaanden dat de luchtinlaat
niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
176

Page 190 of 324

NORMAAL STARTEN — BENZINEMOTOR
Met de knop ENGINE
START/STOP (Motor Aan/Uit) OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude
of warme motor hoeft u het gaspe-
daal niet in te trappen.
Om de motor te starten, moet de ver-
snellingspook in de stand PARK of
NEUTRAL staan. Houd het rempe-
daal ingetrapt terwijl u één keer op de
ENGINE START/STOP-knop drukt.
Het systeem neemt het dan over en
probeert de auto te starten. Als de
auto niet start, slaat de startmotor
automatisch na 10 seconden af. Als u
de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u
nogmaals op de knop.
Motor uitschakelen met de knop
ENGINE START/STOP (Motoraan/uit)
1. Zet de versnellingspook in de
stand PARK, druk op de ENGINE
START/STOP-knop en laat deze
daarna los.2. De contactschakelaar keert terug
naar de stand OFF.
3. Als de versnellingspook niet in de
stand PARK staat, moet de knop EN-
GINE START/STOP twee seconden
lang worden ingedrukt en moet de
rijsnelheid meer dan 8 km/u bedra-
gen voordat de motor afslaat. De con-
tactschakelaar blijft in de stand ACC,
totdat de versnellingspook in de stand
PARK staat en de knop twee keer
wordt ingedrukt naar de stand OFF.
Als de versnellingspook niet in de
stand PARK staat en de knop EN-
GINE START/STOP één keer wordt
ingedrukt, verschijnt op het scherm
van het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) het bericht
“Vehicle Not In Park” (Auto niet in
parkeerstand) en blijft de motor
draaien. Verlaat een auto nooit als
deze niet in de stand PARK staat,
omdat de auto dan kan wegrollen. OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar in
de stand ACC of RUN (motor draait
niet) blijft staan en de versnel-
lingspook in de stand PARK staat,
wordt het systeem, nadat het30 minuten niet actief is geweest,
automatisch uitgeschakeld en
wordt de contactschakelaar in de
stand OFF gezet.
Functies ENGINE START/STOP –
rempedaal NIET ingedrukt (in de
stand PARK of NEUTRAL)
De werking van de Enter-N-Go-
functie is gelijk aan die van de con-
tactschakelaar. Er zijn vier standen:
OFF, ACC, RUN en START. Om de
contactschakelaar in een andere stand
te zetten zonder de auto te starten en
om de accessoires te kunnen gebrui-
ken, volgt u de onderstaande stappen.
 Starten met de contactschakelaar
in de stand OFF:
 Druk op de knop ENGINE START/ STOP om het contactslot in de
stand ACC te zetten (ACC licht op),
 Druk nogmaals op de ENGINE START/STOP-knop om het con-
tactslot in de stand RUN te zetten
(RUN licht op).
 Druk een derde keer op de knop ENGINE START/STOP om het
contactslot in de stand OFF te zet-
ten (OFF licht op),
184

Page 191 of 324

EXTREEM KOUD WEER
(TEMPERATUUR LAGERDAN29°C)
Om te zorgen voor betrouwbaar star-
ten bij deze temperaturen wordt het
gebruik van een van buitenaf gevoede
elektrische blokverwarmer (te ver-
krijgen bij uw erkende dealer) aanbe-volen.
ALS DE MOTOR NIET
STARTWAARSCHUWING!
 Giet nooit brandstof of een andere ontvlambare vloeistof in de lucht-
inlaat van het gasklephuis om de
auto te starten. Hierdoor kunnen
steekvlammen ontstaan die ern-
stig letsel kunnen veroorzaken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
 Probeer niet de auto te starten
door middel van aanduwen of sle-
pen. Auto’s met een automatische
versnellingsbak kunnen niet op
die manier worden gestart. Onver-
brande brandstof kan de kataly-
sator binnendringen, na het star-
ten ontbranden en zo de
katalysator en de auto beschadi-
gen. Wanneer de auto een lege
accu heeft, kunt u startkabels ge-
bruiken en starten met een hul-
paccu of de accu van een andere
auto. Deze startmethode kan ge-
vaarlijk zijn bij ondeskundig ge-
bruik. Raadpleeg voor meer infor-
matie "Starten met startkabels"
in "Wat te doen in geval vannood".
'Verzopen' motor starten (met de
ENGINE STAR T/STOP-knop)
Als de motor niet start nadat u de
procedures voor "normaal starten" of
"extreme koude" hebt gevolgd, kan
het zijn dat de motor 'verzopen' is.
Om de overtollige brandstof af te voe-
ren, houdt u het rempedaal ingetrapt, houdt u het gaspedaal helemaal inge-
trapt, en drukt u vervolgens één keer
op de ENGINE START/STOP-knop
en laat deze weer los. De startmotor
wordt automatisch ingeschakeld,
draait gedurende 10 seconden, en
wordt dan uitgeschakeld. Als dit ge-
beurt, laat dan het gas- en rempedaal
los, wacht gedurende 10 tot 15 secon-
den, en herhaal dan de procedure
"Normaal starten".
Na het starten
Het stationaire toerental wordt auto-
matisch geregeld en loopt terug naar-
mate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
Let op de volgende zaken als de motor draait.
 Alle lampjes met berichten zijn uit.
 Storingsindicatielampje is uit.
 Oliedruklampje is uit.
Voorzorgsmaatregelen bij koud weer
Bij gebruik in omgevingstemperatu-
ren lager dan 0 °C kunnen speciale
185

Page 192 of 324

voorzorgsmaatregelen nodig zijn. De
volgende tabel geeft enkele opties.
*Dieselbrandstof nr. 1 met ultralaag
zwavelgehalte (ULSD) mag uitslui-
tend worden gebruikt in gebieden
waar langdurig extreem koude weers-
omstandigheden (-23 °C) heersen. OPMERKING:
 Bij gebruik van op het klimaatafgestemde ULSD-
dieselbrandstof of ULSD-
dieselbrandstof nr. 1 wordt aan-
zienlijk meer brandstofverbruikt.
 Op het klimaat afgestemde ULSD-dieselbrandstof is een
mengsel van ULSD-
dieselbrandstof nr. 2 en ULSD-
dieselbrandstof nr. 1 dat de tem-
peratuur waarbij zich
waskristallen in de brandstof
vormen verlaagt. OPMERKING:
Deze motor vereist "Dieselbrand-
stof met ultralaag zwavelgehalte".
Verkeerde brandstof kan schade
veroorzaken aan het uitlaatsys-
teem. Raadpleeg voor meer infor-
matie "Brandstofvereisten – die-
selmotor" onder "Starten enrijden".
Gebruik accudeken
Een accu verliest 60% van zijn start-
vermogen als de temperatuur van de
accu daalt tot -18 °C. Voor dezelfde
daling in temperatuur heeft de motor
tweemaal zoveel vermogen nodig om
bij hetzelfde toerental aan te slaan.
Het gebruik van een accudeken ver-
hoogt het startvermogen bij lage tem-
peraturen aanzienlijk. Bij uw erkende
LANCIA-dealer kunt u geschikte ac-
cudekens aanschaffen.
Startprocedure motor
WAARSCHUWING!
Giet nooit brandstof of een andere
ontvlambare vloeistof in de luchtin-
laat van de motor om het voertuig te
starten. Hierdoor kunnen steek-
vlammen ontstaan die ernstig letsel
kunnen veroorzaken.
1. De versnellingspook moet in de
stand NEUTRAL of PARK staan
voordat u de auto kunt starten.
2. Druk op de knop ENGINE
START/STOP, terwijl u het rempe-
daal ingedrukt houdt.
3. Kijk naar het controlelampje
"Wachten met starten" in de instru-
mentengroep. Raadpleeg voor meer
informatie “Instrumentgroep” onder
“De functies op uw dashboard”. Af-
hankelijk van de motortemperatuur
gloeit het tot drie seconden op.
4. Als het lampje "Wachten met star-
ten" uitgaat, start de motor automa-tisch.
5. Laat de motor na aanslaan nog ca.
30 seconden stationair draaien voor-
186

Page 199 of 324

Noodloopmodus van de transmissie
De werking van de transmissie wordt
elektronisch gecontroleerd op abnor-
male situaties. Als een situatie wordt
gedetecteerd die schade aan de trans-
missie kan veroorzaken, wordt de
noodloopmodus van de transmissie
geactiveerd. In deze stand kan de ver-
snellingsbak alleen in bepaalde ver-
snellingen werken, of schakelt hele-
maal niet over. De werking vanuit het
voertuig wordt sterk beperkt en de
motor kan afslaan. In sommige situa-
ties schakelt de versnellingsbak niet
meer in als de motor wordt afgezet en
opnieuw wordt gestart. Het storings-
lampje is mogelijk aan. Een bericht op
het instrumentenpaneel informeert de
bestuurder over de ernstigere situaties
en geeft aan welke acties eventueel
ondernomen moeten worden.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de transmissie weer wor-
den ingesteld om alle voorwaartse
versnellingen terug te krijgen als de
volgende stappen worden uitgevoerd.OPMERKING:
Als het bericht op het instrumen-
tenpaneel aangeeft dat de versnel-
lingsbak eventueel niet inschakelt
nadat de motor is afgezet, mag u de
volgende procedure alleen uitvoe-
ren op een voorkeurslocatie (bij
voorkeur bij uw erkende dealer).
1. Stop de auto.
2. Zet de versnellingsbak indien mo-
gelijk in PARK.
3. Zet de motor af
4. Wacht ongeveer 30 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem is verholpen,
hervat de transmissie de normale wer-king. OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden
gereset, we raden u toch aan zo
spoedig mogelijk naar uw erkende
dealer te gaan. Uw erkende dealer
kan met diagnoseapparatuur be-
palen of het probleem zich nog-
maals kan voordoen.Als geen reset van de transmissie mo-
gelijk is, is onderhoud door de er-
kende dealer vereist. VIJFTRAPS
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK – 3,0LDIESELMOTOR
De indicator voor de standen van de
versnellingspook (op het instrumen-
tenpaneel) geeft de versnellingen aan.
U moet het rempedaal intrappen om
de versnellingspook uit de stand
PARK te zetten (raadpleeg “Rem-/
schakelblokkering (BTSI)” in dit
hoofdstuk). Om te gaan rijden dient u
de versnellingspook vanuit de stand
PARK of NEUTRAL in de stand
DRIVE te zetten.
De elektronisch geregelde versnel-
lingsbak zorgt voor een nauwkeurig
schakelpatroon. Het elektronisch sys-
teem van de versnellingsbak is zelf-
kalibrerend; vandaar dat de eerste
schakelingen bij een nieuwe auto in
het begin wat abrupt kunnen zijn. Dat
is echter normaal. Het nauwkeurige
193

Page 202 of 324

LET OP!
 Voordat u de versnellingspook uitde stand PARK zet, moet u de
contactschakelaar van de stand
LOCK/OFF in de stand ON/RUN
zetten en tevens het rempedaal in-
getrapt houden. Anders kan de
versnellingspook beschadigd ra-ken.
 Laat de motor NOOIT met hoge
toerentallen draaien als u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL
naar een andere versnelling scha-
kelt, want anders kan schade aan
de aandrijflijn ontstaan.
De volgende punten zijn van belang
om er zeker van te zijn dat u de ver-
snellingspook in de stand PARK hebtgezet:
 Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de versnellings-
pook dan krachtig helemaal naar
voren en naar links totdat de pook
stopt en volledig op zijn plaats zit.  Kijk op de versnellingsindicator en
controleer of de PARK-stand wordtaangegeven.
 Controleer, terwijl het rempedaal is losgelaten, of de versnellingspook
uit de stand PARK schuift.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Zet de versnellingspook alleen
in de stand REVERSE (achteruit) als
de auto helemaal stilstaat. NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de parkeerrem aan en
schakel naar PARK als u het voertuigverlaat.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen als de
versnellingspook in de stand NEU-
TRAL staat en schakel nooit het
contact uit om in vrijloop een helling
af te dalen. Dit zijn onveilige hande-
lingen waarbij u minder snel kunt
reageren op veranderingen van het
verkeer of wegomstandigheden. U
zou de macht over het stuur kunnen
verliezen en een ongeluk kunnen
veroorzaken.LET OP!
Slepen, laten uitrollen en om andere
redenen rijden terwijl de transmissie
in de stand NEUTRAL staat, kan
ernstige schade aan de transmissie
tot gevolg hebben. Raadpleeg voor
meer informatie “Slepen achter een
camper” onder “Starten en bedie-
nen” en “Een defect voertuig sle-
pen” onder “Wat te doen in noodge-vallen”.
196

Page 203 of 324

DRIVE
Deze stand is bedoeld voor rijden in de
stad en op de grote weg. In deze stand
schakelt de versnellingsbak zeer soe-
pel en rijdt u het zuinigst. De trans-
missie schakelt automatisch op via de
eerste underdrive-versnelling, tweede
en derde versnelling, vierde prise-
directe-versnelling en de vijfde
overdrive-versnelling. De stand
DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstan-digheden.
Bij veel schakelen (zoals wanneer de
auto zwaar beladen is, op heuvelach-
tig terrein, rijden met krachtige te-
genwind of als een zware aanhangwa-
gen wordt getrokken), moet u de
stand "AutoStick®" (raadpleeg
"AutoStick®" in dit hoofdstuk) ge-
bruiken om een lagere versnelling te
kiezen. Onder deze omstandigheden
presteert de auto beter in een lagere
versnelling en wordt de levensduur
van de transmissie verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en zich
minder hitte ontwikkelt.Noodloopmodus van detransmissie
De werking van de transmissie wordt
elektronisch gecontroleerd op abnor-
male situaties. Als een situatie wordt
gedetecteerd die schade aan de trans-
missie kan veroorzaken, wordt de
noodloopmodus van de transmissie
geactiveerd. In deze stand blijft de
transmissie in de huidige versnelling
totdat het voertuig tot stilstand is ge-
bracht. Nadat het voertuig tot stil-
stand is gebracht, blijft de transmissie
in de tweede versnelling, ongeacht
welke vooruitversnelling is gekozen.
PARK, REVERSE en NEUTRAAL
blijven wel werken. Het storings-
lampje is mogelijk aan. Dankzij de
noodloopmodus kan de auto voor re-
paratie naar een erkende dealer wor-
den gereden zonder dat de transmissie
beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de transmissie weer wor-
den ingesteld om alle voorwaartse
versnellingen terug te krijgen als de
volgende stappen worden uitgevoerd.
1. Stop de auto.2. Zet de transmissie in de stand
PARK.
3. Zet de motor af
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem is verholpen,
hervat de transmissie de normale wer-king. OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden
gereset, we raden u toch aan zo
spoedig mogelijk naar uw erkende
dealer te gaan. Uw erkende dealer
kan met diagnoseapparatuur be-
palen of het probleem zich nog-
maals kan voordoen.
Als geen reset van de transmissie mo-
gelijk is, is onderhoud door de er-
kende dealer vereist.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde
overdrive (vijfde versnelling). De
transmissie schakelt automatisch
197

Page 209 of 324

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
 Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
 Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
 Controleer of de handrem volledig
vrij staat voor u gaat rijden. Als u
dit niet doet, kan dit leiden tot het
uitvallen van de remmen, wat tot
een aanrijding kan leiden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
 De handrem moet altijd goed wor-
den aangetrokken wanneer u de
auto verlaat. Anders kan de auto
wegrollen en schade of letsel ver-
oorzaken. Zorg ook dat u de ver-
snellingsbak in PARK laat. Als dit
wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en zo schade of letsel ver-oorzaken.LET OP!
Als het waarschuwingslampje van
het remsysteem aan blijft nadat de
handrem is losgelaten, duidt dit op
een defect van het remsysteem. Laat
de remmen onmiddellijk nakijken
door een erkende dealer.
ANTIBLOKKEERREM- SYSTEEM
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt
voor extra voertuigstabiliteit en meer
remwerking als er geremd moet wor-
den. Het systeem gaat automatisch
pompend remmen in moeilijke remsi-
tuaties, om zo het blokkeren van de
wielen te voorkomen. De elektronische remkrachtverdeling
(EBD) zorgt voor verdeling van de
remdruk en meer controle over de
remkracht op de achterwielen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u
hoort u mogelijk ook een zacht klik-
kend geluid, samen met wat geluid uit
de motor. Deze geluiden horen bij een
zelftest die het systeem uitvoert om te
controleren of het ABS naar behoren
functioneert. Deze zelftest wordt
steeds uitgevoerd na het starten van
de motor, zodra de auto een snelheid
van 11 km/u bereikt.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde rijomstandigheden en remcon-
dities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen,
spoorrails of losse rommel rijdt of
wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
 De ABS-pompmotor draait (deze
kan nog korte tijd aan blijven nadat
de auto al stilstaat),
 De hydraulische magneetkleppen maken klikgeluiden,
203

Page 210 of 324

 Pulsering van het rempedaal en
 het rempedaal daalt iets of kan ietsverder ingetrapt worden nadat de
auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van
het ABS-systeem.WAARSCHUWING!
 Het ABS-systeem bevat geavan- ceerde elektronica die onderhevig
is aan storingen van een onjuist
geïnstalleerde of krachtige radio-
zendinstallatie. Dergelijke storin-
gen kunnen zorgen dat de ABS-
werking geheel wegvalt.
Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmen-
sen worden geïnstalleerd.
 Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen
of stoppen, trapt u gewoon stevig
het rempedaal in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
 Met het ABS wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen
blijft aan de wetten der natuur. De
effectiviteit van de remmen wordt
door ABS niet verder verhoogd
dan de remmen, banden en tractie
van de auto toelaten.
 Het ABS voorkomt geen ongeluk-
ken ten gevolge van bijvoorbeeld
te hoge snelheden in bochten, te
weinig afstand houden of aqua-planing.
 Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ABS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt. ELEKTRONISCH REMSYSTEEM
Uw voertuig is uitgerust met een ge-
avanceerd elektronisch remsysteem
dat de volgende onderdelen omvat: ABS (antiblokkeersysteem), TCS
(tractieregeling), BAS (remassistent)
en ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma). Deze vier systemen werken
samen om in de verschillende rijom-
standigheden de stabiliteit en de con-
trole over de auto te optimaliseren.
Uw voertuig is ook uitgerust met Hill
Start Assist (wegrijhulp op hellingen,
HSA), Ready Alert Braking (anticipe-
rend remsysteem) en Rain Brake Sup-
port (remdroogfunctie bij nat weer). ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS)
Dit systeem helpt de bestuurder de
auto onder controle te houden bij las-
tige remsituaties, door de hydrauli-
sche remdruk te regelen. Dit voor-
komt blokkeren van de wielen zodat
slippen bij een glad wegdek tijdens
het remmen wordt voorkomen. Raad-
pleeg "Antiblokkeersysteem" in
"Starten en rijden" voor meer infor-matie.
204

Page 256 of 324

WAARSCHUWING!
 Een losse krik of wiel kan bij eennoodstop of ongeval naar voren
schieten en zo de inzittenden ern-
stig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de
daartoe bestemde plaatsen op.
 Laat de leeggelopen (lekke) band
onmiddellijk repareren of vervan-gen.
WIEL MONTEREN
1. Monteer het wiel op de as.
2. Breng de resterende wielmoeren
aan met het conusvormige uiteinde
van de moer in de richting van het
wiel. Haal de wielmoeren licht aan.WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door
de op de krik uitgeoefende kracht
verschuift, mogen de wielmoeren
pas definitief worden vastgezet als
de auto weer vast op de grond staat.
Als aan deze waarschuwing geen ge-
hoor wordt gegeven, kan persoonlijk
letsel het gevolg zijn. 3. Laat de auto zakkeen op de grond
door de slinger linksom te draaien.
4. Zet de wielmoeren stevig vast.
Duw de moersleutel aan het einde van
de hendel omlaag voor meer hef-
boomwerking. Trek de wielmoeren in
stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het cor-
recte aanhaalmoment voor de moeren
is 150 Nm. Als u twijfelt of de moeren
goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw
erkende dealer of servicecenter con-
troleren met een momentsleutel.
5. Controleer na 40 km het aanhaal-
moment van de wielmoeren met een
momentsleutel om ervoor te zorgen
dat alle moeren goed tegen het wielaanliggen.
STARTEN MET
STARTKABELS
Wanneer de accu van uw auto leeg is,
kan de motor met behulp van een set
startkabels en een accu in een andere
auto, of met een draagbare snellader
weer worden gestart. Bij onjuist ge-
bruik kan het starten met startkabels gevaarlijk zijn. Houd u dus zorgvul-
dig aan de hier beschreven procedu-
res. OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare
snellader moeten de door de fabri-
kant geleverde bedieningsvoor-
schriften en vereiste voorzorg-
maatregelen worden uitgevoerd.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of
een ander snellaadapparaat met een
systeemspanning groter dan 12 volt.
Dit kan schade aanbrengen aan
accu, startmotor, dynamo of het
elektrisch systeem.WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met behulp
van startkabels te starten wanneer
de accu bevroren is. De accu kan
hierdoor openscheuren of explode-
ren, waarbij het gevaar op persoon-
lijke verwondingen bestaat.
250

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >