Lancia Ypsilon 2016 Instructieboek (in Dutch)

Page 21 of 208

PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stad STOP of verwijderd, door
schakelaar A fig. 17 eerst naar standO
en vervolgens naar stand
te
draaien. Het controlelampje
op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerhendel kan de zijde
van de parkeerlichten (links of rechts)
gekozen worden.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar A fig. 17 op
staan
en de hendel naar het stuurwiel voorbij
de aanslag worden getrokken. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht vast in
te schakelen wanneer de automatische
inschakeling van de verlichting actief
is.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel fig. 17 naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel fig. 17 in de (stabiele)
stand:
omhoog:wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag:wordt de richtingaanwijzer
links ingeschakeld.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit wanneer het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde in de instabiele
stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig gedurende een ingestelde
tijdsduur worden verlicht.
Inschakelen
Het "Follow Me Home" systeem wordt
ingeschakeld door de hendel fig. 17
naar het stuurwiel te trekken, tot de
eindaanslag.
Deze functie kan binnen 2 minuten
nadat de motor is afgezet ingeschakeld
worden. Met deze functie kunnen de
verlichting en het dimlicht worden
ingeschakeld.
De inschakeltijd van de koplampen kan
worden ingesteld door de hendel één
of meerdere keren naar het stuurwiel te
trekken (onstabiele positie). In dit geval
kan er gekozen worden uit 0, 30, 60,
90 tot maximaal 210 seconden.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
gaat het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden. Op
het display verschijnt een bericht en de
voor de functie ingestelde tijdsduur.
Het lampje
gaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
19

Page 22 of 208

Uitschakeling
De functie kan worden uitgeschakeld
door de koplampen of het stadslicht in
te schakelen, of door de linkerhendel
langer dan 2 seconden naar het
stuurwiel te trekken (onstabiele positie),
of door de startinrichting op MAR te
zetten.
"Follow me home" functie met
interactie met het Uconnect™
systeem
AlsUconnect™ geïnstalleerd is, blijft
het functiebeheer hetzelfde, maar vindt
dit plaats via interactie met het
Uconnect™ menu.
MISTLAMPEN /
MISTACHTERLICHTEN
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop
fig. 18 om de
mistlampen in- of uit te schakelen. Druk
nogmaals op de knop om de lichten
uit te schakelen. Bij brandende
mistlampen gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel
branden.
Mistachterlichten
Druk op
fig. 18 om het licht in- of uit
te schakelen.Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht of de mistlampen voor
zijn ingeschakeld. Druk opnieuw op
de knop om het licht uit te schakelen,
of schakel het dimlicht of de
mistlampen voor uit (voor bepaalde
versies/markten).
BELANGRIJK
16)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht
is om de lichten overdag in te schakelen,
waar dit niet verplicht is, is het gebruik van
de dagverlichting toegestaan.
17)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
INTERIEUR-
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Schakelaar A fig. 19 wordt gebruikt om
de plafondverlichting aan en uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D gaan aan/uit bij het
openen/sluiten van de portieren;
links ingedrukt (stand 0): de lampjes
C en D blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand 2): de
lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Standen schakelaar B fig. 19:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D blijven altijd gedoofd;
18L0F0417C
19L0F0051C
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
VERLICHTING

Page 23 of 208

links ingedrukt (stand 0): het lampje
C gaat aan;
rechts ingedrukt (stand 2): het
lampje D gaat aan.
BELANGRIJK Controleer, voordat het
voertuig verlaten wordt, of de
plafondverlichting uit is; zo wordt
voorkomen dat de accu ontlaadt als de
portieren eenmaal gesloten zijn. Als er
een lampje per ongeluk is blijven
branden, wordt de plafondverlichting in
ieder geval ongeveer 15 minuten na
het uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
Diffuus licht op het dashboard
Diffuus licht op het dashboard wordt
tegelijk met de plafondverlichting voor
ingeschakeld.
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om
het in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
bij het instappen in de auto;
bij het uitstappen uit het voertuig.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Met de rechter hendel fig. 20 worden
de ruitenwisser/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier bediend.
Werkt alleen met de contactsleutel
in de stand MAR.
RUITENSPROEIER /
-WISSER
6) 7)
Draaischakelaar A fig. 20 heeft vier
verschillende standen:
Ruitenwissers uit.
Wissen met interval.
Langzaam continu wissen.
Snel continu wissen.Zet de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Met draaischakelaar A fig. 20 in stand
, wordt de wissnelheid
automatisch aan de voertuigsnelheid
aangepast.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling, ook de
achterruitwisser automatisch
ingeschakeld.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
18)8) 9)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, in contact met de
voorruit fig. 21 en detecteert de
aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
Inschakelen
De sensor wordt geactiveerd wanneer
de ring A fig. 20 naar de stand
wordt gedraaid: de frequentie van
de wisslagen wordt aangepast aan
de hoeveelheid water op de voorruit.
20L0F0126C
21

Page 24 of 208

De gevoeligheid van de regensensor
kan in het Set-up-menu ingesteld
worden (zie paragraaf "Display" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
bedieningspaneel").
ACHTERRUITWISSER /
-SPROEIER
10)
Zet draaischakelaar B fig. 20 van stand
naar standom de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
synchroon wissen (met de halve
wisfrequentie) als de ruitenwissers voor
werken;
continu wissen met ingeschakelde
achteruitversnelling en bediening.Bij ingeschakelde ruitenwisser voor en
ingeschakelde achteruitversnelling, is
de werking van de achterruitwisser
op dezelfde wijze continu.
Door de hendel naar het dashboard te
trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld. Als de
hendel ten minste een halve seconde
in deze stand wordt gehouden, dan
wordt ook de achterruitwisser
ingeschakeld. Door de hendel los te
laten, wordt de automatische
wis-/wasregeling ingeschakeld, net als
voor de ruitenwisser voor.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra
de hendel wordt losgelaten.
BELANGRIJK
18)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
6)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
de werking van de ruitenwisser hierna
niet is hersteld (ook niet na de motor
opnieuw te hebben gestart), neem dan
contact op met het Lancia Servicenetwerk.
7)Schakel de ruitenwisser niet met van
de ruit opgeheven wisserblad in.
8)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
9)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
10)Gebruik de achterruitwisser nooit
om opgehoopte sneeuw of ijs te
verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden kan de ruitenwisser
overbelast raken en wordt de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
de werking van de ruitenwissers hierna
niet is hersteld, neem dan contact op met
het Lancia Servicenetwerk.
21L0F0188C
22
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG

Page 25 of 208

KLIMAATREGELING
19)2)
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING/ VERWARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Bedieningselementen
A - Draaiknop voor luchttemperatuur (rood=warm/blauw=koud)
B - Knop luchtrecirculatie
interne luchtrecirculatie
luchttoevoer van buitenaf
22L0F0101C
23

Page 26 of 208

BELANGRIJK Men adviseert de interne luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels, om te voorkomen dat vervuilde
lucht in het interieur komt. Gebruik de functie echter niet langdurig, vooral als er meerdere passagiers aan boord zijn, om
beslagen ruiten te voorkomen.
C - Draaiknop luchtverdeling:
naar het lichaam en de zijruiten
naar het lichaam, de zijruiten en de voeten
alleen naar de voeten
naar de voeten en de voorruit
alleen naar de voorruit
D - Knop voor in-/uitschakeling achterruitverwarming. De led op de knop gaat branden om aan te geven dat de functie is
ingeschakeld.
E- Regelknop ventilatorsnelheid.
OPMERKING Draai de knop naar 0 om de luchtstroom uit de roosters te onderbreken.
F - aan/uit knop compressor klimaatregeling. Druk op de knop om de klimaatregeling in te schakelen; de led op de knop gaat
branden (op die manier kan het interieur snel gekoeld worden).
EXTRA VERWARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Deze inrichting versnelt het verwarmen van het interieur wanneer het erg koud is. De extra verwarming wordt automatisch
uitgeschakeld nadat de gewenste comfortsituatie is bereikt.
De verwarming schakelt automatisch in als knop A naar het laatste rode gedeelte wordt gedraaid en de ventilator is
ingeschakeld (knop E minimaal naar de 1
estand gedraaid).
De verwarming werkt alleen bij lage buitentemperatuur en lage motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra verwarming wordt niet
ingeschakeld als de accuspanning te laag is.
24
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG

Page 27 of 208

AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
Bedieningselementen
A - Selectieknoppen voor handmatige luchtverdeling
Door op de knoppen te drukken, kan een van de vijf luchtstroomverdelingspatronen gekozen worden:
luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.
luchtstroom naar de luchtroosters in de beenruimten voor. Wegens de natuurlijke neiging van warmte om zich naar boven
toe te verspreiden, warmt dit type verdeling het interieur zo snel mogelijk op, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel
wordt verkregen.
23L0F0129C
25

Page 28 of 208

+verdeling tussen luchtroosters beenruimten (warmste lucht) en luchtroosters op dashboard (koelste lucht).
+verdeling tussen luchtroosters beenruimten en luchtroosters voorruit/voorste zijruiten. Dit type verdeling biedt een
doeltreffende verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
B - Inschakeling/uitschakeling van de MAX-DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit).
C - In-/uitschakeling compressor van klimaatregeling.
D - Knop voor in-/uitschakeling interne luchtrecirculatie.
E - Inschakeling AUTO-functie (automatische werking klimaatregeling).
F - aan/uit knop achterruitverwarming.
G - Regelknop ventilatorsnelheid.
H - Klimaatregeling aan/uit.
I/L - Instelling temperatuur in het interieur.
OPMERKINGOnder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het gebruik van de Stop/Startfunctie te
beperken om te voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een onaangename geur in het interieur als gevolg.
BELANGRIJK
19)Het wordt afgeraden de interne luchtrecirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten sneller kunnen beslaan.
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt het koelmiddel R134a dat het milieu niet verontreinigt als het per ongeluk weglekt. Gebruik nooit het koelmiddel R12,
aangezien dit niet compatibel is met de systeemcomponenten.
26
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG

Page 29 of 208

ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
20)
Deze werkt met de contactsleutel in de
stand MAR en gedurende ongeveer
drie minuten nadat de contactsleutel
naar de stand STOP is gedraaid of
verwijderd is tenzij een van de
voorportieren geopend is.
Bedieningselementen
bestuurdersportier
Alle ruiten kunnen bediend worden
vanaf het portierpaneel aan
bestuurderszijde fig. 24.
A: openen/sluiten zijruit linksvoor;
"continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten ruit;B: ruit rechtsvoor openen/sluiten;
"continu-automatische" bediening
tijdens openen/sluiten van ruit (voor
bepaalde versies/markten);
C: inschakeling/uitschakeling bediening
achterste zijruiten;
D: openen/sluiten zijruit linksachter (bij
bepaalde versies/markten); “continue
automatische” werking tijdens
openen/sluiten ruit;
E: open/sluiten ruit rechtsachter (voor
bepaalde versies/markten): "continue
automatische" werking tijdens
openen/sluiten van ruit.
Gebruik de toetsen om de gewenste
ruit te openen/sluiten.
Wanneer een van de twee toetsen kort
wordt ingedrukt, beweegt de ruit in
"stappen"; als de toets ingedrukt wordt
gehouden, wordt de "continue
automatische" werking zowel voor het
openen als het sluiten geactiveerd
(alleen als de contactsleutel op MAR
staat).
Knelbeveiliging
(voor bepaalde versies/markten)
11)
Dit veiligheidssysteem detecteert de
aanwezigheid van een obstakel tijdens
het sluiten van de ruit en grijpt in door
de slag van de ruit te stoppen en,
afhankelijk van de positie van de ruit,
om te keren.De knelbeveiliging is zowel tijdens de
handmatige als de automatische
bediening van de elektrisch bediende
ruiten actief. Wanneer de
knelbeveiliging geactiveerd wordt,
wordt het sluiten van de ruit
onmiddellijk gestopt en de beweging
omgekeerd tot de ruit helemaal
geopend is. Tijdens de omkering van
de beweging kan de ruit op geen
enkele manier bediend worden.
Initialisatie elektrische
ruitbediening
Als de stroomtoevoer tijdens de
beweging van de ruit is onderbroken,
moet de automatische werking van de
elektrische ruit opnieuw geïnitialiseerd
worden.
De initialisatieprocedure moet met
gesloten portieren en voor elk portier
uitgevoerd worden, zoals hieronder
beschreven:
sluit de te initialiseren ruit volledig
met behulp van de handmatige
bediening;
houd, nadat de ruit de eindaanslag
heeft bereikt, de knop "naar boven"
minstens 1 seconde ingedrukt.
24L0F0162C
27

Page 30 of 208

BELANGRIJK
20)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als het voertuig
wordt verlaten om te voorkomen dat
onverwachtse bediening van de elektrische
ruitbediening gevaar oplevert voor de
achtergebleven passagiers.
BELANGRIJK
11)Het systeem voldoet aan de
2000/4/EG richtlijn inzake de bescherming
van de inzittenden die uit het interieur
leunen.
ELEKTRISCH
SCHUIFDAK
(voor bepaalde versies/markten)
21)12)
Het grote elektrische schuifdak bestaat
uit twee glazen panelen, een vast
paneel achter en een verstelbaar paneel
voor. Deze panelen zijn voorzien van
twee zonneschermen (voor en achter)
die handmatig verplaatst kunnen
worden. De zonneschermen kunnen bij
gesloten schuifdak in alle standen
worden gezet.
Om de zonneschermen te openen, het
handvat A fig. 25in de richting van de
pijl trekken tot de gewenste stand
wordt verkregen. Ga in omgekeerde
volgorde te werk om de
zonneschermen te sluiten.
Het schuifdak kan alleen bediend
worden als de contactsleutel in de
stand MAR staat.
Met de bedieningselementen B en C
fig. 25 op de sierlijst van de
plafondverlichting voorin kan het
schuifdak worden geopend/gesloten.
Openen
Druk op toets C en houd deze
ingedrukt om het voorste ruitpaneel in
“spoilerstand” te brengen.Druk nogmaals, langer dan een halve
seconde, op de knop om het schuifdak
automatisch in een tussenstand te
brengen ("Comfortstand").
Druk vanaf de “spoilerstand” nogmaals,
langer dan een halve seconde, op de
knop B om het zonnescherm in de
compleet geopende stand te brengen.
25L0F0152C
28
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 ... 210 next >