ESP MAZDA MODEL 2 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 279 of 827

:$$56&+8:,1*
Controleer altijd visueel de omgeving alvorens de rijstrookverandering daadwerkelijk uit te
voeren:
Het systeem is enkel bedoeld om bij het maken van een rijstrookverandering u te helpen op
achteropkomende voertuigen te controleren. Als gevolg van bepaalde beperkingen ten
aanzien van de werking van dit systeem, bestaat de kans dat het BSM
waarschuwingsindicatielampje, het waarschuwingsgeluid en de weergave van een
waarschuwingsindicatie op het scherm niet of met vertraging wordt geactiveerd, alhoewel er
zich een voertuig in de naastgelegen rijstrook bevindt. Neem het als bestuurder altijd tot uw
verantwoordelijkheid te controleren op achteropkomend verkeer.
OPMERKING
xDe BSM functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
xHet contact wordt op ON gezet.
xDe BSM OFF schakelaar wordt ingedrukt en het BSM OFF indicatielampje gaat uit.
xDe rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger.
xDe BSM zal onder de volgende omstandigheden niet functioneren.
xDe rijsnelheid valt terug tot beneden ongeveer 25 km/h alhoewel het BSM OFF
indicatielampje uit is.
xDe versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel (automatische
transmissie) wordt in stand R gezet en de auto rijdt achteruit.
xBij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).
xIn de volgende gevallen gaat het BSM OFF indicatielampje branden en wordt de werking
van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig mogelijk door een deskundige
reparateur (bij voorkeur een officiële Mazda-reparateur) controleren als het BSM OFF
indicatielampje blijft branden.
xEr wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de BSM
waarschuwingsindicatielampjes.
xEr is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).
xEr heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper nabij
een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de achterbumper.
xRijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
xDe temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
xDe accuspanning is afgenomen.
xOnder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen doelobjecten
bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 280 of 827

xEr bevindt zich een voertuig in het detectiegebied aan de achterzijde op een
naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet. De BSM beoordeelt de
situatie op basis van radardetectiegegevens.
xEr rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
xVoertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
xEen voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.
xEr bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.
xIn de volgende gevallen bestaat de kans dat het knipperen van het BSM
waarschuwingsindicatielampje, de activering van het waarschuwingsgeluid en de
weergave van de waarschuwingsindicatie op het scherm niet of vertraagd plaatsvindt.
xEen voertuig verandert van rijstrook naar een naastgelegen rijstrook vanaf 2 rijstroken
verder.
xRijden op steile hellingen.
xRijden over de top van een heuvel of bergpas.
xWanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.
xDirect nadat het BSM-systeem door het veranderen van de instelling in werking is
gesteld.
xAls de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen 2 rijstroken verder bespeurd
worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld overeenkomstig de
breedte van snelwegen.
xHet is mogelijk dat het BSM waarschuwingsindicatielampje gaat branden en dat het
voertuigdetectiescherm in de display wordt weergegeven in reactie op stilstaande objecten
(vangrails, tunnels, zijwanden en geparkeerde voertuigen) op of langs de weg.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.
De muren aan de ingang en uitgangen van tunnels, afritten.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 291 of 827

$IVWDQGKHUNHQQLQJVKXOSV\VWHHP '566
+HW'566PHHWGHDIVWDQGWXVVHQXZDXWRHQHHQYRRUOLJJHUPHWEHKXOSYDQHHQUDGDUVHQVRU
YRRU ELMHHQULMVQHOKHLGYDQRQJHYHHUNPKRIKRJHUHQDOVXZDXWRHHQYRRUOLJJHU
GLFKWHUQDGHUWGDQZDWRSEDVLVYDQGHULMVQHOKHLGGHMXLVWHDDQWHKRXGHQWXVVHQDIVWDQGLV
ZRUGWHHQPHOGLQJLQGH$FWLYH'ULYLQJ'LVSOD\ZHHUJHJHYHQRPXWHZDDUVFKXZHQHHQ
YHLOLJHDIVWDQGWHQRS]LFKWHYDQXZYRRUOLJJHUDDQWHKRXGHQ
:$$56&+8:,1*
Vertrouw niet volledig op het DRSS en rijd altijd voorzichtig:
De mogelijkheid voor het bespeuren van een voorliggend voertuig is beperkt en afhankelijk
van het soort voorliggende voertuig, de weersomstandigheden en de verkeerssituatie. Als dus
het gaspedaal en rempedaal niet correct bediend worden kan dit een ongeluk veroorzaken.
Controleer altijd de veiligheid van de omgeving en trap het rempedaal of gaspedaal in terwijl
u een veiliger afstand aanhoudt ten opzichte van voorliggende voertuigen of tegenliggers.
OPMERKING
xHet DRSS functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
xHet contact op ON wordt gezet.
xHet DRSS is ingeschakeld.
xDe keuzehendel staat in een andere stand dan de achteruit (R).
xDe rijsnelheid is 30 km/h of sneller.
xDe objecten waardoor het systeem geactiveerd wordt zijn 4-wielige voertuigen.
xHet DRSS kan ook in de aanwezigheid van motorfietsen en fietsen functioneren.
xHet is mogelijk dat het DRSS onder de volgende omstandigheden niet normaal werkt:
xDe Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is defect.
xHet voorliggende voertuig rijdt met een buitengewoon lage snelheid.
xHet systeem werkt niet met de volgende objecten:
xVoertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
xStilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 293 of 827

9HUPRHLGKHLGVZDDUVFKXZLQJ '$$
'H'$$LVHHQV\VWHHPGDWYHUPRHLGKHLGHQYHUPLQGHUGHDDQGDFKWYDQGHEHVWXXUGHU
GHWHFWHHUWHQGHEHVWXXUGHUDDQUDDGWHHQUXVWSDX]HWHQHPHQ
:DQQHHUGHDXWRELQQHQULMVWURRNVWUHSHQULMGWPHWHHQVQHOKHLGWXVVHQRQJHYHHUHQ
NPKVFKDWGH'$$GHPDWHYDQJHDFFXPXOHHUGHYHUPRHLGKHLGHQYHUPLQGHUGH
RSOHWWHQGKHLGYDQGHEHVWXXUGHURSEDVLVYDQGHLQIRUPDWLHYDQGHYRRUXLWULMFDPHUD )6&
HQRYHULJHYRHUWXLJLQIRUPDWLHHQZRUGWGHEHVWXXUGHUDDQJHUDGHQHHQUXVWSDX]HWHQHPHQ
GRRUPLGGHOYDQHHQLQGLFDWLHRSGH$FWLYH'ULYLQJ'LVSOD\HQHHQZDDUVFKXZLQJVJHOXLG
*HEUXLNGH'$$RSVQHOZHJHQRIKRRIGZHJHQ
=LH9RRUXLWULMFDPHUD )6& RSSDJLQD
:$$56&+8:,1*
Vertrouw niet blindelings op de DAA en rijd altijd voorzichtig:
De DAA bespeurt de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de bestuurder en raadt
de bestuurder aan een rustpauze te nemen, echter het is niet bedoeld om van de weg afwijken
van de auto te voorkomen. Teveel vertrouwen op de DAA kan ongelukken veroorzaken. Rijd
voorzichtig en bedien het stuurwiel op de juiste wijze.
Ook is het mogelijk dat het systeem de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de
bestuurder niet correct bespeurt, afhankelijk van de verkeerssituatie en rijomstandigheden.
De bestuurder dient met het oog op veiliger rijden steeds voldoende rust te nemen.
OPMERKING
xDe DAA functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 294 of 827

xDe rijsnelheid is tussen ongeveer 65 en 140 km/h.
xHet systeem bespeurt witte (gele) rijstrookstrepen.
xHet systeem heeft de registratie van de rijgegevens van de bestuurder voltooid.
xDe DAA werkt niet onder de volgende omstandigheden.
xDe rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h.
xDe rijsnelheid is hoger dan ongeveer 140 km/h.
xDe auto maakt een scherpe bocht.
xHet voertuig verandert van rijstrook.
xHet systeem kan de witte (gele) rijstrookstrepen niet bespeuren.
xHet is mogelijk dat de DAA onder de volgende omstandigheden niet normaal werkt.
xWanneer de witte (gele) rijstrookstrepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil
zijn of de verf afgesleten is.
xDe auto schokt of slingert voortdurend als gevolg van sterke wind of oneffen wegen.
xEr wordt agressief met de auto gereden.
xBij het veelvuldig wisselen van rijstrook.
xDe DAA bespeurt de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de bestuurder op
basis van de rijgegevens bij een rijsnelheid tussen ongeveer 65 en 140 km/h gedurende
ongeveer 20 minuten. De rijgegevens zullen onder de volgende omstandigheden worden
teruggesteld.
xDe auto wordt gedurende 15 minuten of langer stopgezet.
xDe rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h gedurende ongeveer 30 minuten.
xHet contact is uitgezet.
xNadat de DAA het eerste bericht dat een rustpauze aanraadt heeft getoond, wordt geen
volgend bericht getoond totdat er 45 minuten verstreken zijn.
▼'LVSOD\YDQ
YHUPRHLGKHLGVZDDUVFKXZLQJ '$$
ZLW
:DQQHHUKHWV\VWHHPYHUPRHLGKHLGRI
YHUPLQGHUGHRSOHWWHQGKHLGYDQGH
EHVWXXUGHUEHVSHXUWZRUGWKHW
ZDDUVFKXZLQJVJHOXLGJHDFWLYHHUGHQ
YHUVFKLMQWHUHHQDODUPPHOGLQJLQGH
$FWLYH'ULYLQJ'LVSOD\
▼▼8LWVFKDNHOHQYDQGH
YHUPRHLGKHLGVZDDUVFKXZLQJ '$$
'H'$$NDQLQJHVWHOGZRUGHQ]RGDWGH]H
QLHWZRUGWJHDFWLYHHUG
=LH*HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQRSSDJLQD

7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 298 of 827

OPMERKING
xIn de volgende gevallen gaat de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatie/
waarschuwingslampje branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat de
auto zo spoedig mogelijk door een officiële Mazda-dealer inspecteren als de
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatie/het waarschuwingslampje blijft
branden.
xEr heeft zich een probleem in het systeem voorgedaan, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingsindicatielampjes.
xEr is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).
xEr heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper nabij
een radarsensor (achter).
xRijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
xDe temperatuur in de buurt van de radarsensoren is buitengewoon hoog als gevolg van
het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
xDe accuspanning is afgenomen.
xOnder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen doelobjecten
bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
xDe rijsnelheid bij het achteruitrijden is ongeveer 10 km/h of hoger.
xHet detectiegebied van de radarsensor (achter) wordt gehinderd door een nabije muur
of geparkeerd voertuig. (Rijd achteruit tot een plaats waar het detectiegebied van de
radarsensor niet meer gehinderd wordt.)
Uw auto
xEr nadert een voertuig direct vanaf de achterzijde van uw auto.
Uw auto
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 300 of 827

0D]GD5DGDU&UXLVH&RQWURO 05&& V\VWHHP
+HW05&&V\VWHHPUHJHOWGHYROJDIVWDQG
DOQDDUJHODQJGHULMVQHOKHLGPHWEHKXOSYDQHHQ
UDGDUVHQVRU YRRU GLHGHDIVWDQGWHQRS]LFKWHYDQHHQYRRUOLJJHQGYRHUWXLJPHHW]RGDWGH
EHVWXXUGHUKHWJDVSHGDDORIKHWUHPSHGDDOQLHWFRQVWDQWKRHIWWHJHEUXLNHQ

 9ROJDIVWDQGUHJHOLQJ5HJHOLQJYDQGHDIVWDQGWXVVHQXZDXWRHQKHWYRRUOLJJHQGH
YRHUWXLJGDWGRRUKHW05&&V\VWHHPLVJHGHWHFWHHUG
$OVXZDXWRKHWYRRUOLJJHQGHYRHUWXLJGLFKWHUEHJLQWWHQDGHUHQRPGDWELMYRRUEHHOGKHW
YRRUOLJJHQGHYRHUWXLJSORWVHOLQJDIUHPWZRUGWWHJHOLMNHUWLMGHHQZDDUVFKXZLQJVJHOXLGHQ
HHQZDDUVFKXZLQJVLQGLFDWLHRSGHGLVSOD\JHDFWLYHHUGRPXWHZDDUVFKXZHQYROGRHQGH
DIVWDQGWXVVHQGHYRHUWXLJHQWHEHZDUHQ
'HYROJHQGHULMVQHOKHGHQNXQQHQLQJHVWHOGZRUGHQ
x (XURSHHVPRGHO
2QJHYHHUNPKWRWNPK
x %HKDOYH(XURSHVHPRGHOOHQ
2QJHYHHUNPKWRWNPK
*HEUXLNKHW05&&V\VWHHPRSVQHOZHJHQHQRYHULJHDXWRZHJHQZDDUELMQLHWYHHO
KHUKDDOGHDFFHOHUDWLHHQVQHOKHLGVPLQGHULQJYHUHLVWLV
:$$56&+8:,1*
Vertrouw niet volledig op het MRCC systeem en rijd altijd voorzichtig:
Het MRCC systeem is bedoeld om de bestuurder te ontlasten en hoewel een constante
rijsnelheid wordt aangehouden, of specifieker, er overeenkomstig de rijsnelheid een constante
afstand wordt aangehouden tussen uw auto en het bespeurde voorliggende voertuig, heeft
het systeem detectiebeperkingen afhankelijk van het soort voorliggende voertuig en de
conditie ervan, de weersomstandigheden en de verkeerssituatie. Verder is het mogelijk dat het
systeem niet in staat is voldoende af te remmen om een botsing met het voorliggende
voertuig te vermijden als het voorliggende voertuig plotseling afremt of een ander voertuig in
de rijstrook snijdt, waardoor een ongeluk veroorzaakt kan worden. Controleer altijd de
veiligheid van de omgeving en trap het rempedaal of gaspedaal in terwijl u een veiliger
afstand aanhoudt ten opzichte van voorliggende voertuigen of tegenliggers.
Gebruik het MRCC systeem niet op de volgende plaatsen. Anders kan dit een ongeluk tot
gevolg hebben:
¾Wegen met scherpe bochten en met druk verkeer waar er onvoldoende ruimte is tussen de
voertuigen. Wegen waar veelvuldig en herhaaldelijk geaccelereerd en afgeremd moet
worden (rijden onder deze omstandigheden met gebruik van het MRCC systeem is niet
mogelijk).
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 302 of 827

xDirect nadat het MRCC systeem is ingesteld.
xWanneer het gaspedaal wordt ingetrapt of direct nadat het gaspedaal is losgelaten.
xEen ander voertuig snijdt in de rijstrook.
xDe volgende objecten worden niet als fysieke objecten herkend.
xVoertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
xVoetgangers
xStilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)
xAls een voorliggend voertuig met buitengewoon lage snelheid rijdt, bestaat de kans dat
het systeem dit niet correct bespeurt.
xTijdens het rijden met volgafstandregeling, het systeem niet instellen op tweewielige
voertuigen zoals motorfietsen en fietsen.
xGebruik het MRCC systeem niet onder omstandigheden waarbij de waarschuwingen voor
korte volgafstand veelvuldig geactiveerd worden.
xTijdens het rijden met volgafstandregeling, laat het systeem uw auto accelereren en
snelheid minderen overeenkomstig de snelheid van het voorliggende voertuig. Als het
echter voor een rijstrookverandering noodzakelijk is te accelereren of als het
voorliggende voertuig plotseling afremt waardoor u het voertuig snel dicht nadert,
accelereren met behulp van het gaspedaal of snelheid minderen met behulp van het
rempedaal afhankelijk van de omstandigheden.
xTerwijl het MRCC systeem in gebruik is, wordt dit niet geannuleerd als de keuzehendel
(automatische transmissie)/versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)
gebruikt wordt en vindt bedoeld afremmen op de motor niet plaats. Als
snelheidsvermindering vereist is, de instelling voor de rijsnelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.
xDe remlichten branden terwijl het automatisch afremmen van het MRCC systeem in
werking is, echter het is mogelijk dat deze niet branden wanneer de auto op een aflopende
helling rijdt met de ingestelde rijsnelheid of met constante snelheid rijdt en een
voorliggend voertuig volgt.
xHet waarschuwingslampje (oranje) van het MRCC systeem gaat branden wanneer er een
defect is in het systeem.
Zie Waarschuwingslampjes op pagina 4-41.
xDe regeling van de volgafstand kan uitgeschakeld worden en het systeem kan
overgeschakeld worden op enkel kruissnelheidsregeling.
Zie Kruissnelheidsregelaarfunctie op pagina 4-153.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 304 of 827

OPMERKING
xWanneer het contact overgeschakeld wordt van ACC naar OFF terwijl het MRCC systeem
ON is, blijft het MRCC systeem automatisch op ON ingesteld.
xWanneer de MODE schakelaar wordt ingedrukt terwijl het MRCC systeem is
ingeschakeld, schakelt het systeem over naar de kruissnelheidsregelaarfunctie.
,QVWHOOHQYDQGHVQHOKHLG
 6WHOGHULMVQHOKHLGDIRSGHJHZHQVWHLQVWHOOLQJPHWEHKXOSYDQKHWJDVSHGDDO
 9ROJDIVWDQGUHJHOLQJEHJLQWZDQQHHUGH6(7
RI6(7VFKDNHODDUZRUGWLQJHGUXNW'H
LQJHVWHOGHVQHOKHLGHQGHDIVWDQGWXVVHQYRHUWXLJHQGLVSOD\JHYXOGPHWZLWWHOLMQHQ
ZRUGWJHWRRQG'HLQVWHOLQGLFDWLH JURHQ YDQKHW05&&V\VWHHPZRUGWWHJHOLMNHUWLMG
JHWRRQG
5LMVWDWXV 'LVSOD\
7LMGHQVKHWULMGHQPHWFRQVWDQWHVQHOKHLG
7LMGHQVKHWULMGHQPHWYROJDIVWDQGUHJHOLQJ
OPMERKING
xAls een voorliggend voertuig wordt bespeurd tijdens het rijden met constante snelheid,
wordt de voorliggend-voertuig indicatie getoond en wordt de volgafstandregeling
uitgevoerd. Wanneer een voorliggend voertuig niet langer wordt bespeurd, wordt de
voorliggend-voertuig indicatie uitgeschakeld en schakelt het systeem terug naar rijden
met constante snelheid.
xVolgafstandregeling is niet mogelijk als het voorliggende voertuig sneller rijdt dan de
ingestelde snelheid. Stel het systeem af op de gewenste rijsnelheid met behulp van het
gaspedaal.
x(Europees model)
Bij verandering naar een inhaalrijstrook en gebruik van de richtingaanwijzer, levert het
systeem automatisch meer acceleratie als dit bepaalt dat meer acceleratie vereist is. Let
tijdens het rijden goed op de weg vóór u omdat u het voorliggende voertuig te dicht zou
kunnen naderen.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 314 of 827

¾Auto rijdt op andere wegen dan snelwegen of hoofdwegen.
¾Wanneer de bandenspanning niet op de voorgeschreven druk is afgesteld.
¾Wanneer banden van een andere dan de voorgeschreven maat worden gebruikt, zoals een
noodreservewiel.
23*(/(7
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht zodat het LAS en LDWS systeem normaal
kan functioneren.
¾Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen.
¾Gebruik altijd velgen van het voorgeschreven type en formaat voor de voor- en
achterwielen. Raadpleeg een deskundige reparateur (bij voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) voor het vervangen van de banden.
OPMERKING
xWanneer de richtingaanwijzerhendel wordt bediend om van rijstrook te veranderen, wordt
het LAS en LDWS systeem automatisch uitgeschakeld. Het LAS en LDWS systeem wordt
weer operationeel wanneer de richtingaanwijzerhendel wordt teruggezet en het systeem
witte (gele) rijstrookstrepen bespeurt terwijl met de auto normaal binnen de rijstrook
wordt gereden.
xAls het stuurwiel, het gaspedaal of het rempedaal abrupt worden bediend en de auto dicht
in de buurt van een witte (gele) streep komt, bepaalt het systeem dat de bestuurder van
rijstrook verandert en wordt de werking van het LAS en LDWS systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Het LAS en LDWS systeem wordt weer operationeel wanneer het systeem
witte (gele) rijstrookstrepen bespeurt terwijl met de auto normaal binnen de rijstrook
wordt gereden.
xAls de auto binnen een korte periode van tijd bij herhaling van de rijstrook afwijkt,
bestaat de kans dat het LAS en LDWS systeem niet functioneert.
xHet LAS en LDWS systeem functioneert niet wanneer witte (gele) rijstrookstrepen niet
worden bespeurd.
xOnder de volgende omstandigheden bestaat de kans dat het LAS en LDWS systeem de
witte (gele) rijstrookstrepen niet correct kan bespeuren en dat het systeem niet normaal
functioneert.
xAls een voorwerp dat op het instrumentenpaneel geplaatst is in de voorruit weerkaatst
wordt en door de camera wordt opgenomen.
xWanneer er zware bagage in de bagageruimte of op de achterzitting is geplaatst en de
auto overhelt.
xWanneer de bandenspanning niet op de voorgeschreven druk is afgesteld.
xWanneer andere banden dan conventionele banden zijn gemonteerd.
xAuto rijdt op een kruising of een splitsende weg.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 60 next >