ESP MAZDA MODEL 3 HATCHBACK 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 293 of 819

4–129
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Het LDWS functioneert niet als de witte of gele strepen van de rijstrook niet bespeurd
worden.
  Onder de volgende omstandigheden bestaat de kans dat het LDWS de witte of gele
strepen niet correct kan bespeuren en dat het LDWS niet juist functioneert.
 


 Als een voorwerp dat op het instrumentenpaneel geplaatst is in de voorruit
weerkaatst wordt en door de camera wordt opgenomen.
 


 Wanneer er zware bagage in de bagageruimte of op de achterzitting is geplaatst en
de auto overhelt.
 


 Wanneer de bandenspanning niet op de voorgeschreven druk is afgesteld.



 Wanneer de auto op de oprit/afrit van de pleisterplaats of het tolhek van een snelweg
rijdt.
 


 Wanneer de witte of gele strepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil zijn
of de verf afgesleten is.
 


 Wanneer het voertuig dat vóór u rijdt nabij de witte of gele streep rijdt en de streep
minder goed zichtbaar is.
 


 Wanneer de witte of gele strepen niet goed zichtbaar zijn als gevolg van slecht weer
(regen, mist of sneeuw).
 


 Bij het rijden op een tijdelijke rijstrook of weggedeelte met afgesloten rijstrook als
gevolg van wegwerkzaamheden.
 


 Wanneer een misleidende streep op de weg wordt waargenomen, zoals bij een
tijdelijke streep voor wegwerkzaamheden, of door schaduweffecten, sneeuwresten of
gleuven met water.
 


 Wanneer de helderheid van de omgeving plotseling verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel.
 


 Wanneer de verlichting van de koplampen afgezwakt is als gevolg van
verontreiniging of afwijking van de optische as.
 


 Wanneer de voorruit verontreinigd of beslagen is.



 Wanneer achterverlichting op het wegdek reÀ ecteert.



 Wanneer het wegdek nat en glimmend is na regen, of als er plassen op de weg zijn.



 Wanneer een schaduw van de vangrail parallel aan de witte of gele streep op de weg
valt.
 


 Wanneer de rijstrook buitengewoon smal of breed is.



 Wanneer de weg buitengewoon oneffen is.



 Wanneer de auto schokt na een hobbel in de weg.



 Wanneer er twee of meer naast elkaar gelegen witte of gele strepen zijn.



 Wanneer er wegmarkeringen of rijbaanmarkeringen van diverse vormen zijn in de
buurt van een kruising.


Page 294 of 819

4–130
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Wanneer het systeem in werking is
Als het contact op ON wordt gezet en
het LDWS OFF indicatielampje in de
instrumentengroep uit gaat, gaat het
systeem over op standby.
Als het contact op ON wordt gezet en
het LDWS OFF indicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden, op de
LDWS OFF schakelaar drukken zodat het
het systeem overgaat op standby.
Rijd met het systeem op standby naar het
midden van de rijstrook. Het systeem zal
beginnen te functioneren wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden is voldaan.
 


 De auto rijdt in het midden van de
rijstrook met de witte of gele strepen
aan de linker of rechter zijde of aan
weerszijden.
 


 De rijsnelheid is ongeveer 70 km/h of
hoger.
 


 De auto rijdt op een rechte weg of op
een weg met À auwe bochten. Het LDWS systeem werkt niet in de
volgende gevallen:
 


 Het systeem kan de witte of gele strepen
niet bespeuren.
 


 De rijsnelheid is minder dan ongeveer
65 km/h.
 


 De auto maakt een scherpe bocht.



 De auto maakt een bocht met een niet
aangepaste snelheid.
OPMERKING
  Het LDWS functioneert niet totdat
het systeem een witte of gele streep
aan de linker- of rechterzijde heeft
bespeurd.
  Wanneer het systeem een witte
of gele streep enkel aan één zijde
bespeurt, activeert het systeem enkel
de waarschuwing wanneer de auto
afwijkt aan de zijde waar de witte of
gele streep bespeurd wordt.
  De afstand- en
waarschuwingsgevoeligheid die
door het systeem wordt gebruikt
om de mogelijkheid van een
rijstrookafwijking te bepalen kan
gewijzigd worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-17 .


Page 295 of 819

4–131
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Rijstrookweergave
De rijstrookstrepen (standby) worden
aangegeven in de multi-informatiedisplay
wanneer de LDWS overgaat op standby.
Wanneer het LDWS witte (gele) strepen
aan zowel de linker als de rechterzijde
bespeurt en operationeel wordt, worden de
rijstrookstrepen (standby) aangegeven in
de multi-informatiedisplay.
Automatische uitschakeling
In de volgende gevallen wordt het LDWS
automatisch uitgeschakeld en gaat het
LDWS waarschuwingslampje in de
instrumentengroep branden.
 


 De temperatuur binnen in de camera is
hoog of laag.
 


 De voorruit rondom de camera is
beslagen.
 


 De voorruit rondom de camera wordt
door een obstakel geblokkeerd,
waardoor het uitzicht naar voren
belemmerd wordt.
(Voertuigen met multi-
informatiedisplay)
De rijstrookstrepen (standby) worden
aangegeven in de multi-informatiedisplay
wanneer de LDWS automatisch
geannuleerd wordt.
Waarschuwing voor automatische
uitschakeling
Wanneer de volgende handelingen
worden uitgevoerd, bepaalt het LDWS
dat de bestuurder de bedoeling heeft van
rijstrook te wisselen en wordt de LDWS
waarschuwing automatisch uitgeschakeld.
Het LDWS wordt nadat de bestuurder de
handeling heeft uitgevoerd automatisch
ingeschakeld.
 


 Het stuurwiel wordt abrupt gedraaid.



 Het rempedaal wordt abrupt ingetrapt.



 Het gaspedaal wordt abrupt ingetrapt.



 De richtingaanwijzerhendel
wordt bediend (nadat de
richtingaanwijzerhendel is teruggezet, is
het mogelijk dat het LDWS gedurende
ongeveer 3 seconden niet werkt, de tijd
die nodig is om de rijstrookcorrectie uit
te voeren).
OPMERKING
Nadat met de richtingaanwijzerhendel
in werking ongeveer 60 seconden zijn
verstreken, zal de LDWS waarschuwing
in werking treden als de auto dicht bij
een witte of gele streep komt.


Page 300 of 819

4–136
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  In de volgende gevallen gaat de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatie/
waarschuwingslampje branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat
de auto zo spoedig mogelijk door een of¿ ciële Mazda reparateur inspecteren als
de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatie/waarschuwingslampje blijft
branden.
 


 Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingsindicatielampjes.
 


 Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).



 Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper
nabij een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de
achterbumper.
 


 Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.



 De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
 


 De accuspanning is afgenomen. 

 Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde op een
naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet. De dodehoekmonitor
(BSM) beoordeelt de situatie op basis van radardetectiegegevens.
 


 Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
 


 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.



 Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.
 
 In de volgende gevallen bestaat de kans dat het knipperen van het dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingsindicatielampje, de activering van het waarschuwingsgeluid
en de weergave van de waarschuwingsindicatie op het scherm niet of vertraagd
plaatsvindt.
 


 Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
 


 Rijden op steile hellingen.



 Rijden over de top van een heuvel of bergpas.



 Bij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).



 Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.



 Het systeem functioneert direct na het indrukken van de dodehoekmonitor (BSM)
OFF schakelaar.


Page 301 of 819

4–137
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.
  Het is mogelijk dat het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje gaat
branden en dat het voertuigdetectiescherm in de display wordt weergegeven in reactie
op stilstaande objecten (vangrails, tunnels, zijwanden en geparkeerde voertuigen) op of
langs de weg.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.
De muren aan de ingang en uitgangen van tunnels, afritten.
  De kans bestaat dat een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje gaat
knipperen of dat de waarschuwingszoemer enkele malen wordt geactiveerd bij het
afslaan op een kruising in een stad.
  Schakel de dodehoekmonitor (BSM) uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u
hulpuitrusting zoals een ¿ etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd.
Anders zullen de radiogolven van de radar geblokkeerd raken waardoor het systeem
niet meer normaal zal functioneren.
  In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes die op de portierspiegels zijn aangebracht te zien
branden/knipperen.
 


 Wanneer de portierspiegels bedekt zijn met sneeuw of ijs.



 Wanneer de voorportierruit beslagen is of bedekt is met sneeuw, ijs of modder. 

 Het systeem schakelt over naar de functie van het achteruitrijwaarschuwingssysteem
wanneer de versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak) of de keuzehendel
(automatische transmissie) in de achteruitstand (R) gezet wordt.
 Zie Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) op pagina 4-155 .


Page 302 of 819

4–138
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes/Dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingszoemer
Het dodehoekmonitor (BSM) of achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
attendeert de bestuurder op de aanwezigheid van voertuigen in naastgelegen rijstroken
of aan de achterzijde van de auto met behulp van het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje, het waarschuwingsgeluid en de display-indicator
(voertuigen met Active Driving Display) wanneer de systemen operationeel zijn.
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes zijn aangebracht op de linker
en rechter portierspiegels. De waarschuwingsindicatielampjes gaan branden wanneer een
voertuig wordt bespeurd dat op een naastgelegen rijstrook van achteren nadert.
Wanneer het contact op ON wordt gezet, gaat het waarschuwingsindicatielampje kortstondig
branden en vervolgens na enkele seconden uit.
Vooruit rijden (Werking van dodehoekmonitor (BSM))
De dodehoekmonitor (BSM) bespeurt voertuigen die van achteren naderen en schakelt
al naargelang de situatie de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes
in die aangebracht zijn op de portierspiegels. En als een dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje brandt en de richtingaanwijzerhendel wordt
bediend voor het aangeven van een richtingverandering in de richting waarvoor het
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje brandt, gaat het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje knipperen.
Achteruit rijden (Werking van achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA))
Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) bespeurt voertuigen die uw auto
vanaf de linker- en rechterzijde naderen en laat de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes knipperen.


Page 313 of 819

4–149
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) *
Het afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) meet de afstand tussen uw auto en een
voorligger met behulp van een radarsensor (voor) bij een rijsnelheid van ongeveer 30 km/h
of hoger en als uw auto een voorligger dichter nadert dan wat op basis van de rijsnelheid de
juiste aan te houden tussenafstand is, verschijnt een melding in de Active Driving Display
om u te waarschuwen een veilige afstand ten opzichte van uw voorligger aan te houden.
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) en rijd altijd
voorzichtig:
Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) geeft advies voor veiliger rijden en
informeert de bestuurder een aanbevolen, veiliger afstand ten opzichte van het
voorliggende voertuig aan te houden. De mogelijkheid voor het bespeuren van een
voorliggend voertuig is beperkt en afhankelijk van het soort voorliggende voertuig, de
weersomstandigheden en de verkeerssituatie. Als dus het gaspedaal en rempedaal niet
correct bediend worden kan dit een ongeluk veroorzaken. Controleer altijd de veiligheid
van de omgeving en trap het rempedaal of gaspedaal in terwijl u een veiliger afstand
aanhoudt ten opzichte van voorliggende voertuigen of tegenliggers.
OPMERKING
  Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) functioneert wanneer aan alle volgende
voorwaarden is voldaan:
 


 Het contact op ON wordt gezet.



 Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) is ingeschakeld.



 De keuzehendel staat in een andere stand dan de achteruit (R).



 De rijsnelheid is 30 km/h of sneller. 

 De objecten waardoor het systeem geactiveerd wordt zijn 4-wielige voertuigen. 
 Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) kan ook in de aanwezigheid van
motor¿ etsen en ¿ etsen functioneren.

 Het afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) functioneert mogelijk niet normaal onder
de volgende omstandigheden:
 


 De Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is defect.



 Het voorliggende voertuig rijdt met een buitengewoon lage snelheid. 

 Het systeem werkt niet met de volgende objecten:




 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Stilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)


Page 316 of 819

4–152
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Vermoeidheidswaarschuwing (DAA) *
De vermoeidheidswaarschuwing (DAA) is een systeem dat vermoeidheid en verminderde
aandacht van de bestuurder bespeurt en raadt de bestuurder aan een rustpauze te nemen.
Wanneer de auto binnen rijstrookstrepen rijdt met een snelheid tussen ongeveer 65 en
140 km/h, schat de vermoeidheidswaarschuwing (DAA) de mate van geaccumuleerde
vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de bestuurder op basis van de informatie
van de vooruitrijcamera (FSC) en overige voertuiginformatie en wordt de bestuurder
aangeraden een rustpauze te nemen door middel van een indicatie op de Active Driving
Display en een waarschuwingsgeluid.
Gebruik de vermoeidheidswaarschuwing (DAA) op snelwegen of hoofdwegen.
Zie Vooruitrijcamera (FSC) op pagina 4-219 .
WAARSCHUWING
Vertrouw niet blindelings op de vermoeidheidswaarschuwing (DAA) en rijd altijd
voorzichtig:
De vermoeidheidswaarschuwing (DAA) bespeurt de vermoeidheid en verminderde
oplettendheid van de bestuurder en raadt de bestuurder aan een rustpauze te nemen,
echter het is niet bedoeld om van de weg afwijken van de auto te voorkomen. Teveel
vertrouwen op de vermoeidheidswaarschuwing (DAA) kan ongelukken veroorzaken.
Rijd voorzichtig en bedien het stuurwiel op de juiste wijze.
Ook is het mogelijk dat het systeem de vermoeidheid en verminderde oplettendheid
van de bestuurder niet correct bespeurt, afhankelijk van de verkeerssituatie en
rijomstandigheden. De bestuurder dient met het oog op veiliger rijden steeds voldoende
rust te nemen.


Page 317 of 819

4–153
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  De vermoeidheidswaarschuwing (DAA) functioneert wanneer aan alle onderstaande
voorwaarden is voldaan.
 


 De rijsnelheid is tussen ongeveer 65 en 140 km/h.



 Het systeem bespeurt witte (gele) rijstrookstrepen.



 Het systeem heeft de registratie van de rijgegevens van de bestuurder voltooid. 

 De vermoeidheidswaarschuwing (DAA) werkt niet onder de volgende
omstandigheden.
 


 De rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h.



 De rijsnelheid is hoger dan ongeveer 140 km/h.



 De auto maakt een scherpe bocht.



 Het voertuig verandert van rijstrook. 

 Het is mogelijk dat de vermoeidheidswaarschuwing (DAA) onder de volgende
omstandigheden niet normaal functioneert.
 


 Wanneer de (gele) rijstrookstrepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil zijn
of de verf afgesleten is.
 


 De auto schokt of slingert voortdurend als gevolg van sterke wind of oneffen wegen.



 Er wordt agressief met de auto gereden.



 Bij het veelvuldig wisselen van rijstrook. 

 De vermoeidheidswaarschuwing (DAA) bespeurt de vermoeidheid en verminderde
oplettendheid van de bestuurder op basis van de rijgegevens bij een rijsnelheid tussen
ongeveer 65 en 140 km/h gedurende ongeveer 20 minuten. De rijgegevens zullen
onder de volgende omstandigheden worden teruggesteld.
 


 De auto wordt gedurende 15 minuten of langer stopgezet.



 De rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h gedurende ongeveer 30 minuten.



 Het contact is uitgezet. 

 Nadat de vermoeidheidswaarschuwing (DAA) het eerste bericht dat een rustpauze
aanraadt heeft getoond, wordt geen volgend bericht getoond totdat er 45 minuten
verstreken zijn.


Page 318 of 819

4–154
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Display van
vermoeidheidswaarschuwing
(DAA)
Wanneer het systeem vermoeidheid
of verminderde oplettendheid van
de bestuurder bespeurt, wordt het
waarschuwingsgeluid geactiveerd en
verschijnt er een alarmmelding in de
Active Driving Display.
Uitschakelen van de
vermoeidheidswaarschuwing
(DAA)
De vermoeidheidswaarschuwing (DAA)
kan ingesteld worden zodat deze niet
wordt geactiveerd.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-17 .


Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 ... 150 next >