sensor MAZDA MODEL 6 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 153 of 842

3–64
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
*Bepaalde modellen.
Stopzetten van het
waarschuwingsalarm
Een geactiveerd alarm kan uitgeschakeld
worden met gebruik van een van
onderstaande methodes:
 


 Indrukken van de ontgrendeltoets of de
kofferdekseltoets (Sedan) op de zender.
 


 Starten van de motor met de
startdrukknop.
 


 (Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)



 
 Indrukken van een verzoekschakelaar
op de portieren.
 

 
 Indrukken van de elektrische
achterklep-/kofferdekselopener
wanneer u de sleutel meedraagt.


De waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
Anti-diefstal
beveiligingssysteem
(Zonder inbraaksensor)
*
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
bespeurt dat iemand op een onjuiste
wijze toegang probeert te krijgen
tot de auto, hetgeen tot gevolg kan
hebben dat de auto of de inhoud er
van wordt gestolen, waarschuwt het
alarm de omgeving voor een abnormale
situatie door het laten klinken van de
claxon en het laten knipperen van de
waarschuwingsknipperlichten.

Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de auto
verlaat, dient u de procedure van het in
staat van paraatheid brengen dus correct te
volgen.
Werking
Gevallen waarbij het systeem wordt
ingeschakeld
De claxon worden met
tussenpozen ingeschakeld en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen wanneer het systeem door een
van onderstaande oorzaken in werking
wordt gesteld:
 


 Ontgrendelen van een portier met de
sleutel of een binnenvergrendelknop.
 


 Open forceren van een portier,
de motorkap of de achterklep/het
kofferdeksel.
 


 Wanneer de motorkap met behulp van
de motorkapontgrendelhendel wordt
geopend.
 


 Het contact op ON zetten zonder de
startdrukknop te gebruiken.



Page 181 of 842

4–2

*Bepaalde modellen.
Drive-selectie ................................... 4-123
Drive-selectie * ............................ 4-123

i-ACTIV AWD ................................. 4-125
i-ACTIV AWD werking
* ............ 4-125

Stuurbekrachtiging ......................... 4-127
Stuurbekrachtiging ..................... 4-127
i-ACTIVSENSE............................... 4-128
i-ACTIVSENSE ......................... 4-128
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem
(AFS)
* ........................................ 4-132
Koplampregelsysteem (HBC) * ... 4-133
Adaptieve LED koplampen
(ALH)
* ........................................ 4-136
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)
* ...................................... 4-140
Dodehoekmonitor (BSM) * ......... 4-148
Verkeersbordherkenningsysteem
(TSR)
* ........................................ 4-156
Afstandherkenninghulpsysteem
(DRSS)
* ...................................... 4-164
Vermoeidheidswaarschuwing
(DAA)
* ....................................... 4-168
Achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA)
* ..................................... 4-171
Mazda Radar Cruise Control (MRCC)
systeem
* ...................................... 4-175
Rijstrookassistent (LAS) en
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)
* ...................................... 4-190

Afstelbare snelheidsbegrenzer * ... 4-204

Geavanceerde stadsverkeer-remassistent
(Advanced SCBS) (Behalve Indonesië,
Maleisië en Taiwan)
* ..................... 4-211
Stadsverkeer-remassistent [Vooruit]
(SCBS F) (Indonesië, Maleisië en
Taiwan)
* ..................................... 4-216
Stadsverkeer-remassistent [Achteruit]
(SCBS R)
* .................................. 4-221
Smart Brake Support remhulpsysteem
(SBS)
* ......................................... 4-228
Vooruitrijcamera (FSC) * ............. 4-231
Radarsensor (Voor) * ................... 4-237
Radarsensoren (Achter) * ............ 4-240
Ultrasonische sensor (Achter) * ... 4-242


Page 182 of 842

4–3

*Bepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar ................... 4-243
Kruissnelheidsregelaar * .............. 4-243

Bandenspanningcontrolesysteem ... 4-249
Bandenspanningcontrolesysteem * ... 4-249

Dieseldeeltjes¿ lter ........................... 4-253
Dieseldeeltjes¿ lter
(SKYACTIV-D 2.2) ................... 4-253

Achteruitkijkmonitor...................... 4-254
Achteruitkijkmonitor
* ................ 4-254

Parkeersensorsysteem ..................... 4-269
Parkeersensorsysteem
* ............... 4-269


Page 211 of 842

4–32
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Instrumentenpaneelverlichting
(Zonder automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer het contact op ON staat en de
positielampen worden ingeschakeld,
wordt de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting gedimd.
(Met automatische verlichtingsregeling)
Wanneer het contact op ON staat
en de positielampen worden
ingeschakeld, wordt de helderheid
van de instrumentenpaneelverlichting
gedimd. Wanneer echter de lichtsensor
bespeurt dat de omgeving helder
is, zoals wanneer de positielampen
overdag worden ingeschakeld, dimt de
instrumentenpaneelverlichting niet.
OPMERKING
  (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Wanneer het contact in de
vroege avond of bij schemering
op ON wordt gezet, wordt de
instrumentenpaneelverlichting
gedurende enkele seconden gedimd
totdat de lichtsensor de helderheid
van de omgeving bespeurt, echter
het is mogelijk dat na het bespeuren
van de helderheid de dimmer wordt
uitgeschakeld.
  Wanneer de positielampen
worden ingeschakeld, gaat het
indicatielampje van de positielampen
in de instrumentengroep branden.
 Zie Koplampen op pagina 4-81 . De helderheid van de instrumentengroep
en de instrumentenpaneelverlichtingen
kunnen afgesteld worden door het draaien
van de knop.
 


 Door de knop naar links te draaien,
neemt de helderheid af. Wanneer de
knop naar de maximale dimstand is
gedraaid, klinkt er een pieptoon.
 


 Door de knop naar rechts te draaien,
neemt de helderheid toe.


Gedimd
Helder



Page 230 of 842

4–51
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
OPGELET
  Probeer niet handmatig de hoek van de Active Driving Display af te stellen of deze te
openen of te sluiten. Vingerafdrukken op de display maken deze moeilijk zichtbaar en
het overmatig kracht uitoefenen tijdens de bediening kan beschadiging veroorzaken.
  Plaats geen voorwerpen in de buurt van de Active Driving Display. De kans bestaat dat
de Active Driving Display niet functioneert of beschadigd wordt wanneer deze tijdens
zijn werking gehinderd wordt.
  Plaats geen dranken in de buurt van de Active Driving Display. Als water of andere
vloeistoffen op de Active Driving Display worden gemorst, kan dit beschadiging
veroorzaken.
  Plaats geen voorwerpen boven de Active Driving Display en plak geen stickers op de
stofdichte plaat/optische ontvanger aangezien deze storing zullen veroorzaken.
  Er is een sensor ingebouwd die de helderheid van de display regelt. Als de optische
ontvanger wordt afgedekt, zal de displayhelderheid verminderen waardoor deze
moeilijk zichtbaar wordt.
  Stel de optische ontvanger niet bloot aan sterke lichtinval. Anders kan dit beschadiging
veroorzaken.
OPMERKING
  Bij het dragen van een gepolariseerde zonnebril is de display mogelijk moeilijk
zichtbaar. Zet uw gepolariseerde zonnebril af of stel de helderheid af.
  Als de accu werd verwijderd en opnieuw is geïnstalleerd of de accuspanning laag is,
kan de afgestelde positie afwijken.
  Het is mogelijk dat de display moeilijk zichtbaar is of dat tijdelijk hinder wordt
ondervonden als gevolg van weersomstandigheden zoals regen, sneeuw, licht en
temperatuur.
  Als de audio-installatie wordt verwijderd, kan de Active Driving Display niet worden
gebruikt.


Page 241 of 842

4–62
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
Voorgloei-indicatielampje
(SKYACTIV-D 2.2)

Dit indicatielampje kan gaan branden
wanneer het contact op ON gezet wordt.
Het lampje gaat uit wanneer de
gloeibougies warm zijn. Als u nadat de
gloeibougies zijn opgewarmd het contact
gedurende langere tijd in de stand ON
laat staan zonder dat de motor draait,
worden de gloeibougies mogelijk opnieuw
opgewarmd en gaat het voorgloei-
indicatielampje branden.
Moersleutelindicatielampje

Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat het moersleutelindicatielampje
branden en vervolgens na enkele seconden
uit.
Wanneer het lampje brandt
Het moersleutelindicatielampje
gaat branden wanneer het tijd is
voor een vooringestelde periodieke
onderhoudsbeurt. Controleer de gegevens
en voer het onderhoud uit.
Zie Onderhoudsmonitor op pagina 6-17 .
Wanneer het lampje knippert
(SKYACTIV-D 2.2)
De opvanginrichting voor bezinksel
scheidt water van de brandstof.
Indien er zich water in dit ¿ lter heeft
verzameld, gaat het waarschuwingslampje
knipperen. Als dit gebeurt, dient u
zo spoedig mogelijk een deskundige
reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële
Mazda reparateur te raadplegen.
Indicatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur
(Blauw)

Het lampje brandt continu wanneer de
motorkoelvloeistoftemperatuur laag is en
gaat uit nadat de motor warmgedraaid is.
Als het indicatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur blijft
branden nadat de motor voldoende is
opgewarmd, bestaat de kans dat de
temperatuursensor defect is. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een of¿ ciële Mazda reparateur.


Page 243 of 842

4–64
Tijdens het rijden
Bediening van de handgeschakelde versnellingsbak
OPGELET
  Laat tijdens het rijden uw voet nooit
op het koppelingspedaal rusten.
Gebruik de koppeling niet om de
auto op een helling in stilstaande
positie te houden. Wanneer u uw
voet op het koppelingspedaal laat
rusten wordt onnodige slijtage
van de koppeling en beschadiging
veroorzaakt.
  Oefen geen onnodige zijdelingse
kracht uit op de versnellingshendel
bij het overschakelen van de 5de
naar de 4de versnelling. Dit kan er
toe leiden dat per ongeluk de 2de
versnelling wordt gekozen, wat
beschadiging van de transmissie kan
veroorzaken.
  Zorg er voor dat de auto volledig
tot stilstand is gebracht alvorens
naar stand R over te schakelen.
Overschakelen naar stand R terwijl
de auto nog in beweging is kan
beschadiging van de versnellingsbak
tot gevolg hebben.
OPMERKING
  Indien het moeilijk is in naar stand
R te schakelen, naar de vrijstand
terugschakelen, het koppelingspedaal
loslaten en vervolgens nogmaals
proberen.
  (Met i-stop functie)  Als de motor als gevolg van afslaan
is gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen binnen 3 seconden nadat
de motor is gestopt.
 De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt
niet opnieuw worden gestart:
 


 Het bestuurdersportier geopend is.



 De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
 


 Na het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
 


 Het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de motor niet
volledig is stopgezet.
 
 (Met parkeersensorsysteem)  Wanneer het contact op ON staat
en de versnellingshendel in de
stand R wordt gezet, wordt het
parkeersensorsysteem geactiveerd en
klinkt er een zoemtoon.
 Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-269 .


Page 248 of 842

4–69
Tijdens het rijden
Automatische transmissie
R (achteruit)
In stand R kan er met de auto uitsluitend
achteruit gereden worden. Breng de auto
altijd eerst volledig tot stilstand, alvorens
naar of vanuit stand R (achteruit) over te
schakelen, behalve onder buitengewone
omstandigheden zoals beschreven onder
“Op eigen kracht lostrekken van de auto”
(pagina 3-71 ).
OPMERKING
(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat en
de keuzehendel in de stand R wordt
gezet, wordt het parkeersensorsysteem
geactiveerd en klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-269 .
N (neutraal)
De wielen en de transmissie zijn in deze
stand niet geblokkeerd. Als de handrem
of de voetrem niet wordt gebruikt, kan
de auto zelfs op een geringe helling
gemakkelijk gaan rollen.
WAARSCHUWING
Nooit vanuit N of P naar een van de
versnellingen overschakelen wanneer
het motortoerental hoger is dan
stationair:
Het overschakelen vanuit N of P naar
een van de versnellingen is gevaarlijk
wanneer het motortoerental hoger is
dan stationair. Indien dit gedaan wordt,
kan de auto plotseling in beweging
komen, hetgeen tot een ongeluk of
ernstig letsel kan leiden.

Tijdens het rijden niet overschakelen
naar N:
Het overschakelen naar N tijdens
het rijden is gevaarlijk. Bij het
verminderen van snelheid kan niet op
de motor worden afgeremd, hetgeen tot
een ongeluk of ernstig letsel kan leiden.
OPGELET
Tijdens het rijden niet overschakelen
naar N. Dit kan beschadiging van de
transmissie veroorzaken.


Page 263 of 842

4–84
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Automatische verlichtingsregeling *
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet wordt,
tast de lichtsensor de helderheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze
automatisch de koplampen en andere buitenverlichting in of uit.
OPGELET
  De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.

  De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
OPMERKING
  De koplampen en overige buitenverlichting gaan mogelijk niet onmiddellijk uit in
het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt, aangezien de lichtsensor bepaalt
dat het avond is als de omgeving gedurende enkele minuten continu donker is, zoals
bijvoorbeeld in lange tunnels, bij ¿ les in tunnels of in parkeergarages.
 In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.   De gevoeligheid van de automatische verlichtingsregeling kan gewijzigd worden.  Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-15 .


Page 273 of 842

4–94
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand

staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers automatisch
in of uit (uit—interval—lage snelheid—
hoge snelheid).

De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op de
ruitenwisserhendel te draaien.
De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omhoog draaien voor een
hogere gevoeligheid (snellere respons) of
de schakelaar omlaag draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).

Hogere gevoeligheid
Minder gevoeligheidSchakelaar
Middenpositie

OPGELET
  De regensensor niet afdekken
door een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct functioneren.
 
 Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand staat en het contact op ON
wordt gezet, is het mogelijk dat de
ruitenwissers in de volgende gevallen
automatisch in beweging gezet worden:
 


 Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
 


 Als vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
  Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand

staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld worden.
 Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld (wanneer de kans
het grootst is dat de motor aan blijft)
—dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.


Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 ... 80 next >