stop start MAZDA MODEL 6 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 210 of 963

▼LVWRS2))VFKDNHODDU
'RRUGHVFKDNHODDULQWHGUXNNHQWRWGDW
HHQ]RHPHUNOLQNWZRUGWGHLVWRSIXQFWLH
XLWJHVFKDNHOGHQJDDWKHWLVWRS
ZDDUVFKXZLQJVODPSMH RUDQMH LQGH
LQVWUXPHQWHQJURHSEUDQGHQ'RRUGH
VFKDNHODDUQRJPDDOVLQWHGUXNNHQWRWGDW
GH]RHPHUNOLQNWZRUGWGHLVWRSIXQFWLH
LQJHVFKDNHOGHQJDDWKHWLVWRS
ZDDUVFKXZLQJVODPSMH RUDQMH XLW
OPMERKING
Als de motor wordt stopgezet terwijl de
i-stop functie is uitgeschakeld, wordt de
i-stop functie weer operationeel zodra de
motor de eerstvolgende keer gestart wordt.
7LMGHQVKHWULMGHQ
0RWRUVWDUWVWRS


Page 212 of 963

¾De auto zou echter nadat de hellingstopfunctie is vrijgezet onder de volgende
omstandigheden plotseling in beweging kunnen komen:
¾De keuzehendel staat in de stand N.
¾Als de keuzehendel naar de N stand wordt verplaatst en het rempedaal wordt losgelaten
terwijl de i-stop functie in werking is, wordt de remkracht geleidelijk vrijgegeven. Laat om
met de auto weg te rijden nadat de motor opnieuw gestart is het rempedaal los en zet de
keuzehendel in een andere stand dan de N stand.
OPMERKING
•Wanneer de auto op een steile helling tot stilstand wordt gebracht, functioneert de
hellingstopfunctie niet omdat de motor niet gestopt is.
•Het is mogelijk dat als gevolg van de werking van de hellingstopfunctie de reactie van het
rempedaal anders is, dat de remmen geluid maken of dat het rempedaal trilt. Dit duidt
echter niet op een defect.
▼LVWRSZDDUVFKXZLQJVODPSMH 2UDQMH LVWRSLQGLFDWLHODPSMH *URHQ
9RRUHHQYHLOLJHQFRPIRUWDEHOJHEUXLNYDQGHDXWRFRQWUROHHUWKHWLVWRSV\VWHHPFRQVWDQW
GHKDQGHOLQJHQYDQGHEHVWXXUGHUGHRPJHYLQJELQQHQHQEXLWHQGHDXWRDOVPHGHGH
EHGULMIVWRHVWDQGYDQGHDXWRHQLQIRUPHHUWPHWEHKXOSYDQKHWLVWRSZDDUVFKXZLQJVODPSMH
RUDQMH HQKHWLVWRSLQGLFDWLHODPSMH JURHQ GHEHVWXXUGHURYHUGLYHUVH
YRRU]RUJVPDDWUHJHOHQHQZDDUVFKXZLQJHQ
OPMERKING
Bij voertuigen uitgerust met de middendisplay, wordt de bedrijfstoestand van het i-stop
systeem getoond in de brandstofverbruikscontroledisplay.
Zie Bedrijfstoestanddisplay op pagina 4-143.
LVWRSZDDUVFKXZLQJVODPSMH RUDQMH
:DQQHHUKHWODPSMHEUDQGW
•+HWODPSMHJDDWEUDQGHQZDQQHHUKHWFRQWDFWRS21ZRUGWJH]HWHQJDDWXLWZDQQHHUGH
PRWRUJHVWDUWZRUGW
•+HWODPSMHJDDWEUDQGHQZDQQHHUGHLVWRS2))VFKDNHODDUZRUGWLQJHGUXNWHQKHW
V\VWHHPZRUGWXLWJHVFKDNHOG
• (XURSHHVPRGHO
+HWODPSMHJDDWEUDQGHQDOVGHPRWRUJHVWRSWLVHQGHYROJHQGHKDQGHOLQJHQZRUGHQ
XLWJHYRHUG,QGHUJHOLMNHJHYDOOHQKHUVWDUWGHPRWRURPYHLOLJKHLGVUHGHQHQQLHW
DXWRPDWLVFK6WDUWGHPRWRUPHWEHKXOSYDQGHQRUPDOHPHWKRGH
7LMGHQVKHWULMGHQ
0RWRUVWDUWVWRS


Page 281 of 963

¾Zorg er voor dat de auto volledig tot
stilstand is gebracht alvorens naar stand
R over te schakelen. Overschakelen naar
stand R terwijl de auto nog in beweging
is kan beschadiging van de
versnellingsbak tot gevolg hebben.
OPMERKING
•Indien het moeilijk is in naar stand R te
schakelen, naar de vrijstand
terugschakelen, het koppelingspedaal
loslaten en vervolgens nogmaals
proberen.
•(Met i-stop functie)
Als de motor als gevolg van afslaan is
gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in te
trappen binnen 3 seconden nadat de
motor is gestopt.
De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt niet
opnieuw worden gestart:
•Het bestuurdersportier geopend is.
•De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
•Na het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
•Het koppelingspedaal wordt ingetrapt
terwijl de motor niet volledig is
stopgezet.
•(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat en de
versnellingshendel in de stand R wordt
gezet, wordt het parkeersensorsysteem
geactiveerd en klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-341.
▼6FKDNHOVWDQGLQGLFDWLHODPSMH *6,
+HW*6,GLHQWDOVKXOSYRRUYHUPLQGHULQJ
YDQKHWEUDQGVWRIYHUEUXLNHQKHW
YHUNULMJHQYDQEHWHUHULMSUHVWDWLHV'H]H
WRRQWGHJHVHOHFWHHUGHVFKDNHOVWDQGLQGH
LQVWUXPHQWHQJURHSHQUDDGWWHYHQVGH
EHVWXXUGHUDDQRYHUWHVFKDNHOHQQDDUGH
VFKDNHOVWDQGGLHKHWEHVWHSDVWELMGH
KXLGLJHULMRPVWDQGLJKHGHQ

Geselecteerde schakelstand
Instrumentengroep (Type A)
Instrumentengroep (Type B/C)Geschikte schakelstand
Geselecteerde schakelstand
Geschikte schakelstand
$DQGXLGLQJ &RQGLWLH
1XPPHU'HJHVHOHFWHHUGHVFKDNHOVWDQG
ZRUGWJHWRRQG
HQQXPPHU2SVFKDNHOHQRIWHUXJVFKDNHOHQ
QDDUGHDDQJHJHYHQVFKDNHOVWDQG
ZRUGWDDQEHYROHQ
23*(/(7
Vertrouw niet enkel op de opschakel/
terugschakel-aanbevelingen van de
indicaties. Het is mogelijk dat bij werkelijke
rijomstandigheden anders geschakeld
moet worden dan de indicatielampjes
aangeven. Om het risico van ongevallen te
voorkomen, dient de bestuurder alvorens
te schakelen de weg- en
verkeersomstandigheden correct te
beoordelen.
7LMGHQVKHWULMGHQ
%HGLHQLQJYDQGHKDQGJHVFKDNHOGHYHUVQHOOLQJVEDN


Page 401 of 963

OPMERKING
•MRCC met Stop & Go-functie detecteert de volgende zaken niet als fysieke voorwerpen.
•Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
•Voetgangers
•Stilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)
•Als een voorliggend voertuig met buitengewoon lage snelheid rijdt, bestaat de kans dat
het systeem dit niet correct bespeurt.
•Tijdens het rijden met volgafstandregeling, het systeem niet instellen op detectie van
tweewielige voertuigen zoals motorfietsen en fietsen.
•Gebruik MRCC met Stop & Go-functie niet onder omstandigheden waarbij de
waarschuwingen voor korte volgafstand veelvuldig geactiveerd worden.
•Tijdens het rijden met volgafstandregeling, laat het systeem uw auto accelereren en
snelheid minderen overeenkomstig de snelheid van het voorliggende voertuig. Als het
echter voor een rijstrookverandering noodzakelijk is te accelereren of als het
voorliggende voertuig plotseling afremt waardoor u het voertuig snel dicht nadert,
accelereren met behulp van het gaspedaal of snelheid minderen met behulp van het
rempedaal afhankelijk van de omstandigheden.
•Terwijl MRCC met Stop & Go-functie in gebruik is, wordt het systeem niet geannuleerd
als de keuzehendel gebruikt wordt en vindt bedoeld afremmen op de motor niet plaats. Als
snelheidsmindering vereist is, de ingestelde snelheid verlagen of het rempedaal intrappen.
•Bij het starten van de motor of onmiddellijk na het wegrijden met de auto kan het
werkingsgeluid van de automatische rem hoorbaar zijn, dit duidt echter niet op een defect.
•De remlichten branden terwijl het automatisch afremmen van MRCC met Stop &
Go-functie in werking is, echter het is mogelijk dat deze niet branden wanneer de auto op
een aflopende helling rijdt met de ingestelde rijsnelheid of met constante snelheid rijdt en
een voorliggend voertuig volgt.
▼'LVSOD\LQGLFDWLH0D]GD5DGDU&UXLVH&RQWUROPHW6WRS *RIXQFWLH 05&&
PHW6WRS *RIXQFWLH
'HLQVWHOOLQJVVWDWXVHQGHEHGLHQLQJVYRRUZDDUGHQYDQ05&&PHW6WRS *RIXQFWLH
ZRUGHQDDQJHJHYHQLQGHPXOWLLQIRUPDWLHGLVSOD\HQGH$FWLYH'ULYLQJ'LVSOD\
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 404 of 963

▼,QVWHOOHQYDQKHWV\VWHHP
05&&PHW6WRS *RIXQFWLHIXQFWLRQHHUWZDQQHHUDDQDOOHYROJHQGHYRRUZDDUGHQLV
YROGDDQ
•'HULMVQHOKHLGLVDOVYROJW
• (XURSHVHPRGHOOHQ
2QJHYHHUNPKWRWNPK
• %HKDOYH(XURSHVHPRGHOOHQ
2QJHYHHUNPKWRWNPK
•05&&PHW6WRS *RIXQFWLHLVLQJHVFKDNHOG
•+HWUHPSHGDDOLVQLHWLQJHGUXNW
•'HKDQGUHPZRUGWYULMJH]HW LQGLFDWLHODPSMHHOHNWULVFKHKDQGUHP (3% JDDWXLW 
•(ULVJHHQSUREOHHPPHWGH'6&
•$OOHSRUWLHUHQ]LMQJHVORWHQ
•'HYHLOLJKHLGVJRUGHOYDQGHEHVWXXUGHULVYDVWJHPDDNW
•'HNHX]HKHQGHOVWDDWLQGHVWDQG' ULMGHQ RIGHVWDQG0 KDQGPDWLJ  KDQGJHVFKDNHOGH
PRGXV 
OPMERKING
•In de volgende gevallen wordt het MRCC systeem met Stop & Go-functie geannuleerd
wanneer de auto met een snelheid van 30 km/h of lager rijdt en in de
multi-informatiedisplay “Mazda Radar Cruise Control uitgeschakeld onder 30 km/h”
wordt weergegeven.
•De vooruitrijcamera (FSC) kan doelobjecten niet detecteren (er is een probleem met de
vooruitrijcamera (FSC) of de voorruit is vuil).
•Er is een probleem met de in-stilstandpositie-houden regeling.
•Er is een probleem met de elektrische handrem (EPB).
•Het is wellicht niet mogelijk MRCC met Stop & Go-functie direct na het starten van de
motor in te stellen terwijl de werking van de DSC wordt gecontroleerd.
•(Met selectief katalytisch reductiesysteem (SCR))
Het is niet mogelijk het MRCC systeem met Stop & Go-functie in te stellen wanneer de
rijsnelheden door het Selectief katalytisch reductiesysteem (SCR) wordt beperkt.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 412 of 963

OPMERKING
•Wanneer u het rijden hervat door de RES schakelaar in te drukken, gaat de auto pas
rijden wanneer de afstand tussen uw auto en het voorliggende voertuig de opgegeven
afstand of langer bedraagt.
•De motor start automatisch wanneer een van de acties om het rijden te hervatten worden
uitgevoerd terwijl i-stop operationeel is.
•Als MRCC met Stop & Go-functie tijdelijk is geannuleerd terwijl de
in-stilstandpositie-houden regeling actief was, kunt u het rijden niet hervatten door te
drukken op de RES schakelaar wanneer er geen voorliggende voertuigen zijn. Trap het
gaspedaal in en hervat het rijden.
•Als het voorliggende voertuig gaat rijden binnen 3 seconden nadat uw auto door de
in-stilstandpositie-houden regeling is gestopt, wordt volgafstandregeling hervat zelfs als u
niet verder rijdt, bijvoorbeeld door het gaspedaal in te trappen.
,QIRUPDWLHPHWEHWUHNNLQJWRWKHUYDWWHQYDQULMGHQ
$OVXKHWULMGHQQLHWELQQHQHQNHOHVHFRQGHQKHUYDWQDGDWKHWYRRUOLJJHQGHYRHUWXLJJDDW
ULMGHQNQLSSHUWGHLQGLFDWLHYRRUOLJJHQGYRHUWXLJLQGHPXOWLLQIRUPDWLHGLVSOD\RPGH
EHVWXXUGHUWHLQIRUPHUHQGDWGH]HKHWULMGHQPRHWKHUYDWWHQ
▼.UXLVVQHOKHLGVUHJHODDUIXQFWLH
7HUZLMOGH]HIXQFWLHLQZHUNLQJLVZRUGW
GHYROJDIVWDQGUHJHOLQJXLWJHVFKDNHOGHQ
ZHUNWDOOHHQGH
NUXLVVQHOKHLGVUHJHODDUIXQFWLH
'HULMVQHOKHLGNDQRSKRJHUGDQRQJHYHHU
NPKZRUGHQLQJHVWHOG
*HEUXLNGHNUXLVVQHOKHLGVUHJHODDUIXQFWLH
RSVQHOZHJHQHQRYHULJHDXWRZHJHQ
ZDDUELMQLHWYHHOKHUKDDOGHDFFHOHUDWLHHQ
VQHOKHLGVPLQGHULQJYHUHLVWLV
:$$56&+8:,1*
Gebruik de kruissnelheidsregelaarfunctie
niet in de volgende locaties:
Anders kan dit een ongeluk tot gevolg
hebben.
¾Wegen met scherpe bochten en met druk
verkeer waar er onvoldoende ruimte is
tussen de voertuigen. (Rijden onder deze
omstandigheden met gebruik van de
kruissnelheidsregelaarfunctie is niet
mogelijk)
¾Steile afdalingen (het is mogelijk dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden
omdat niet voldoende op de motor kan
worden afgeremd)
¾Gladde wegen zoals met ijs of sneeuw
bedekte wegen (de banden kunnen gaan
slippen waardoor u de macht over het
stuur kunt verliezen).
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 463 of 963

¾Wanneer de display koud is, kunnen beelden strepen vertonen of kan het scherm donkerder zijn dan
normaal, waardoor de omgeving van de auto moeilijker te controleren is. Inspecteer tijdens het rijden altijd
visueel of de voorzijde en het gedeelte rondom de auto veilig is.
¾De methode voor parkeren/stopzetten van de auto met behulp van de 360°
rondomkijkmonitor verschilt afhankelijk van de wegsituatie en de voertuigcondities.
Wanneer en hoe ver u het stuurwiel draait verschilt per situatie. Controleer daarom altijd de
omgeving van de auto rechtstreeks visueel bij gebruik van het systeem.
Let er ook op voordat u het systeem gaat gebruiken dat er voldoende ruimte is om de auto
op de parkeer-/stopplaats te parkeren/stop te zetten.
OPMERKING
•Als waterdruppels, sneeuw of modder op de cameralens is terechtgekomen, dit afvegen
met behulp van een zachte doek. Als de cameralens bijzonder vuil is, deze afvegen met een
zacht schoonmaakmiddel.
•Als het gedeelte waar de camera is gemonteerd, zoals de achterklep/kofferbak of
portierspiegels, bij een botsing zijn beschadigd, bestaat de kans dat de camera (positie,
montagehoek) verschoven is. Raadpleeg voor het laten inspecteren van uw auto altijd een
officiële Mazda reparateur.
•Als de camera is blootgesteld aan grote temperatuurwisselingen, zoals bij het gieten van
warm water op de camera tijdens koud weer, bestaat de kans dat de 360°
rondomkijkmonitor niet normaal functioneert.
•Als de accuspanning laag is of de motor opnieuw gestart wordt door de i-stop functie, is
het scherm mogelijk tijdelijk moeilijk zichtbaar, dit duidt echter niet op een probleem.
•De 360° rondomkijkmonitor heeft beperkingen. Objecten onder de bumper of nabij beide
bumperuiteinden kunnen niet worden weergegeven.
•Obstakels boven het beeldbereik van de camera worden niet weergegeven.
•Onder de volgende omstandigheden kan het scherm moeilijk zichtbaar zijn, dit duidt
echter niet op een defect.
•De temperatuur nabij de lens is hoog/laag.
•Regenweer, waterdruppels op de camera of hoge vochtigheid.
•Modder of vreemde bestanddelen nabij de camera.
•Extreem helder licht, zoals zonlicht of het licht van koplampen dat rechtstreeks op de cameralens valt.
•Omdat de camera van de 360° rondomkijkmonitor gebruikmaakt van een speciale lens,
verschilt de afstand weergegeven op het scherm van de werkelijke afstand.
•Obstakels die worden weergegeven in het scherm kunnen anders worden voorgesteld dan werkelijk het
geval is. (Obstakels kunnen gevallen, groter of langer lijken dan werkelijk het geval is.)
•Plak geen stickers op de camera of het gedeelte eromheen. Monteer bovendien geen
accessoires of een verlichte nummerplaat op het gedeelte rondom een camera. Anders
bestaat de kans dat de camera de omgevingsomstandigheden niet juist weergeeft.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 508 of 963

23*(/(7
¾Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude toestand
gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden welke wordt
aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere van uw
banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning
gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en deze
op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de bandenspanning
beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech veroorzaken. Te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van het
bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingsindicator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingsindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden. Deze
volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor zolang als
de storing blijft bestaan. Wanneer de storingsindicator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of melden. Storingen in
het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende redenen, zoals het vervangen
of verwisselen van banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het TPMS systeem
juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS storingsindicator na het vervangen van
één of meer banden of velgen op uw auto om er zeker van te zijn dat na het vervangen of
verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft functioneren.
¾Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel leegloopt
of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
7LMGHQVKHWULMGHQ
%DQGHQVSDQQLQJFRQWUROHV\VWHHP


Page:   < prev 1-10 11-20