ESP MAZDA MODEL MX-5 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 250 of 631

De functies van het LDWS hebben beperkingen:
Blijf altijd uw baan aanhouden met behulp van het stuurwiel en rijd voorzichtig. Het systeem
is niet bestemd is om compensatie te geven voor onvoldoende voorzichtigheid van de
bestuurder en als u teveel op het LDWS vertrouwt kan dit tot ongelukken leiden. De
bestuurder is verantwoordelijk voor het veilig uitvoeren van rijbaanveranderingen en overige
manoeuvres. Let altijd nauwkeurig op de richting waarin de auto rijdt en de directe omgeving
ervan.
23*(/(7
Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen. Als de hoogte van de auto of de
dempingskracht van de vering wordt gewijzigd, kan het LDWS niet juist functioneren.
OPMERKING
•Als uw auto van zijn rijstrook afwijkt, wordt het LDWS in werking gesteld
(waarschuwingsgeluid en indicatielampje). Stuur de auto adequaat bij om de auto weer
naar het midden van de rijstrook te brengen.
•Wanneer de richtingaanwijzerhendel wordt bediend om van rijstrook te veranderen, wordt
de LDWS waarschuwing automatisch uitgeschakeld. De LDWS waarschuwing wordt
werkzaam wanneer de richtingaanwijzerhendel teruggezet wordt en het systeem de witte
of gele strepen bespeurt.
•Als het stuurwiel, het gaspedaal of het rempedaal abrupt worden bediend en de auto dicht
in de buurt van een witte of gele streep komt, bepaalt het systeem dat de bestuurder van
rijbaan verandert en wordt de LDWS waarschuwing automatisch uitgeschakeld.
•Het is mogelijk dat het LDWS niet functioneert tijdens de periode onmiddellijk nadat de
auto van zijn rijstrook is afgeweken en het LDWS in werking is getreden, of wanneer de
auto binnen een korte periode van tijd herhaalde malen van de rijstrook is afgeweken.
•Het LDWS functioneert niet als de witte of gele strepen van de rijstrook niet bespeurd
worden.
•Onder de volgende omstandigheden bestaat de kans dat het LDWS de witte of gele strepen
niet correct kan bespeuren en dat het LDWS niet juist functioneert.
•Als een voorwerp dat op het instrumentenpaneel geplaatst is in de voorruit weerkaatst
wordt en door de camera wordt opgenomen.
•Er bevindt zich zware bagage in de bagageruimte en het voertuig helt over.
•Wanneer de bandenspanning niet op de voorgeschreven druk is afgesteld.
•Wanneer de auto op de oprit/afrit van de pleisterplaats of het tolhek van een snelweg
rijdt.
•Wanneer de witte of gele strepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil zijn of de
verf afgesleten is.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 252 of 631

▼:DQQHHUKHWV\VWHHPLQZHUNLQJLV
 :DQQHHUGH/':6VFKDNHODDUZRUGW
LQJHGUXNWJDDWKHWV\VWHHPRYHUQDDU
VWDQGE\HQJDDWKHW/':62))
LQGLFDWLHODPSMHLQGH
LQVWUXPHQWHQJURHSXLW
 5LMGWHUZLMOKHW/':62))
LQGLFDWLHODPSMHXLWLVQDDUKHWPLGGHQ
YDQGHULMVWURRN+HWV\VWHHP]DO
EHJLQQHQWHIXQFWLRQHUHQZDQQHHUDDQ
DOOHRQGHUVWDDQGHYRRUZDDUGHQLV
YROGDDQ
•'HDXWRULMGWLQKHWPLGGHQYDQGH
ULMVWURRNPHWGHZLWWHRIJHOHVWUHSHQ
DDQGHOLQNHURIUHFKWHU]LMGHRIDDQ
ZHHUV]LMGHQ
•'HULMVQHOKHLGLVNPKRIKRJHU
•'HDXWRULMGWRSHHQUHFKWHZHJRIRS
HHQZHJPHWIODXZHERFKWHQ
+HW/':6V\VWHHPZHUNWQLHWLQGH
YROJHQGHJHYDOOHQ
•+HWV\VWHHPNDQGHZLWWHRIJHOH
VWUHSHQQLHWEHVSHXUHQ
•'HULMVQHOKHLGLVPLQGHUGDQ
NPK
•'HDXWRPDDNWHHQVFKHUSHERFKW
•'HDXWRPDDNWHHQERFKWPHWHHQ
QLHWDDQJHSDVWHVQHOKHLG
OPMERKING
•Het LDWS functioneert niet totdat het
systeem een witte of gele streep aan de
linker- of rechterzijde heeft bespeurd.
•Wanneer het systeem een witte of gele
streep enkel aan één zijde bespeurt,
activeert het systeem alleen de
waarschuwing wanneer de auto afwijkt
aan de zijde waar de witte of gele streep
bespeurd wordt.
•De afstand- en
waarschuwingsgevoeligheid die door
het systeem wordt gebruikt om de
mogelijkheid van een rijstrookafwijking
te bepalen kan gewijzigd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-10.
$XWRPDWLVFKHXLWVFKDNHOLQJ
,QGHYROJHQGHJHYDOOHQZRUGWKHW/':6
DXWRPDWLVFKXLWJHVFKDNHOGHQJDDWKHW
/':6ZDDUVFKXZLQJVODPSMHLQGH
LQVWUXPHQWHQJURHSEUDQGHQ
•'HWHPSHUDWXXUELQQHQLQGHFDPHUDLV
KRRJRIODDJ
•'HYRRUUXLWURQGRPGHFDPHUDLV
EHVODJHQ
•'HYRRUUXLWURQGRPGHFDPHUDZRUGW
GRRUHHQREVWDNHOJHEORNNHHUG
ZDDUGRRUKHWXLW]LFKWQDDUYRUHQ
EHOHPPHUGZRUGW
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 256 of 631

OPMERKING
•De BSM functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
•Het contact op ON wordt gezet.
•De BSM schakelaar wordt ingedrukt en het BSM OFF indicatielampje in de
instrumentengroep is uit.
•De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger.
•De BSM zal onder de volgende omstandigheden niet functioneren.
•De rijsnelheid valt terug tot beneden ongeveer 25 km/h alhoewel het BSM OFF
indicatielampje uit is.
•De versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel (automatische
transmissie) wordt in de achteruitstand (R) gezet en de auto rijdt achteruit.
•In de volgende gevallen gaat het BSM OFF indicatielampje branden en wordt de werking
van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig mogelijk door een officiële
Mazda-dealer inspecteren als het BSM OFF indicatielampje blijft branden.
•Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de BSM
waarschuwingslampjes.
•Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).
•Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper nabij
een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de achterbumper.
•Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
•De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
•De accuspanning is afgenomen.
•Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
•Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde op een
naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet. De BSM beoordeelt de
situatie op basis van radardetectiegegevens.
•Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
•Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
•Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.
•Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.
•In de volgende gevallen bestaat de kans dat de activering van de BSM
waarschuwingslampjes en de waarschuwingszoemer niet of vertraagd plaatsvindt.
•Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 257 of 631

•Rijden op steile hellingen.
•Rijden over de top van een heuvel of bergpas.
•Bij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).
•Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.
•Het systeem functioneert direct na het indrukken van de BSM schakelaar.
•Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.
•Het is mogelijk dat de BSM waarschuwingslampjes gaan branden in reactie op
stilstaande objecten op of langs de weg, zoals vangrails, tunnels, zijwanden en
geparkeerde voertuigen.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.
De muren aan de ingang en uitgangen van tunnels, afritten.
•De kans bestaat dat een BSM waarschuwingslampje gaat knipperen of dat de
waarschuwingszoemer enkele malen wordt geactiveerd bij het afslaan op een kruising in
een stad.
•Schakel de BSM uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u hulpuitrusting zoals een
fietsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd. Anders zullen de
radiogolven van de radar geblokkeerd raken waardoor het systeem niet meer normaal zal
functioneren.
•In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de BSM waarschuwingslampjes die op de
portierspiegels zijn aangebracht te zien branden/knipperen.
•Wanneer de portierspiegels bedekt zijn met sneeuw of ijs.
•Wanneer de portierruit beslagen is of bedekt is met sneeuw, ijs of modder.
•Het systeem schakelt over naar de functie van het achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA) wanneer de versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak) of de
keuzehendel (automatische transmissie) in de achteruitstand (R) gezet wordt.
Zie Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) op pagina 4-119.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 262 of 631

:$$56&+8:,1*
Controleer altijd visueel de directe omgeving alvorens daadwerkelijk uw auto in de achteruit
te zetten:
Het systeem is enkel bedoeld om u bij het achteruitrijden te helpen op achteropkomende
voertuigen te controleren. Als gevolg van bepaalde beperkingen ten aanzien van de werking
van dit systeem, bestaat de kans dat het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje niet
of met vertraging knippert alhoewel er zich een voertuig achter uw auto bevindt. Neem het
als bestuurder altijd tot uw verantwoordelijkheid te controleren op achteropkomend verkeer.
OPMERKING
•In de volgende gevallen gaat het dodehoekmonitor (BSM) OFF indicatielampje branden
en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig mogelijk bij een
officiële Mazda-dealer inspecteren als het dodehoekmonitor (BSM) OFF indicatielampje
blijft branden.
•Er heeft zich een probleem in het systeem voorgedaan, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes.
•Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).
•Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper nabij
een radarsensor (achter).
•Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
•De temperatuur in de buurt van de radarsensoren is buitengewoon hoog als gevolg van
het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
•De accuspanning is afgenomen.
•Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
•De rijsnelheid bij het achteruitrijden is ongeveer 10 km/h of hoger.
•Het detectiegebied van de radarsensor (achter) wordt gehinderd door een nabije muur
of geparkeerd voertuig. (Rijd achteruit tot een plaats waar het detectiegebied van de
radarsensor niet meer gehinderd wordt.)
Uw auto
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 271 of 631

¾Houd het gedeelte van de voorruit rondom de vooruitrijcamera altijd schoon door vuil of
wasem te verwijderen. Gebruik de voorruitontwaseming om wasem van de voorruit te
verwijderen.
¾Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur voor
wat betreft het reinigen van de binnenzijde van de voorruit rondom de vooruitrijcamera
(FSC).
¾Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda reparateur,
alvorens reparaties rondom de vooruitrijcamera (FSC) uit te voeren.
¾De vooruitrijcamera (FSC) is aan de voorruit gemonteerd. Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur voor het repareren en vervangen
van de voorruit.
¾Neem contact op met een deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda
reparateur wanneer u reparaties rondom de achteruitkijkspiegel uitvoert.
¾De vooruitrijcamera (FSC) of het gedeelte er om heen niet blootstellen aan harde
schokken of stoten. Als de camera werd blootgesteld aan een krachtige schok, het
gebruik van het rijstrookafwijkingswaarschuwingssysteem (LDWS) en de adaptieve
LED-koplampen (ALH) stoppen en een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële
Mazda-reparateur raadplegen.
¾De richting waarin de vooruitrijcamera (FSC) is geplaatst, is met grote precisie afgesteld.
De installatiepositie van de vooruitrijcamera (FSC) niet veranderen en deze niet
verwijderen. Anders kan dit beschadiging of defecten veroorzaken.
OPMERKING
•In de volgende gevallen kan de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten niet correct
bespeuren, waardoor de systemen niet normaal kunnen functioneren.
•De hoogte van het voorliggende voertuig is laag.
•U rijdt met dezelfde snelheid als het voorliggende voertuig.
•De koplampen zijn bij avond of tijdens het rijden door een tunnel niet ingeschakeld.
•In de volgende gevallen bestaat de kans dat de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten niet
correct kan bespeuren.
•Bij het rijden langs muren zonder patronen (zoals hekwerken en in de lengte gestreepte
muren).
•De achterlichten van het voorliggende voertuig branden niet.
•Er bevindt zich een voertuig buiten het verlichtingsbereik van de koplampen.
•Bij het maken van een scherpe bocht of het beklimmen of afdalen van een steile helling.
•In- of uitrijden van een tunnel.
•De auto is zwaar beladen zodat deze achterover helt.
•Er schijnt fel licht aan de voorzijde van de auto (achteruitrijlicht of grootlicht van
tegemoetkomende voertuigen).
•Het voorliggende voertuig heeft veel lichtbronnen.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 274 of 631

•Bij slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw en mist.
•Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
•Stilstaande objecten op of langs de weg, zoals kleine, tweewielige voertuigen, fietsen,
voetgangers, dieren en winkelwagens.
•Voertuigen met vormen die radargolven niet goed weerkaatsen, zoals lege opleggers
met een lage voertuighoogte en sportauto's.
•Bij het verlaten van de fabriek is bij alle voertuigen de richting van de radarsensoren
(achter) afgesteld voor een voertuig in beladen toestand, zodat de radarsensoren (achter)
naderende voertuigen correct kunnen bespeuren. Laat de auto door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur laten inspecteren als de richting
van de radarsensoren (achter) om een bepaalde reden is afgeweken.
•Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur voor
reparatie of vervanging van de radarsensoren (achter), of bumperreparaties,
lakherstellingen en vervanging van onderdelen in de buurt van de radarsensoren.
•Schakel het systeem uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u hulpuitrusting zoals
een fietsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd. Anders zullen de
radiogolven die door de radar worden uitgezonden geblokkeerd raken waardoor het
systeem niet meer normaal zal functioneren.
•De radarsensoren zijn onderhevig aan de betreffende radiogolfbepalingen van het land
waarin met de auto wordt gereden. Als de auto in het buitenland wordt gebruikt, is er
mogelijk goedkeuring vereist van het land waarin met de auto wordt gereden.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 282 of 631

23*(/(7
¾Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude toestand
gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden welke wordt
aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere van uw
banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning
gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en deze
op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de bandenspanning
beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech veroorzaken. Te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van het
bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingsindicator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingsindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden. Deze
volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor zolang als
de storing blijft bestaan. Wanneer de storingsindicator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of melden. Storingen in
het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende redenen, zoals het vervangen
of verwisselen van banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het TPMS systeem
juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS storingsindicator na het vervangen van
één of meer banden of velgen op uw auto om er zeker van te zijn dat na het vervangen of
verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft functioneren.
¾Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel leegloopt
of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
7LMGHQVKHWULMGHQ
%DQGHQVSDQQLQJVFRQWUROHV\VWHHP


Page 287 of 631

•Wanneer de sensor met een hand wordt afgedekt.
•Wanneer de sensor aan een krachtige schok is blootgesteld.
•Wanneer de auto buitengewoon scheef staat.
•Onder buitengewoon hete of koude weersomstandigheden.
•Wanneer er met de auto over oneffenheden, op hellingen of op onverharde of met gras
bedekte wegen wordt gereden.
•Alles dat in de buurt van de auto ultrageluid voortbrengt, zoals de claxon van een
andere auto, het motorgeluid van een motorfiets, het luchtremgeluid van een
vrachtwagen of de sensoren van een andere auto.
•Wanneer met de auto bij zware regenval wordt gereden of bij rijomstandigheden die
opspattend water veroorzaken.
•Wanneer een in de handel verkrijgbare staafantenne of een antenne voor
zendapparatuur in de auto is geïnstalleerd.
•Wanneer de auto in de richting gaat van een hoge of vierkante stoeprand.
•Wanneer de hindernis zich te dicht bij de sensor bevindt.
•Hindernissen onder de bumper worden mogelijk niet opgespoord. Hindernissen die lager
zijn dan de bumper of smal zijn worden mogelijk in eerste instantie wel opgespoord maar
worden naarmate de auto de hindernis dichter nadert niet meer opgespoord.
•Het is mogelijk dat de volgende soorten hindernissen niet opgespoord worden:
•Dunne voorwerpen zoals kabel of touw
•Materialen die geluidsgolven gemakkelijk absorberen zoals katoen of sneeuw
•Hoekvormige voorwerpen
•Bijzonder lange voorwerpen, en die welke breed zijn aan de bovenzijde
•Kleine, korte voorwerpen
•Laat het systeem altijd inspecteren door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda reparateur als de bumpers een schok of stoot hebben gekregen, ook bij
een klein ongeluk. Als de sensoren een afwijking hebben, kunnen ze hindernissen niet
opsporen.
•Als er geen zoemtoon wordt gegeven is er mogelijk een defect in het systeem. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda-reparateur.
•Het is mogelijk dat de zoemer die een storing in het systeem aangeeft niet wordt gehoord
als de omgevingstemperatuur buitengewoon laag is, of als er zich modder, ijs of sneeuw
aan het sensorgedeelte heeft vastgehecht. Verwijder alle vreemde bestanddelen van het
sensorgedeelte.
•Raadpleeg bij het monteren van een trekhaak een deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda reparateur.
7LMGHQVKHWULMGHQ
3DUNHHUVHQVRUV\VWHHP


Page 328 of 631

OPMERKING
Het spoornummer dat willekeurig wordt
afgespeeld is in de volgorde van de iPod
shuffletabel.
▼2YHUVFKDNHOHQYDQGHGLVSOD\
7HONHQVZDQQHHUWLMGHQVZHHUJDYHRSGH
WHNVWWRHWV  ZRUGWJHGUXNWYHUDQGHUWGH
LQIRUPDWLHGLHRSGHDXGLRGLVSOD\ZRUGW
JHWRRQGDOVYROJW
7R H W V,QIRUPDWLHGLHRSGH
DXGLRGLVSOD\ZRUGWJH
WRRQG
%HVWDQGVQXPPHU
9HUVWUHNHQWLMG
%HVWDQGVQXPPHU
&DWHJRULHQDDP
$UWLHVWQDDP
$OEXPQDDP
0X]LHNVWXNQDDP
OPMERKING
•De informatie (artiestnaam,
muzieknaam) wordt enkel getoond
wanneer de iPod informatie bevat die
getoond kan worden.
•Bepaalde tekens kunnen op deze
installatie niet getoond worden.
Niet-toonbare tekens worden
aangegeven door een sterretje (
).
'LVSOD\VFUROOHQ
OHWWHUWHNHQVNXQQHQJHOLMNWLMGLJZRUGHQ
JHWRRQG+RXGYRRUKHWWRQHQYDQGHUHVW
YDQGHOHWWHUWHNHQVYDQHHQODQJHWLWHOGH
WHNVWWRHWV  LQJHGUXNW'HGLVSOD\WRRQW
GHYROJHQGHOHWWHUWHNHQV+RXGGH
WHNVWWRHWV  QRJPDDOVLQJHGUXNWQDGDWGH
ODDWVWHOHWWHUWHNHQVJHWRRQG]LMQRP
WHUXJWHNHUHQQDDUKHWEHJLQYDQGHWLWHO
OPMERKING
Het aantal tekens dat getoond kan worden
is beperkt.
,QWHULHXUYRRU]LHQLQJHQ
$XGLRVHW>7\SH$ QLHWDDQUDDNVFKHUP @


Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >