stop start MAZDA MODEL MX-5 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 199 of 679

¾Zorg er voor dat de auto volledig tot
stilstand is gebracht alvorens naar stand
R over te schakelen. Overschakelen naar
stand R terwijl de auto nog in beweging
is kan beschadiging van de
versnellingsbak tot gevolg hebben.
OPMERKING
xEen goede rijhouding kan worden
verkregen door de versnellingshendel
vanaf opzij licht vast te pakken, zonder
dat u daarbij uw elleboog op het
middenconsolevak hoeft te laten rusten.

xIndien het moeilijk is in naar stand R te
schakelen, naar de vrijstand
terugschakelen, het koppelingspedaal
loslaten en vervolgens nogmaals
proberen.
x(Met i-stop functie)
Als de motor als gevolg van afslaan is
gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in te
trappen binnen 3 seconden nadat de
motor is gestopt.
De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt niet
opnieuw worden gestart:
xHet bestuurdersportier geopend is.
xDe veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
xNa het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
xHet koppelingspedaal wordt ingetrapt
terwijl de motor niet volledig is
stopgezet.
x(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat en de
versnellingshendel in de stand R wordt
gezet, wordt het parkeersensorsysteem
geactiveerd en klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-180.
▼▼6FKDNHOVWDQGLQGLFDWLHODPSMH *6,
+HW*6,GLHQWDOVKXOSYRRUYHUPLQGHULQJ
YDQKHWEUDQGVWRIYHUEUXLNHQKHW
YHUNULMJHQYDQEHWHUHULMSUHVWDWLHV'H]H
WRRQWGHJHVHOHFWHHUGHVFKDNHOVWDQGLQGH
LQVWUXPHQWHQJURHSHQUDDGWWHYHQVGH
EHVWXXUGHUDDQRYHUWHVFKDNHOHQQDDUGH
VFKDNHOVWDQGGLHKHWEHVWHSDVWELMGH
KXLGLJHULMRPVWDQGLJKHGHQ

Geselecteerde
schakelstandGeschikte
schakelstand
7LMGHQVKHWULMGHQ
%HGLHQLQJYDQGHKDQGJHVFKDNHOGHYHUVQHOOLQJVEDN


Page 317 of 679

23*(/(7
¾Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude toestand
gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden welke wordt
aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere van uw
banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning
gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en deze
op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de bandenspanning
beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech veroorzaken. Te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van het
bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingsindicator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingsindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden. Deze
volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor zolang als
de storing blijft bestaan. Wanneer de storingsindicator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of melden. Storingen in
het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende redenen, zoals het vervangen
of verwisselen van banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het TPMS systeem
juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS storingsindicator na het vervangen van
één of meer banden of velgen op uw auto om er zeker van te zijn dat na het vervangen of
verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft functioneren.
¾Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel leegloopt
of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
7LMGHQVKHWULMGHQ
%DQGHQVSDQQLQJVFRQWUROHV\VWHHP


Page:   < prev 1-10 11-20