OPEL ADAM 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 181 of 235
Verzorging van de auto179Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren X.
Draai aan het stelwiel om het banden‐
spanningscontrolesysteem te selec‐
teren.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen herkent u aan een bericht waarbij de desbetreffende band knippert op het Driver Informa‐
tion Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 177.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 80.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 214.
Als w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als
w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een naderende te lage
bandenspanning. Bandenspanning
controleren.
Boordinformatie 3 89.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. Het
controlelampje w brandt. Voor de
overige drie banden blijft het systeem
in werking.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Page 182 of 235
180Verzorging van de autoAls u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren;
vervang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 214 en selecteer de desbetref‐
fende instelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center, Informatie- menu
voertuig 3 82. Deze instelling is de
referentie voor de bandenspannings‐ waarschuwingen.Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen als de auto stilstaat en de
parkeerrem ingeschakeld is. Bij
auto's met automatische versnel‐
lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Selecteer:
● Licht voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuwe band / nieuw wiel worden gekoppeld nadat de banden zijn gero‐
teerd of alle wielen zijn verwisseld en
als een of meer druksensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld als een reservewiel is vervangendoor een reguliere band met eenbandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De sensoren worden met een inleertool
in de volgende volgorde gekoppeld
aan de wielposities: voorwiel linker‐
zijde, voorwiel rechterzijde, achter‐
wiel rechterzijde en achterwiel linker‐
zijde. De richtingaanwijzer in de
huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt 2 minuten voor het koppelen
van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van de
Page 183 of 235
Verzorging van de auto181positie van alle vier de wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met handgeschakelde versnellingsbak: selecteer
Neutraal.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatiemenu voertuig op het
Driver Information Center te
selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐
spanningssensor te activeren. De claxon piept ter bevestiging dat de sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het linker achter‐ wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9. De
claxon piept twee keer ter aandui‐ ding dat de sensoridentificatie‐
code aan het linker achterwiel is
gekoppeld en dat de procedure
voor het koppelen van de banden‐
spanningssensoren afgerond is.13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aanbevolen bandenspanning
zoals aangegeven op het etiket
bandeninformatie.
15. Zorg dat de bandenlaadstatus op de geselecteerde spanning is
ingesteld 3 82.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
Page 184 of 235
182Verzorging van de auto
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er wellicht
andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 178.Voorzichtig
Bij het overgaan op wielen van 14"
wordt de rijhoogte lager. Houd
hiermee rekening bij het rijden
over obstakels.
9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
Page 185 of 235
Verzorging van de auto1839Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Stalen velgen: Bij gebruik van wiel‐
borgbouten mogen de wieldoppen
niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend op
de voorwielen toegestaan.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op banden met de maten
175/70 R 14, 185/70 R 14,
185/60 R 15, 185/65 R 15 en
195/55 R 16.
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan
op de bandenmaten 215/45 R 17 en
225/35 R 18.
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Schakel de parkeerrem in en schakel
de eerste versnelling in.
Page 186 of 235
184Verzorging van de autoDe bandenreparatieset zit in de
gereedschapskist onder de vloeraf‐
dekplaat in de bagageruimte.
Bij versies met draagsysteem achter‐
zijde of lpg-motor zit de bandenrepa‐
ratieset in een kist die met een band
aan de zijwand links in de bagage‐
ruimte bevestigd is.
Bij versies met opbergvak in de baga‐
geruimte bevindt de kist met de
bandenreparatieset zich in een
compartiment van het vak 3 55.
Bij versies met subwooferbox zit de
bandenreparatieset in de kist onder
de vloerafdekplaat in de bagage‐
ruimte. Bandenreparatieset gebrui‐ ken: verwijder eerst de vloerafdek‐
plaat: klap het achterste gedeelte
naar voren en trek de afdekplaat
achterwaarts naar buiten 3 56.
1. Haal de bandenreparatieset uit
het opbergvak.
2. Verwijder de compressor.
Page 187 of 235
Verzorging van de auto185
3. Verwijder de aansluitkabel en deluchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op het ventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna begint de druk te dalen.
Page 188 of 235
186Verzorging van de auto12. Al het afdichtmiddel wordt in deband gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 min worden
bereikt.
Bandenspanning 3 214.
Schakel de compressor uit wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning niet binnen 10 min wordt bereikt, verwijder dan de banden‐
reparatieset. Verrijd de auto één
wielomwenteling. Sluit de
bandenreparatieset weer aan en
vervolg de vulprocedure 10 min.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning nog steeds niet wordt
gehaald, dan is de band te ernstig
beschadigd. Roep de hulp in van
een werkplaats.
Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Afhankelijk van de versie zit de
knop mogelijk op de luchtslang.
Laat de compressor niet langer
dan 10 min werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Druk het borglipje op de houder in
om de fles met afdichtmiddel uit
de houder te verwijderen. Schroef de bandenvulslang op de vrije
aansluiting van de fles met
afdichtmiddel. Hierdoor wordt
voorkomen dat er afdichtmiddel
uit de fles stroomt. Berg de bandenreparatieset in de bagage‐
ruimte op.
15. Verwijder vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek.
16. Breng het op de fles met afdicht‐ middel aanwezige etiket met de
maximaal toelaatbare snelheid
aan in het gezichtsveld van de
bestuurder.
17. Zet de rit onmiddellijk voort, zodat
het afdichtmiddel zich gelijkmatig
in de band kan verspreiden. Stop
na ca. 10 km rijden (uiterlijk na
10 minuten) en controleer de
bandenspanning. Schroef hier‐
voor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op het
bandventiel en de compressor.
Page 189 of 235
Verzorging van de auto187
Breng bij een bandenspanning
hoger dan 1,3 bar, de banden‐
spanning op de voorgeschreven waarde. Herhaal de procedure
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Maak bij een bandenspanning
lager dan 1,3 bar geen gebruik
meer van de auto. Roep de hulp
in van een werkplaats.
18. Berg de bandenreparatieset in de
bagageruimte op.
Breng de vloerafdekplaat weer
aan.
Vloerafdekking bagageruimte
3 56.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang
uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters zijn te
gebruiken om andere voorwerpen,
bijv. voetballen, luchtbedden,
opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze zitten aan de onderkant
van de compressor. Om deze teverwijderen, schroeft u de compres‐ sorluchtslang erop en trekt u de
adapter eruit.
Wiel verwisselen
Tref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Schakel de parkeerrem in, eerste
versnelling of achteruitversnel‐ ling inschakelen.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)onder de krik.
● Verwijder vóór het opkrikken van
de auto altijd eventuele zware
voorwerpen uit de auto.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
Page 190 of 235
188Verzorging van de auto● Start de opgekrikte auto niet.
● Veeg de wielbouten voor het aandraaien schoon en vet de
buitenkant van alle wielbouten
licht in met in de handel verkrijg‐
baar smeervet.9 Waarschuwing
Breng geen smeervet aan op de
schroefdraad van de wielbout.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden
bij het gebruik van opnamearmen en
kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.De positie van de achterste krikarm,
recht onder de uitsparing in de dorpel.
De positie van de voorste krikarm aan de onderzijde van de carrosserie.
Reservewiel
Het reservewiel kan afhankelijk van
de uitvoering en de landelijke bepa‐
lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt. In
dit geval geldt er een toegestane
maximumsnelheid, ook al wordt dit niet op een label op het reservewiel
aangegeven.
Slechts één compact reservewiel monteren. Rijd niet sneller dan
80 km/u. Rijd langzaam in bochten.
Niet langdurig gebruiken.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel zit in een houder
onder de vloerplaat.