display OPEL AMPERA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 87 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen85
Persoonlijke instellingen 3 86.
Energierend.
Druk op Energierend. op het scherm
Energie Info om naar dit scherm te
gaan. Dit scherm toont het rendement
gedurende de rijcyclus op basis van
de rijstijl en de klimaatinstellingen.
Naarmate u rendabeler rijdt, wordt
het weergegeven percentage voor de rijstijl hoger. Naarmate u de klimaat‐
regeling minder gebruikt, wordt het
weergegeven percentage voor de kli‐
maatinstelling hoger.
Besparingstips
Druk op Besparingstips op het
scherm Energie Info om naar dit
scherm te gaan. Dit scherm bevat een
handleiding voor een beter energie‐
gebruik, opdat u zuiniger rijdt en de
actieradius groter wordt.
Boordinformatie
Berichten op het Driver Information
Centre (DIC) geven de status van de
auto aan of een handeling die nodig
is om een probleem te verhelpen. Er
kunnen meerdere berichten achter el‐ kaar verschijnen.
Berichten die geen onmiddellijke ac‐
tie vergen, kunnen worden bevestigd
en gewist door op knop SELECT te
drukken. De berichten die onmiddel‐
lijke actie vergen, kunnen niet worden
gewist totdat die actie verricht is. Alle
berichten moeten serieus worden ge‐ nomen.
Volg de instructies van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
■ Vloeistofpeilen
■ Starten
■ Onderhoud
■ Diefstalalarmsysteem
■ Remmen
■ Rijregelsystemen
■ Cruise control

Page 88 of 213

86Instrumenten en bedieningsorganen
■ Obstakeldetectiesystemen
■ Camera voor
■ Verlichting, gloeilampen vervangen
■ Wis-/wasinstallatie
■ Portieren, ruiten
■ Afstandsbediening
■ Airbagsystemen
■ Motor en elektrische aandrijving ■ Banden
■ Accu en opladen
■ Bedieningsmodi auto
■ MaximumsnelheidPersoonlijke
instellingen
Gebruik de Infotainmentbedienings‐
organen voor toegang tot de menu's
Persoonlijke instellingen om boord‐
functies aan te passen.
De console gebruikenTUNE/MENU: ■ Indrukken voor invoeren, selecte‐ ren of activeren van een gemar‐
keerde menuoptie.
■ Draaien om een menuoptie te mar‐
keren.
■ Indrukken om een systeeminstel‐ ling in- of uit te schakelen.9 BACK:
■ Indrukken om een menu af te slui‐ ten.
■ Indrukken om terug naar een vorig scherm te gaan.Het aanraakscherm gebruiken
Druk op een schermfunctie om:
■ Meer functieopties te bekijken.
■ De functie in of uit te schakelen.{=Indrukken om omhoog te blade‐
ren.}=Indrukken om omlaag te blade‐
ren.
Terug: Indrukken om terug naar het
vorige menu te gaan.
Menu's Personaliseren
Het menu Personaliseren openen:
1. Druk op Instellingen op de
Homepage op het display van het
Infotainmentsysteem of op
CONFIG op de console.
2. Selecteer de gewenste functie om
een lijst met beschikbare opties
weer te geven.
3. Selecteer de gewenste instelling van de functie.
De volgende lijst met menuopties kan beschikbaar zijn:

Page 89 of 213

Instrumenten en bedieningsorganen87
Functies van het voertuigmenu kun‐
nen onder ander zijn:
■ Talen (Languages)
Selecteer Talen (Languages) en
selecteer de gewenste taal.
■ Tijd en datum
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Radio-instellingen
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Telefooninstelling
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Navigatie-instellingen
Zie beschrijving van Infotainment‐
systeem in de handleiding van het
Infotainmentsysteem.
■ Displayinstellingen
Zie hieronder.
■ Voertuig instellingen
Zie hieronder.
Displayinstellingen
Druk op Displayinstellingen om even‐
tueel het volgende te zien:
■ Menu Homepage
■ Optie achterruitrijcamerasysteem
■ Display Uit
■ Kaartinstellingen
Menu Homepage
Selecteer dit om eventueel het vol‐
gende te zien:
■ Startpagina aanpassen
■ sorteren
■ Stand.wrd. hoofdstartpagina herst.Startpagina aanpassen
Met deze functie selecteert u welke
pictogrammen op het eerste
Homepage staan. Selecteer dit en
volg de aanwijzingen op het scherm.sorteren
Net deze functie kunt u de pictogram‐
men op het Homepage verplaatsen.
Selecteer dit en volg de aanwijzingen op het scherm.Stand.wrd. hoofdstartpagina herst.
Met deze functie zet u de Beginpa‐
gina terug op de fabrieksinstellingen.
Selecteer dit en volg de aanwijzingen op het scherm.
Optie achterruitrijcamerasysteem
Achteruitkijkcamera 3 131.
Display Uit
Indrukken om het display uit te scha‐
kelen. Het display komt terug bij het
indrukken van een Infotainmenttoets
of het aanraken van het scherm.

Page 97 of 213

Verlichting95
Het mistachterlicht werkt alleen als dekoplampen en de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn.
Parkeerlichten
Bij het uitschakelen van het contact
kunnen de parkeerlichten aan één
kant worden ingeschakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
De parkeerlichten blijven branden tot‐ dat het contact wordt ingeschakeld of
totdat de hendel van de richtingaan‐
wijzers weer naar de neutrale stand
gaat.Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Elektrische aandrijving 3 116.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen het dimlicht inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenpaneeldisplay
■ Infotainmentdisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai het kartelwiel A omhoog of om‐
laag om de lampen helderder te zet‐
ten of te dimmen.

Page 99 of 213

Verlichting97Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Bij het indrukken van ( op de hand‐
zender gaan het dimlicht en de bin‐ nenverlichting kort branden.
Bij het indrukken van de toets m do‐
ven de lichten meteen of automatisch na een korte tijd.
Uitstapverlichting
U schakelt het dimlicht en het achter‐
uitrijlicht als volgt in:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Open het bestuurdersportier. 3. Trek even aan de richtingaanwij‐ zerhendel en laat deze los.
Soms gaat er bij het uitschakelen van het contact binnenverlichting bran‐
den. De rijverlichting en de binnen‐
verlichting blijven na het sluiten van
het portier korte tijd branden en gaan dan uit.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Colour-Info-Display.Persoonlijke instellingen 3 86.
Ontlaadbeveiliging accu De accuspaarstand is bedoeld ter be‐
scherming van de 12 V-accu van de auto.
Als er nog interieurverlichting brandt
en het contact wordt uitgeschakeld,
schakelt het accubeschermingssys‐
teem de verlichting na ong.
10 minuten automatisch uit.
Als de rijverlichting aan is, gaat deze bij het uitschakelen van het contact
uit. Bij het inschakelen van de zijmar‐ keringslichten als het contact wordt
uitgeschakeld, blijven de zijmarke‐
ringslichten branden totdat ze hand‐
matig worden uitgeschakeld.

Page 100 of 213

98KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen.................98
Luchtroosters ............................. 105
Onderhoud ................................. 106Klimaatregelsystemen
Automatisch geregelde
airconditioning
Let op
Dek de sensor op het instrumenten‐ paneel niet af, om te voorkomen dat
de automatisch geregelde aircondi‐
tioning niet goed werkt.
Aanraakscherm klimaatregeling
U bedient de klimaatmodus, de ven‐
tilator, de luchttoevoer, de recirculatie en de automatische verwarmde stoel
met de toets CLIMATE op het instru‐
mentenbord en op basis van de infor‐
matie op het Colour-Info-Display.
Bediening klimaatmodus
U kunt drie verschillende klimaatmodi selecteren. Deze instellingen passen
de gevolgen van een werkende kli‐
maatregeling voor de elektrische ac‐
tieradius of het brandstofverbruik van
de auto aan.

Page 103 of 213

Klimaatregeling101
2. Stel de temperatuur in op de ge‐wenste waarde. Een begininstel‐
ling van 23 °C wordt aanbevolen.
Temperatuurregeling
Druk op R of S om de temperatuur
hoger of lager te zetten.
Automatisch ontwasemen Het systeem controleert op een hoge
vochtigheidsgraad in de auto. Als dat het geval is, kan het systeem over‐schakelen op toevoer van buitenlucht
en de airco of de verwarming inscha‐ kelen. Het ventilatortoerental kan
worden verhoogd om beslaan te
voorkomen. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug
naar de eerdere stand.
Persoonlijke instellingen 3 86.
Handbediening
Aanjagerregeling
Druk op de ventilatortoetsen x op het
instrumentenpaneel of op de ventila‐
tortoets op het aanraakscherm om de ventilator langzamer of sneller te la‐
ten werken.
De ingestelde ventilatorsnelheid ver‐
schijnt. Druk op AUTO om terug naar
automatische bediening te gaan.
Druk meerdere keren op de ventilato‐
ruitschakeltoets om de ventilator of
de klimaatregeling uit te schakelen.
Bij het handmatig uitschakelen van
de ventilator in de modus ECO a of
MAX a schakelt het display auto‐
matisch over op de modus MIN a .
Bij het weer inschakelen van de ven‐ tilator door het handmatig sneller la‐ ten draaien van de ventilator of de
toets AUTO schakelt de klimaatmo‐
dus terug op de modus ECO a of
MAX a .

Page 116 of 213

114Rijden en bediening
SPORT-modus
In de Sport-modus accelereert de
auto sneller dan in de Normaal-mo‐
dus, maar rijdt deze wellicht minder
efficiënt. Gebruik zoveel mogelijk
Normaal .
Controlelamp Sport 3 78.
Bergmodus
Selecteer de Berg-modus aan het be‐
gin van een rit over steile hellingen of op zeer heuvel- of bergachtig terrein.
In deze modus houdt de hoogspan‐
ningsaccu elektrische reservelading
achter voor betere prestaties op hel‐
lingen. In de Berg-modus accelereert
de auto minder snel. De Berg-modus
beïnvloedt de normale remkracht van de auto in steile afdalingen niet.
Als u heuvelachtig terrein verwacht,
raden wij u aan om de Berg-modus
ten minste 20 minuten vóór het rijden
op steile hellingen in te schakelen. Zo kan de auto voldoende accuoplaadre‐
serve opbouwen.Bij het niet selecteren van de Berg-
modus onder deze omstandigheden
kan het aandrijfvermogen afnemen
en kan het motortoerental hoger wor‐
den.
Controlelamp Berg 3 78.
Hold-modus De Stilhouden -modus is alleen be‐
schikbaar als de auto in de elektri‐
sche modus staat. In deze modus
wordt de resterende acculading voor
de bestuurder in een reserve gezet voor gebruik naar wens. In deze mo‐
dus rijdt de auto in de verlengingsmo‐
dus actieradius en blijft de accuoplaa‐
dreserve even groot.
In de hold-modus accelereert of remt
de auto normaal.
Controlelamp Stilhouden 3 78.
Onderhoudsmodi
Onderhoudsmodus motor
In de onderhoudsmodus motor werkt
de motor na ong. zes weken zonder
of met uiterst weinig motoractiviteit
om deze in een goede staat te hou‐den. In de onderhoudsmodus motor
moet de motor gedwongen draaien,
zelfs als er voldoende elektrische ca‐
paciteit is. Als de onderhoudsmodus
motor nodig is, verschijnt het scherm
met de betreffende vraag bij het star‐ ten van de auto op het Colour-Info-
Display.
Bij de optie Ja begint de onderhouds‐
modus van de motor. De motor draait gedurende een bepaalde tijd onon‐
derbroken. Tijdens de onderhouds‐
modus motor verschijnt er een DIC-
bericht ter aanduiding dat het percen‐
tage onderhoudsmodus motor vol‐
tooid is.
Bij de optie Nee verschijnt het scherm
met de vraag om de onderhoudsmo‐
dus motor bij de volgende start van de

Page 117 of 213

Rijden en bediening115
auto. De vraag om de onderhouds‐
modus van de motor kan maar één
dag worden uitgesteld.
Als de vraag om de onderhoudsmo‐
dus motor één dag is uitgesteld, start
de motor bij de volgende start auto‐
matisch. Er verschijnt een meldings‐
scherm onderhoudsmodus motor op
het Colour-Info-Display.
Als de auto tijdens de onderhouds‐
modus motor wordt uitgeschakeld,
start deze bij de volgende rit van de auto. Er verschijnt een bericht teraanduiding dat de onderhoudsmodus
motor actief is.
Als er om de onderhoudsmodus mo‐ tor wordt gevraagd en het brandstof‐
peil laag is, kan de tank in de onder‐
houdsmodus motor leeg raken. Hier‐
door neemt het vermogen af of valt
het weg. Houd de brandstof in de auto op peil om deze operationeel te hou‐
den.
Driver Information Centre (DIC) 3 81.
Brandstofonderhoudsmodus De brandstofonderhoudsmodus
houdt de gemiddelde leeftijd van de
brandstof bij. Oude brandstof kan mo‐
torproblemen veroorzaken. Als de ge‐
middelde leeftijd van de brandstof
door schaars gebruik van de motor ong. meer dan één jaar wordt, start de
motor in de brandstofonderhoudsmo‐
dus om de oude brandstof te gebrui‐
ken. De motor draait tot op het punt
dat u zodanig bijtankt dat de gemid‐
delde leeftijd van de brandstof binnen aanvaardbare grenzen komt. Naar‐
mate er in de brandstofonderhouds‐
modus meer oude brandstof wordt
verbruikt en u meer bijtankt, wordt de
periode tot de volgende brandstofon‐
derhoudsmodus langer. Tijdens de
brandstofonderhoudsmodus kan de
motor aan- en afslaan.
Als de onderhoudsmodus brandstof
nodig is, verschijnt er bij het starten
van de auto een scherm met de vraag
op het Colour-Info-Display.
Bij de optie Ja begint de brandstofon‐
derhoudsmodus. De brandstofonder‐
houdsmodus wordt bij elke keer star‐
ten automatisch geactiveerd totdat u
bijtankt.
Bij de optie Nee verschijnt het scherm
met de vraag om de brandstofonder‐ houdsmodus bij de volgende start

Page 118 of 213

116Rijden en bediening
van de auto. De vraag om de brand‐stofonderhoudsmodus kan maar ééndag worden uitgesteld.
Als de vraag om de brandstofonder‐
houdsmodus één dag is uitgesteld,
start deze bij de volgende start van de
auto en verschijnt het meldingscherm brandstofonderhoudsmodus op het
Colour-Info-Display.
Als er om de brandstofonderhouds‐
modus wordt gevraagd en het brand‐
stofpeil laag is, kan de tank in de brandstofonderhoudsmodus leeg ra‐
ken. Hierdoor neemt het vermogen af
of valt het weg. Houd de brandstof in
de auto op peil om deze operationeel te houden.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Elektrische aandrijving
BedieningDe auto gebruikt een elektrische aan‐
drijving. De schakelhendel zit op de
console tussen de stoelen.
P (parkeerstand): deze stand ver‐
grendelt de voorwielen. Dit is de aan‐
bevolen stand voor het starten van
het aandrijvingssysteem omdat de
auto niet gemakkelijk kan bewegen.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >