OPEL AMPERA E 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 251 of 285
Verzorging van de auto249
De bandenreparatieset zit in de
gereedschapskist onder de vloeraf‐
dekplaat in de bagageruimte.
1. Open de vloerafdekplaat.
2. Verwijder de compressor en de fles afdichtmiddel.3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakkenaan de onderkant van de
compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Fles met afdichtmiddel in de houder op de compressor vast‐
zetten.
Compressor dicht bij de band
neerzetten en wel zo dat de fles
met afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op het ventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
Page 252 of 285
250Verzorging van de auto9.Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
Wipschakelaar op de compressor in stand I zetten. De band wordt
vervolgens gevuld met afdicht‐
middel.
10. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
De druk begint daarna weer te
dalen.
11. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
12. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 min worden
bereikt.
Bandenspanning 3 265.
Wanneer de juiste bandenspan‐
ning bereikt is de compressor
uitschakelen.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning niet binnen 10 min wordt
bereikt, verwijder dan de banden‐ reparatieset. De auto één wielom‐
wenteling verplaatsen. Sluit de
bandenreparatieset weer aan en
vervolg de vulprocedure 10 min.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning nog steeds niet wordt
gehaald, dan is de band te ernstig beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Afhankelijk van de versie zit de
knop mogelijk op de luchtslang.
Page 253 of 285
Verzorging van de auto251Compressor niet langer dan
10 min. achtereen laten werken.
13. Bandenreparatieset loskoppelen. Borglipje op houder indrukken omfles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van de fles
met afdichtmiddel schroeven.
Hierdoor wordt voorkomen dat er
afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
16. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Stop na ongeveer
10 km (uiterlijk na 10 m) en contro‐
leer de bandenspanning. Hiervoor de luchtslang van de compressor
rechtstreeks op bandventiel en
compressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Breng de vloerafdekplaat weer
aan.
Vloerplaat bagageruimte 3 62.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters zijn te
gebruiken om andere voorwerpen,
bijv. voetballen, luchtbedden,
opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze zitten aan de onderkant
van de compressor. Om deze te
Page 254 of 285
252Verzorging van de autoverwijderen, schroeft u de compres‐sorluchtslang erop en trekt u de
adapter eruit.Starthulp gebruiken
Gebruik geen snellader.
Als de standaardaccu van 12 V leeg
is, kan de auto met hulpstartkabels en
de auto-accu van een andere auto
worden gestart. Starten met hulpka‐
bels werkt alleen wanneer de hoog‐
spanningsaccu is opgeladen.9 Gevaar
De hoogspanningsaccu kan niet
met starthulpkabels of een accuo‐ plader worden gestart. Als u dat
toch doet, kunt u letsel, de dood of
schade aan de auto veroorzaken.
9 Waarschuwing
Ga bij het gebruik van hulpstartka‐
bels uiterst behoedzaam te werk.Afwijken van de onderstaande
instructies kan aanleiding geven
tot letsel of schade door ontplof‐
fing van de accu of schade aan de
elektrische systemen van beide
voertuigen.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Start nooit een ander voertuig met
startkabels vanaf de polen in de
motorruimte.
Hierdoor kan een zekering in de
auto overbelast raken.
● Stel de 12V-accu nooit bloot aan vonken of open vuur.
● Een ontladen standaardaccu van
12 V kan al bij een temperatuur
van 0 °C bevriezen. Ontdooi de
bevroren standaardaccu van 12 V alvorens hulpstartkabels
aan te sluiten.
● Draag bij werkzaamheden aan de standaardaccu van 12 V
oogbescherming en bescher‐ mende kleding.
Page 255 of 285
Verzorging van de auto253● Gebruik een hulpstartaccu metdezelfde spanning (12 V). De
capaciteit (Ah) mag niet veel
minder zijn dan die van de ontla‐ den standaardaccu van 12 V.
● Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en
een diameter van minstens
16 mm 2
.
● Koppel de ontladen standaard‐ accu van 12 V niet los van de
auto.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Leun tijdens de hulpstart niet over de standaardaccu van 12 V
heen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Schakel de parkeerrem in en zet de keuzehendel in de stand P.
● Open de beschermkap van de pluspool van beide accu's.Accupolen in de motorruimte
De accupolen voor het starten van deauto met hulpstartkabels zitten in de
motorruimte.
De pluspool zit onder een kap. Open
de afdekking alvorens de auto met hulpstartkabels te starten.
De minpool van de accu is een
tapeind op een steun in de buurt van
de oplaadmodules.
Auto met starthulpkabels starten
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Sluit het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van uwontladen accu aan.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op de minpool
(tapeind).
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Page 256 of 285
254Verzorging van de autoStart de auto als volgt:1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Druk na 5 minuten op POWERm
om de auto in te schakelen.
Na het initialiseren van de instru‐
mentengroep laadt de auto de
standaardaccu van 12 V op met stroom uit de hoogspannings‐
accu.
3. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
4. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepenVoorzichtig
Bij ondeskundig slepen van een
gestrande auto kan de auto
beschadigd raken. Laat de
gestrande auto alleen op een
platte bergingswagen afvoeren.
Laat de auto alleen door goed
opgeleide monteurs slepen.
Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
beschadigingen aan de lak te voorko‐
men. Steek de schroevendraaier in de gleuf aan de korte zijde van de
afdekking. Maak de afdekking los
door de schroevendraaier voorzichtig
zijwaarts te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 241.
Sleepoog linksom inschroeven en tot
aan de aanslag in horizontale stand
vastdraaien.
Sleepkabel - beter is een sleepstang
- aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Page 257 of 285
Verzorging van de auto255Schakel de auto in om het stuurslot te
ontgrendelen en remlichten, claxon
en voorruitwisser te kunnen bedie‐
nen.Voorzichtig
Deactiveer de bestuurdersonder‐
steuningssystemen zoals de
actieve noodrem 3 176, omdat de
auto anders automatisch kan
remmen tijdens het slepen.
Zet de keuzehendel van de elektri‐
sche aandrijving in de stand N.
Zet de elektrische handrem los.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde auto gaat remmen
en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Recirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
Breng de onderkant van de afdekking
aan en duw de afdekking dicht.
Andere auto slepen De auto is niet ontworpen of geschikt
voor het trekken van een aanhang‐
wagen of een andere auto.Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Breng geen wassen of poetsmiddelen op ongecoat(e) kunststof, vinyl,
rubber, stickers, imitiatiehout of
lakwerk aan om schade tegen te
gaan.
Page 258 of 285
256Verzorging van de autoVogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen die
lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Accessoires op de buitenkant
van de auto zoals een dakdragersys‐
teem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade tegen te gaan.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren het zicht.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting
De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende,
bijtende of agressieve middelen of
ijskrabbers gebruiken en ze niet
droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten De auto regelmatig met was conser‐
veren (uiterlijk wanneer het water
geen parels meer vormt). Anders
droogt de lak uit.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en wisserbladen
Schakel de wissers uit voordat u
eraan werkt.
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar gebruiken.
Page 259 of 285
Verzorging van de auto257Wrijf bij het reinigen van de binnen‐kant van de achterruit altijd parallel
aan het verwarmingselement om
schade tegen te gaan.
Om handmatig ijs te verwijderen, een
ijskrabber met een scherpe rand
gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onderde krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Verwijder vuilrestanten van wisser‐
bladen die strepen op de ruit veroor‐
zaken, met een zachte doek en
ruitenreiniger. Zorg dat u ook wasres‐ ten, insecten en dergelijke van de ruit
verwijdert.
IJs, verontreinigingen en continu
wissergebruik op droge ruiten kunnen de wisserbladen (onherstelbaar)
beschadigen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade Geringe lakschade met een lakstift
bijwerken voordat er roestvorming
optreedt. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.
Onderstel
Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende
waslaag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze / rubber materialen
kunnen de pvc-laag aantasten. Werk‐ zaamheden aan de bodemplaat dooreen werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de
beschermende waslaag laten contro‐
leren.Verzorging interieur
Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met
zuiver water en een zachte doek.
Gebruik een reinigingsmiddel voor
leder als de bekleding erg vuil is.
Instrumentengroep en de displays
alleen met een zachte, vochtige doek reinigen. Gebruik zo nodig water en
milde zeep.
Spuit reinigingsmiddelen niet recht‐
streeks op schakelaars of knoppen.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name op
lichtgekleurde bekleding. Reinig
verwijderbare vlekken en verkleurin‐
gen zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.
Page 260 of 285
258Verzorging van de autoVoorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten
omdat geopende klittenbandslui‐
tingen schade aan de stoelbekle‐
ding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen
worden gereinigd als de carrosserie.
Zo nodig een interieurreiniger gebrui‐ ken. Geen andere middelen gebrui‐ken. Vooral geen oplosmiddelen of
brandstof. Niet schoonmaken met
hogedrukreinigers.