OPEL ANTARA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 11 of 225

Kort en bondig9SpiegelverstellingBinnenspiegel
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐ gelbehuizing verstellen.
Binnenspiegel 3 31, automatisch
dimmende binnenspiegel 3 31.
Buitenspiegels
Desbetreffende buitenspiegel selec‐
teren en verstellen.
Bolle buitenspiegels 3 29, elektri‐
sche verstelling 3 29, inklapbare
buitenspiegels 3 29, verwarmde
buitenspiegels 3 30.
Stuurwiel instellen
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Airbagsysteem 3 47, contactslot‐
standen 3 126.

Page 12 of 225

10Kort en bondigOverzicht instrumentenpaneel

Page 13 of 225

Kort en bondig11
1Zijdelingse luchtroosters ....122
2 Vaste uitstroomkanalen .....123
3 Grootlicht ............................ 109
Lichtsignaal ........................ 109
Richtingaanwijzers .............110
Omgevingsverlichting ......... 115
Parkeerlichten ....................112
Cruise control ....................... 93
4 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 76
Tripcomputer ...................... 103
5 Claxon .................................. 77
6 Instrumenten ........................ 83
7 Voorruitwissers en
voorruitsproeiers,
koplampsproeiers ................. 77
Achterruitwisser en ach‐
terruitsproeier ....................... 798Info-Display .......................... 97
Check-Control, banden‐
spanningscontrolesysteem 182
Tripcomputer ...................... 103
9 Middelste luchtroosters ......122
10 Alarmknipperlichten ...........110
Parkeerhulp ........................ 146
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............142
Systeem voor
gecontroleerde afdaling .....143
Status-LED voor diefstala‐ larmsysteem ......................... 26
Inklapbare buitenspiegels ....29
Eco-knop voor stop/start-
systeem ............................... 127
11 Infotainment-systeem ........... 10
12 Passagiersairbag .................5013Status-LED's voor
passagiersairbag voor .........52
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ......................44
14 Handschoenenkastje ...........59
15 Zekeringhouder ..................176
16 Verwarming en ventilatie ...117
17 Contactslot met stuurslot ...126
18 Gaspedaal ......................... 126
19 Bestuurdersairbag ...............50
20 Rempedaal ......................... 140
21 Koppelingspedaal ..............125
22 Stuurwiel instellen ................76
23 Motorkap ontgrendelen ......157
24 Munthouder .......................... 60
25 Kaarthouder ......................... 60
26 Lichtschakelaar ..................108
Automatisch dimlicht ..........108
Instrumentenverlichting ......113
Mistachterlicht ....................111

Page 14 of 225

12Kort en bondig
Mistlampen ......................... 111
Koplampverstelling ............109Rijverlichting
Lichtschakelaar draaien
AUTO=Automatische verlichting:
Koplampen worden auto‐
matisch in- en uitgescha‐
keld.7=Uit (of deactivering van de
automatische verlichting)8=Zijmarkeringslichten9=Dimlicht of grootlicht
Toets indrukken
>=Mistlampenr=Mistachterlicht
Verlichting 3 108.
Lichtsignaal, grootlicht en
dimlichtLichtsignaal=Hendel naar u toe
trekkenGrootlicht=Hendel van u af du‐
wenDimlicht=Hefboom naar ach‐
teren naar stuurwiel
trekken
Automatische verlichting 3 108,
grootlicht 3 109, lichtsignaal 3 109.

Page 15 of 225

Kort en bondig13
RichtingaanwijzersRechts=Hendel omhoogLinks=Hendel omlaag
Richtingaanwijzers 3 110, parkeer‐
lichten 3 112.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 110.
Claxon
j indrukken.

Page 16 of 225

14Kort en bondigWis-/wasinstallatieVoorruitwissers&=snel%=langzaam$=intervalschakeling of automa‐
tisch wissen met regensensor§=uit
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Voorruitwisser 3 77, wisserblad
vervangen 3 164.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Voorruitsproeiers en koplampsproei‐
ers 3 77, sproeiervloeistof 3 160.
Achterruitwisser en
achterruitsproeierWissers aan=Hendel van u af du‐
wenWissers uit=Hendel naar u toe
trekkenWassen=toets ingedrukt hou‐
den
Achteruitwisser en achteruitsproeier 3 79, wisserblad vervangen 3 164,
sproeiervloeistof 3 160.

Page 17 of 225

Kort en bondig15Klimaatregeling
Verwarmbare achterruit,
verwarmbare buitenspiegels
R Ü -toets indrukken om verwarming
in te schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 33, Ver‐
warmbare buitenspiegels 3 30.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien
Luchtverdeling op V (of l).
De koeling A/C (of n) en de luchtre‐
circulatie 4 worden automatisch in‐
geschakeld voor beter ontdooien (in
auto's met elektronische klimaatrege‐
ling wordt de luchtrecirculatie 4 au‐
tomatisch uitgeschakeld).
Temperatuur op hoogste stand zet‐
ten.
Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
Verwarming achterruit RÜ inschake‐
len.
De middelste ventilatieopeningen sluiten, de zijdelingse ventilatieope‐
ningen openen en op de zijruiten rich‐ ten.
Klimaatregelsysteem 3 117.

Page 18 of 225

16Kort en bondigVersnellingsbakHandgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand de koppe‐
ling intrappen en 3 seconden wach‐ ten alvorens de achteruitrijversnelling in te schakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐
len.
Handgeschakelde versnellingsbak 3 136.
Automatische versnellingsbakP=parkeerstandR=achteruitversnellingN=neutrale standD=rijstand
Handmatige modus: duw de keuze‐
hendel vanuit D naar links.
<=hogere versnelling]=lagere versnelling
U kunt de keuzehendel uit P zetten
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en u het rempedaal intrapt. Om
P of R in te schakelen, drukt u de ont‐
grendelingsknop in.
Automatische versnellingsbak
3 132.

Page 19 of 225

Kort en bondig17Voordat u wegrijdtVoor het wegrijden controleren ■ Bandenspanning en -staat 3 182,
3 213.
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 157.
■ Ruiten, spiegels, rijverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuwof ijs en gebruiksklaar.
■ Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 29,
3 37, 3 44.
■ Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige rem‐
men.Motor starten
■ sleutel naar stand ACC draaien
■ verdraai het stuurwiel een beetje, zodat het stuurslot vrijkomt
■ handgeschakelde versnellingsbak in neutrale stand
■ trap het koppelings- en rempedaal in
■ automatische versnellingsbak in P
of N
■ geef geen gas
■ dieselmotoren: draai de sleutel naar ON voor het voorgloeien en
wacht tot controlelamp ! dooft
■ sleutel kort op START zetten en
loslaten
Motor starten 3 126.

Page 20 of 225

18Kort en bondig
Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en bepaalde voorwaarden zijn ver‐
vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de keuzehendel in N
■ Laat het koppelingspedaal los
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven op de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 127.
Parkeren
■ Trek altijd de elektrische handrem aan.
Schakelaar m naar u toe trekken.
Voor de maximale kracht, bijv. bij
het parkeren met een aanhanger of op een helling, trekt u m tweemaal
aan de schakelaar.
■ Schakel de motor uit en draai de contactsleutel in de stand LOCK,
duw de sleutel in het contactslot en trek deze eruit.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Bij auto&#39;s met automatische ver‐ snellingsbak trapt u het rempedaal
in en schakelt u naar P voordat u de
sleutel in het contactslot duwt en
eruit trekt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in de stand P zet‐
ten. Op een oplopende helling bo‐
vendien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐ kelen van de ontsteking de achter‐
uitversnelling inschakelen of de
keuzehendel in de stand P zetten.
Bovendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto met de toets p op de handzender 3 22.
Activeer het alarmsysteem 3 26.
■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem mogelijk vlam vatten.
■ Sluit de ramen en het zonnedak.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werkingtreden 3 156.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ongeveer
1 of 2 minuten stationair laten lopen
om de turbolader te beschermen.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 230 next >