OPEL ANTARA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 191 of 225

Verzorging van de auto189
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op het blik met afdichtmiddel.
Gebruikt blik met afdichtmiddel ver‐
vangen. Verwijder het blik met af‐
dichtmiddel door de vul- en lucht‐
slang voor het afdichtmiddel los te
maken, het blik uit de behuizing te
schuiven en de slang van het blik te
schroeven. Voer het blik volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten af.
Het aanwezige hulpstuk kan voor
het oppompen van bijv. ballen, lucht‐
bedden en opblaasboten e.d. wor‐
den gebruikt. De adapter bevindt
zich onderaan de bandenreparatie‐
set.
Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 186.De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
wielen in de rechtuitstand draaien.
■ Elektrische handrem 3 140 aan‐
trekken, eerste versnelling, achter‐
uitversnelling of P inschakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 191.
■ Vervang nooit meer dan één wiel tegelijk.
■ Het wiel blokkeren dat diagonaal tegenover het te verwisselen wiel isgemonteerd. Dit kan door voor en
achter het wiel wiggen of hiermee
vergelijkbare voorwerpen aan te
brengen.
■ Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse mon‐
tage van winter- of zomerbanden.
■ De maximale werkbelasting (900 kg) van de krik niet overschrij‐
den.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen.■ Het voertuig niet meer omhoog‐ brengen dan noodzakelijk is om
een wiel te verwisselen.
■ In de op te krikken auto mogen zich
geen personen of dieren bevinden.
■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
■ Opgekrikte auto niet starten.
■ Maak de wielmoeren en de schroefdraad schoon alvorens het
wiel te monteren.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.

Page 192 of 225

190Verzorging van de auto
1. Wieldop verwijderen.
2. Plaats de wielsleutel stevig op de wielmoer en draai elke moer een
hele slag linksom los.
3. De locatie van de voorste en ach‐
terste krikpunten wordt aangege‐
ven door inkepingen in de onder‐
rand van het voertuig onder de
portieren.
4. Voor het plaatsen van de krik de juiste hoogte instellen door hand‐
matig aan het oog te draaien.
Krik zodanig bij het kriksteunpunt
in de buurt van het desbetreffende
wiel plaatsen dat de krikklauw om de verticale onderkant sluit. Erop
letten dat de krik goed onder het
kriksteunpunt staat.
De krikvoet moet loodrecht en
slipvast onder het steunpunt op
de grond staan.
5. Wielsleutel aan oog van schroef‐ draadstang bevestigen en sleutel
rechtsom draaien om auto op te
krikken.
Staat de krikvoetrand bij het op‐
krikken niet loodrecht onder het
steunpunt, de auto onmiddellijk
voorzichtig laten zakken en de
krik herplaatsen. Het voertuig om‐
hoogbrengen totdat het wiel juist
van de grond is.
6. Wielmoeren geheel losdraaien en
met een doek schoonvegen.

Page 193 of 225

Verzorging van de auto191
Schroefdraden niet invetten. De
wielmoeren ergens leggen waar
ze niet vuil kunnen worden.
7. Wiel verwisselen. Opmerkingen over het reservewiel 3 191.
8. De wielmoeren aanbrengen en lichtjes met de hand linksom vast‐
draaien totdat het wiel tegen de
naaf zit.
9. De sleutel linksom draaien en het voertuig op de grond laten zak‐
ken.10. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielmoeren kruislings aan‐ halen. Het aanhaalmoment be‐
draagt 140 Nm.
11. Het vervangen wiel 3 191 en het
boordgereedschap 3 179 opber‐
gen.
12. Bandenspanning op de gemon‐ teerde band zo spoedig mogelijk
controleren.
Defecte band laten vervangen en
compact reservewiel onmiddellijk
door een volwaardig wiel vervangen.
Kriksteunpunt voor hefplatformDe positie van de achterste arm van
het hefplatform centraal onder de uit‐ sparing van de dorpel.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform centraal onder de uitspa‐
ring van de dorpel.
Reservewiel Compact reservewiel
Sommige auto’s hebben in plaats van een reservewiel een bandenrepara‐tieset.
Het noodwiel mag alleen op uw voer‐
tuig worden gebruikt.

Page 194 of 225

192Verzorging van de auto
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐
schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
label wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.
Bij gebruik van het compacte reser‐
vewiel wordt het rijgedrag wellicht
slechter, met name bij winterbanden.
Defecte band zo snel mogelijk laten
vervangen en wiel laten balanceren
en op de auto laten monteren.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het compacte reservewiel zit onder
de vloerbedekking in de bagage‐ ruimte en zit vast met een schroef‐
borg.
Beide hefbomen op de vloerafdek‐
king naar de hendel duwen en afdek‐ plaat aan de hendel omhoog trekken.
Haak aan de bovenkant van de ach‐
terklepopening hangen.
Boordgereedschap 3 179.
De borg losnemen door deze linksom
te draaien. Compact reservewiel uit
de uitsparing voor het reservewiel ne‐
men.
Slechts één compact reservewielmonteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Auto met een aangebracht compact
reservewiel niet door een automati‐
sche wasstraat met geleiderails rij‐ den. Het compacte reservewiel kan in de rails blijven steken en zo schade
aan de band, het wiel en andere on‐
derdelen van de auto veroorzaken.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Sneeuwkettingen 3 185.
Draairichtingsgebonden
banden
Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool ( bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.

Page 195 of 225

Verzorging van de auto193
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
■ Rijeigenschappen worden mogelijk
nadelig beïnvloed. Defecte band zo snel mogelijk laten vervangen en
wiel laten balanceren en op de auto
laten monteren.
■ Niet sneller rijden dan 80 km/u.
■ Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.9 Waarschuwing
Een krik, wiel of andere voorwer‐
pen in de bagageruimte kunnen
letsel veroorzaken, indien deze
niet goed op hun plaats worden
vastgezet. Bij een noodstop of een botsing kunnen losse voorwerpen
letsel of schade aan de auto ver‐
oorzaken.
Berg de krik en het boordgereed‐
schap altijd op in de betreffende
opbergvakken en zet deze goed
vast.
Leg het beschadigde wiel altijd in
de bagageruimte en zet het met de
inschroefhouder vast in de reser‐
vewieluitsparing.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.

Page 196 of 225

194Verzorging van de auto
■ De accu nooit aan vonken of openvuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Bevroren accu ontdooien alvorens
hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Hulpstartaccu met dezelfde span‐ ning (12 V) gebruiken. De capaci‐
teit (Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de ontladen accu.
■ Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter
van minstens 16 mm 2
(bij dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
■ De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen. Bij inschakelen vanhet "Infotainment"-systeem bij een
hulpstart kan het schade oplopen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.■ De aansluitklemmen van de enekabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto’s mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Elektrische handrem 3 140 aan‐
trekken, versnellingsbak in neutrale
stand, automatische versnellings‐
bak in stand P.
■ Open de beschermkappen van de pluspolen van beide accu's.Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool 1 van
de hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool 2 van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool 3 van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
4 of op een bout van de motorop‐
hanging. Zo ver mogelijk van de
ontladen accu aansluiten, op min‐ stens 60 cm afstand.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het startstroom le‐ verende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.

Page 197 of 225

Verzorging van de auto195
3. Beide motoren met aangeslotenkabels ca. 3 minuten stationair la‐
ten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Het ontladen voertuig ongeveer 20 minuten laten draaien om de
accu weer goed te herladen.
6. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Haal de spoilerlip linksvoor van de
auto door de zes schroeven onder op de auto los te draaien. Bevestig
daarna het sleepoog.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 179.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang – aan het sleepoog voor bevestigen,
nooit aan de bumper of voorwielop‐
hanging.
De auto niet achteruit wegslepen.
Voorste sleepoog alleen gebruiken
om de auto weg te slepen en niet om
deze te bergen.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐ slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.

Page 198 of 225

196Verzorging van de auto
Versnellingsbak in neutrale stand.
Sleutel in contactslotstand ACC zet‐
ten en elektrische handrem loszetten
voordat u de auto sleept.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Het sleeptouw bij de voorbumper
vandaan houden. Controleren of
beide uiteinden goed aan de sleep‐
ogen zijn vastgemaakt. Controleren
door aan het sleeptouw te trekken.
Schakel het recirculatiesysteem
3 118 in en sluit de ruiten, zodat geen
uitlaatgassen van de slepende auto
kunnen binnendringen.
Auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak: De auto moet voor‐
waarts worden gesleept. De maxi‐
mumsnelheid is 88 km/u. In alle an‐
dere gevallen en wanneer de versnel‐ lingsbak defect is, moet de vooras
omhoog worden gezet.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: Sleep de auto niet met be‐
hulp van het sleepoog. Door slepen
met een sleepkabel kan de versnel‐
lingsbak ernstig beschadigd raken.
Voor het slepen van een auto met een
automatische versnellingsbak ge‐
bruikt u een autoambulance of een
dolly.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het wegslepen, sleepoog los‐
draaien en spoilerlip terugplaatsen.
Berg het sleepoog op in het opberg‐
vak onder de vloerafdekplaat in de
bagageruimte.
Boordgereedschap 3 179.Andere auto slepen
De afdekking op de achterbumper
verwijderen door op het onderste ge‐
deelte van de afdekking te drukken.
Het sleepoog achteraan wordt onder
de vloerbedekking van de bagage‐
ruimte bewaard.
Bevestiging van het sleepoog achter
met een geschikte schroevendraaier
linksom vastschroeven totdat deze
horizontaal stevig op zijn plek zit.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog achter bevestigen.

Page 199 of 225

Verzorging van de auto197
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Om schade te voorkomen, de sleep‐
kabel niet te snel strak spannen.
Na het slepen het sleepoog achter‐
aan rechtsom draaien om het te ver‐
wijderen. De afdekking opnieuw aan‐
brengen.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
een ontdooimiddel, de sloten door
een werkplaats opnieuw laten sme‐
ren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. Voorruitwisser en achterruitwis‐
ser uitschakelen. Antenne en acces‐
soires op de buitenkant van de auto
zoals een dakdragersysteem verwij‐
deren.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de
gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat de scharnieren van alle portieren smeren door een werkplaats.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.

Page 200 of 225

198Verzorging van de auto
Bij reiniging met hogedrukreiniger
zorgen voor een afstand van mini‐
maal 30 cm wanneer u rond de ach‐
terklep werkt om onbedoeld ontgren‐
delen te voorkomen.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van
kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers
gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Zet de auto regelmatig in de was (ui‐terlijk wanneer het water geen drup‐peltjes meer vormt). Anders zal het
lakwerk uitdrogen.Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Bij het reinigen van de achterruit de verwarmingsdraden aan de binnen‐
kant niet beschadigen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geenkrassen op de ruit worden gemaakt.
Wisserbladen die strepen trekken,
met een zachte doek en een ruiten‐
reiniger reinigen.Zonnedak
Voor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐
gers, acetonhoudende oplossingen
enz.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Behandel het zonne‐ dak niet met was of schuurmiddel.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐ zelfde middelen worden behandeldals de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐ vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.

Page:   < prev 1-10 ... 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 230 next >