Banden OPEL ASTRA K 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 106 of 281
104Instrumenten en bedieningsorganenBandenspanning
Controleert de bandenspanning van
alle banden onderweg 3 230.
Timer
Druk voor starten en stoppen op 9.
Druk voor terugzetten op > en beves‐
tig de handeling.
Verkeersbordherkenning
Geeft de waargenomen verkeersbor‐
den tijdens het huidige traject weer
3 191.
Afstand tot voorligger
Geeft de afstand tot een rijdende
voorligger weer 3 177. Als de adap‐
tieve cruise control actief is, geeft
deze pagina in plaats daarvan de in‐
gestelde afstand tot voorligger weer.
Grootverbruikers
Lijst met grootste momenteel inge‐
schakelde comfortgebruikers ver‐
schijnt in aflopende volgorde. De mo‐ gelijke brandstofbesparing wordt
aangegeven. Een uitgeschakelde
verbruiker verdwijnt van de lijst en de
verbruikswaarde wordt bijgewerkt.Tijdens slechts nu en dan voorko‐ mende rijomstandigheden activeert
de motor de achterruitverwarming au‐ tomatisch om de motorbelasting te
vergroten. In dat geval wordt de ont‐
waseminrichting van de achterruit
aangeduid als een van de grootste
verbruikers, zonder dat de bestuurder deze heeft geactiveerd.
Zuinig rijden
Toont de ontwikkeling van het gemid‐
delde verbruik over een afstand van
50 km. Gevulde segmenten geven
het verbruik weer in stappen van 5 km en laten het effect van de om‐
geving of het rijgedrag op het brand‐
stofverbruik zien.
Eco-index
Het huidige brandstofverbruik wordt
weergegeven op een zuinigheids‐
schaal. Pas omwille van een zuinig
verbruik de rijstijl zodanig aan dat de indicator binnen de Eco-zone blijft. In‐
dicator buiten de Eco-zone geeft een
hoger brandstofverbruik aan.Lege pagina
Geeft een lege pagina zonder enige
informatie weer.
Menu Audio
In het menu Audio kunt u naar muziek
zoeken, uit favorieten selecteren of
van audiobron wisselen.
Zie handleiding bij het infotainment.
Menu Telefoon In het menu Telefoon kunt u telefoon‐
gesprekken beheren en voeren, door contactpersonen scrollen of hands‐
free telefoneren.
Zie handleiding bij het infotainment.
Menu Navigatie
In het menu Navigatie kunt u route‐
begeleiding inschakelen.
Zie handleiding bij het infotainment.
Optiemenu De onderstaande lijst bevat alle mo‐gelijke pagina's van het Optiemenu.
Sommige zijn voor uw specifieke auto
Page 107 of 281
Instrumenten en bedieningsorganen105wellicht niet beschikbaar. Afhankelijk
van het display zijn sommige functies
weergegeven als symbool.
Draai aan het stelwiel of druk op Q of
P om een pagina te selecteren en
volg de instructies in de submenu's
op:
● eenheden
● infopagina's
● snelheidswaarschuwing
● draagvermogen band
● software-informatie
Eenheden
Druk tijdens het weergeven van Een‐
heden op SET/CLR of >. Selecteer
de gewenste eenheden door de ver‐
stelknop te draaien of op P te druk‐
ken. Bevestig met SET/CLR of 9.
Infopagina's
Druk tijdens het weergeven van Info‐
pagina's op >. Er verschijnt een lijst
met alle opties in het menu Info. Se‐ lecteer de functies die op de pagina
Info moeten worden weergegeven
door op 9 te drukken. Geselecteerde
pagina's hebben een 9 in een aan‐kruisvakje. Niet zichtbare functies
hebben een leeg aankruisvakje. Zie
Menu Info bovenstaand.
Snelheidswaarschuwing
Het snelheidswaarschuwingsfunctie
waarschuwt bij het overschrijden van
een ingestelde snelheid.
Stel de snelheidswaarschuwing in
door op SET/CLR of > te drukken ter‐
wijl de pagina wordt weergegeven.
Verdraai het stelwiel of druk op Q of
P om de waarde te selecteren en
wijzigen. Druk op SET/CLR of 9 om
de snelheid in te stellen. Na het in‐
stellen van de snelheid kan deze
functie worden uitgeschakeld door tij‐
dens het bekijken van deze pagina op SET/CLR of 9 te drukken. Als de ge‐
selecteerde maximumsnelheid wordt
overschreden, verschijnt er een pop-
upwaarschuwing en klinkt er een ge‐ luidssignaal.
Bandenbelasting
De categorie bandenspanning vol‐
gens de huidige bandenspanning kan
worden geselecteerd 3 230.
Software-informatie
Geeft informatie over open source- software weer.
Valetmodus Sommige functies van het Driver In‐
formation Center en het Info-Display
kunnen voor sommige bestuurders
beperkt zijn.
U kunt de valetmodus in- of uitscha‐
kelen in het menu Instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 110.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
Page 111 of 281
Instrumenten en bedieningsorganen109● rijregelsystemen
● bestuurdersondersteuningssys‐ temen
● cruise control
● snelheidsbegrenzer
● frontaanrijdingswaarschuwing
● preventief remsysteem
● parkeerhulpsystemen
● verlichting, gloeilamp vervangen
● LED-koplampen
● wis-/wasinstallatie
● portieren, ruiten
● blindehoeksysteem
● verkeersbordherkenning
● lane keep assist
● bagageruimte, achterklep
● handzender
● elektronisch sleutelsysteem
● starten zonder sleutel
● veiligheidsgordels
● airbagsystemen
● motor en versnellingsbak
● bandenspanning
● roetfilter● accustatus
● stop/start-systeem
Berichten op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten kun‐
nen tevens verschijnen op het
Colour-Info-Display. Druk op de mul‐
tifunctionele knop om een bericht te
bevestigen. Sommige berichten ver‐
schijnen slechts enkele seconden als
pop-up.
Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het waarschuwingssignaal voor vei‐
ligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle an‐
dere geluidssignalen.● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Wanneer bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep
niet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheidoverschrijdt.
● Wanneer de afstand tot de voor‐ ligger te klein is.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Center.
● Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het roetfilter de maximale ver‐
zadigingsgraad bereikt.
Page 122 of 281
120Instrumenten en bedieningsorganenDe volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Portieren vergrendelen of ont‐ grendelen.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
● Brandstofpeil, resterende le‐ vensduur motorolie en banden‐
spanning (alleen met het ban‐
denspanningscontrolesysteem)
controleren.
● Navigatiebestemming naar het apparaat sturen als er een inge‐
bouwd navigatiesysteem is.
● Auto op een map lokaliseren.
● Wi-Fi-instellingen beheren.
U kunt deze functies gebruiken door
de app uit de betreffende app store te
downloaden.
Externe service
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
OnStar-adviseur te bellen. Deze kan
dan vanaf zijn locatie specifieke au‐
tofuncties aansturen. U vindt het be‐
treffende OnStar-telefoonnummer op
de landspecifieke website.De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Portieren vergrendelen of ont‐ grendelen.
● Informatie over de voertuigloca‐ tie doorgeven.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
Hulp bij gestolen voertuig
Als de auto is gestolen, kan de On‐
Star-service 'Hulp bij gestolen voer‐ tuig' helpen bij het lokaliseren en op‐
halen van de auto.Diefstalalarm
Als het diefstalalarmsysteem is geac‐
tiveerd, wordt er een bericht naar On‐ Star gestuurd. U ontvangt hierover
een sms of e-mail.
Indien nodig, geeft u de diefstal door
aan de autoriteiten en vraagt u hulp
van de OnStar-service 'Hulp bij ge‐
stolen voertuig'. Neem telefonisch
contact op met een OnStar-adviseur.
U vindt het betreffende OnStar-tele‐
foonnummer op de landspecifieke
website.Externe startblokkering
OnStar kan met externe signalen de
startcyclus blokkeren, zodat de auto
niet meer kan worden gestart wan‐
neer het contact is afgezet.
Diagnose op aanvraag
U kunt te allen tijde, bijvoorbeeld als
de auto een onderhoudsbericht laat
zien, op Z te drukken om contact op
te nemen met een OnStar-adviseur.
U kunt hem vragen een realtime dia‐ gnose uit te voeren om de oorzaak
van het probleem na te gaan. Afhan‐
kelijk van de resultaten biedt de advi‐
seur meer ondersteuning.
Maandelijkse voertuigdiagnose
De auto stuurt automatisch diagnose‐ gegevens naar OnStar. U en uw ga‐
rage ontvangen maandelijks per e-
mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Page 123 of 281
Instrumenten en bedieningsorganen121Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals de motor, trans‐
missie, airbags, antiblokkeerrem, en
andere grote systemen. Ook bevat
het informatie over mogelijke onder‐
houdspunten en de bandenspanning
(alleen als er een bandenspannings‐
controlesysteem is).
U kunt meer details opvragen door op
de link in de e-mail te klikken en u bij
uw account aan te melden.
Bestemming downloaden
Een gewenste bestemming kan
rechtstreeks naar het navigatiesys‐
teem worden gedownload.
Druk op Z om een OnStar-adviseur
te bellen en beschrijf de bestemming
of de nuttige plaats.
De OnStar-adviseur kan elk adres en
elke nuttige plaats opzoeken en deze naar het ingebouwde navigatiesys‐
teem downloaden.OnStar-instellingen
OnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren
wanneer u voor de eerste keer met
een OnStar-adviseur belt.
Druk op Z om een OnStar-adviseur
te bellen en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een ac‐ count, waar alle gegevens in zijn op‐
geslagen. Druk op Z en spreek met
een OnStar-adviseur of log in bij uw
account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een an‐
dere auto moet worden gebruikt, druk dan op Z en vraag of de account op
de nieuwe auto kan worden overge‐
dragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt af‐
gevoerd, verkocht of anderszins overgedragen en beëindig de On‐
Star-service voor deze auto.Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service
wordt verzocht of getriggerd. Een be‐ richt op het Info-Display geeft door
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer be‐
schikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie al‐
tijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.
Page 170 of 281
168Rijden en bedieningStoring
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door con‐
trolelamp j en een bericht op het Dri‐
ver Information Center. Boordinfor‐
matie 3 108.
Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
vijf seconden uitgetrokken. Als con‐
trolelamp m brandt, is de elektrische
handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd de schakelaar m langer dan
twee seconden ingedrukt. Als contro‐
lelamp m dooft, is de elektrische
handrem losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐
ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem au‐
tomatisch met maximale kracht.Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld be‐ wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat na‐ dat u op een helling bent gestopt, blijft
de rem nog gedurende
twee seconden ingeschakeld. Bij het
optrekken van de auto worden de
remmen automatisch losgezet.Rijregelsystemen
Traction Control De Traction Control (TC) is een on‐ derdeel van de elektronische stabili‐teitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen beperkt en wordt het wiel
met de meeste slip afzonderlijk afge‐
remd. Daardoor wordt de rijstabiliteit
van de auto op een glad wegdek aan‐ merkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
Page 171 of 281
Rijden en bediening1699Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 97.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op b.
De controlelamp k brandt.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een ho‐
gere regeldrempelwaarde.
U kunt TC weer activeren door nog‐
maals op b te drukken. Bij het weer
activeren van TC verschijnt er een
statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de vol‐
gende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het Dri‐ ver Information Center. Het systeem
is buiten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen doorslaan.
De special functie 'koppeldistributie'
verdeelt het koppel tussen de aan‐
drijfwielen voorafgaand aan de ESC-
ingreep. In een bocht worden de bin‐
nenste wielen apart afgeremd en bo‐
vendien wordt het motorkoppel op de
buitenste wielen gezet. Hierdoor
wordt de neiging tot onderstuur ver‐
minderd en neemt de grip op de weg
toe wanneer een bocht snel wordt ge‐ nomen.
Page 198 of 281
196Rijden en bedieningHet systeem werkt bij snelheden tus‐
sen 60 km/u en 180 km/u en als er
wegmarkeringen zijn.
Het systeem verdraait het stuurwiel langzaam en het controlelampje a
wordt geel als de auto een waarge‐
nomen wegmarkering nadert en u de
richtingaanwijzer naar die kant niet
hebt ingeschakeld.
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der door a te laten knipperen en drie
waarschuwingstonen te laten horen
vanaf de kant waar u de wegmarke‐
ringen overschrijdt.
Het systeem kan niet werken als het
geen rijstrookmarkering waarneemt.
Als het systeem alleen wegmarkerin‐
gen aan één kant van de weg waar‐
neemt, is er alleen ondersteuning
voor die kant.
Lane keep assist neemt waar dat u de handen van het stuurwiel haalt. In dat
geval verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center en klinkt er
een geluidssignaal zo lang als de lane keep assist waarneemt dat u de han‐
den van het stuurwiel haalt.Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door a in te drukken; de led in de
toets gaat uit.
Storing
De werking van het systeem kan wor‐
den beïnvloed door:
● Voorruit niet schoon of bedekt met vreemde voorwerpen, bijv.
stickers
● Voorliggers vlakbij
● Overhellende wegen
● Bochtige of heuvelachtige wegen
● Bermen
● Wegen met slechte wegmarke‐ ringen
● Plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
● Ongunstige weersomstandighe‐ den, zoals zware regen- of
sneeuwval
● Wijzigingen aan de auto, bijv. banden.Schakel het systeem uit als dit niet
goed kan werken door sporen in het
teer, schaduwen, scheuren in het
wegdek, tijdelijke wegmarkeringen of
wegwerkzaamheden, of andere im‐
perfecties in het wegdek.9 Waarschuwing
Houd altijd uw aandacht op de
weg en rijd goed in het midden van de rijstrook, omdat anders schade
aan de auto, letsel of de dood het
gevolg zou kunnen zijn.
Lane keep assist bestuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto wel‐
licht niet op de rijstrook of geeft
geen waarschuwing, zelfs als er
een rijstrookmarkering wordt ge‐
detecteerd.
Lane keep assist stuurt wellicht
onvoldoende bij om afwijken van
de rijstrook te voorkomen.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf (staat van de
weg, type wegdek, het weer enz.)
wellicht niet waar dat u de handen
Page 202 of 281
200Rijden en bedieningTrekhaak
Algemene informatie Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het in‐
bouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het aan‐
hangerremlicht constateert geen indi‐
vidueel uitgevallen lampen. Bij bijv.
vier lampen van 5 W wordt er pas uit‐
val geconstateerd als er nog slechts
één lamp van 5 W brandt of als alle
lampen zijn uitgevallen.
Bij het monteren van een trekhaak kan de opening voor het sleepoogworden afgedekt. In dat geval de trek‐
haakstang gebruiken voor het slepen.
Bewaar de trekhaakstang altijd in de
auto wanneer deze niet wordt ge‐
bruikt.Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐ werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.
Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1300 kg trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer
u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐
veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 265.Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐
dere 1000 meter aan hoogtetoename met 10% worden verminderd. Bij hetrijden op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (minder dan 8%, bijv.
Page 207 of 281
Verzorging van de auto205Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................206
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 206
Auto stallen .............................. 206
Verwerking van sloopauto .......207
Controle van de auto .................207
Werkzaamheden uitvoeren .....207
Motorkap ................................. 207
Motorolie .................................. 208
Koelvloeistof ............................ 209
Sproeiervloeistof ......................210
Remmen .................................. 210
Remvloeistof ............................ 210
Accu ........................................ 211
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 213
Wisserblad vervangen .............213
Gloeilamp vervangen .................214
Halogeenkoplampen ...............214
Mistlampen .............................. 216
Achterlichten ............................ 216
Zijrichtingaanwijzers ................220
Kentekenverlichting .................220Binnenverlichting .....................221
Instrumentenverlichting ...........221
Elektrisch systeem .....................221
Zekeringen .............................. 221
Zekeringenkast in motorruimte 222
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................224
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 226
Boordgereedschap ....................228
Gereedschap ........................... 228
Velgen en banden .....................229
Winterbanden .......................... 229
Aanduidingen op banden ........229
Bandenspanning .....................229
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 230
Profieldiepte ............................ 235
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 235
Wieldoppen ............................. 236
Sneeuwkettingen .....................236
Bandenreparatieset .................236
Wiel verwisselen ......................239
Reservewiel ............................. 242
Starthulp gebruiken ...................244
Trekken ...................................... 246
Auto slepen ............................. 246
Andere auto slepen .................247Verzorging van uiterlijk ..............248
Verzorging exterieur ................248
Verzorging interieur .................250