OPEL COMBO 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 11 of 185

Kort en bondig9
Buitenspiegels
Hendel in de gewenste richting kan‐
telen.
Desbetreffende buitenspiegel selec‐
teren door de knop naar links _ of
rechts 6 te draaien. Beweeg daarna
de knop om de spiegel te verstellen.
In de stand o is geen enkele spiegel
geselecteerd.
Bolle buitenspiegels 3 27, elektri‐
sche verstelling 3 27, inklapbare
buitenspiegels 3 27, verwarmde
buitenspiegels 3 28.
Stuurwiel instellen
Hendel ontgrendelen, stuurwiel ver‐
stellen, hendel vastklikken en ver‐
grendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Airbagsysteem 3 41, contactslot‐
standen 3 101.

Page 12 of 185

10Kort en bondigOverzicht instrumentenpaneel

Page 13 of 185

Kort en bondig11
1Vaste ventilatieopeningen .....99
2 Zijdelingse luchtroosters .......98
3 Lichtschakelaar ....................88
Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht .............................. 90
4 Instrumenten ........................ 67
Driver Information Centre ...... 78
5 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voorruit,
wis-/wasinstallatie
achterruit .............................. 62
Dagteller terugzetten ............67
6 Middelste luchtroosters ........98
7 Koplampverstelling ............... 89
Bedieningsorganen Driver
Information Center ...............78
Tripcomputer ......................... 85
Instrumentenverlichting .........91
Alarmknipperlichten ..............89
Mistlampen ........................... 90
Mistachterlicht ......................90Verwarmbare achterruit ........31
Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 28
8 Passagiersairbag .................45
9 Handschoenenkastje ...........54
10 Verwarming en ventilatie ......94
Elektronische
klimaatregeling (ECC) ...........96
11 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................106
Geautomatiseerde
versnellingsbak ...................107
12 Contactslot met stuurslot ...101
13 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 61
14 Claxon .................................. 62
Bestuurdersairbag ...............45
15 Stuurwiel instellen ................61
16 Cruisecontrol ...................... 114
17 Zekeringenkast ...................139
18 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 126Rijverlichting
Lichtschakelaar draaien:
§=uit / dagrijlicht9=zijmarkeringslichten / koplam‐
pen
Verlichting 3 88, Dagrijlicht 3 89.

Page 14 of 185

12Kort en bondig
Mistlampen
Druk op de lichtschakelaar:
>=mistlampenr=mistachterlichtLichtsignaal, grootlicht en
dimlichtlichtsignaal=hendel naar u toe
trekkengrootlicht=hendel van u af du‐
wendimlicht=hendel naar u toe
trekken
Grootlicht 3 88, lichtsignaal 3 88.
Richtingaanwijzershendel
omhoog=rechter richtingaanwij‐
zerhendel
omlaag=linker richtingaanwij‐
zer
Richtingaanwijzers 3 90.

Page 15 of 185

Kort en bondig13
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 89.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers
Hendel draaien:
§=uitÇ=intervalwissenÈ=langzaamÉ=snel
Hendel omhoog duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Voorruitwisser 3 62, wisserblad
vervangen 3 130.

Page 16 of 185

14Kort en bondig
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Voorruitsproeiers en koplampsproei‐
ers 3 62, sproeiervloeistof 3 128.
Achterruitwisser en
achterruitsproeier
Aan band draaien om de achterrui‐
tenwisser te activeren.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Hendel van u af duwen: Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit ge‐ spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 63.
Klimaatregeling
Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels
Ü -toets indrukken om verwarming in
te schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 31.

Page 17 of 185

Kort en bondig15
Ruiten ontwasemen enontdooien
Airconditioning
Draaiknop voor temperatuur in de
hoogste stand zetten.
Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
Koeling n aan.
Verwarmbare achterruit Ü aan.
Elektronische klimaatregeling (ECC)
Toets Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, de aanja‐
ger draait met een hoge snelheid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets n of toets
AUTO indrukken,
Klimaatregelsysteem 3 94, Elektro‐
nisch klimaatregelsysteem 3 96.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand
3 seconden na het intrappen van het
koppelingspedaal de ring op de scha‐
kelpook omhoogtrekken en de ver‐
snelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐ len.

Page 18 of 185

16Kort en bondig
Handgeschakelde versnellingsbak3 106.Geautomatiseerde
versnellingsbakN=neutrale stando=rijstand+=hogere versnelling-=lagere versnellingA/M=wisselen tussen automati‐
sche en handgeschakelde
modusR=achteruitversnelling (met
vergrendeling keuzehendel)
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 107.
Voordat u wegrijdt
Vóór het wegrijden controleren ■ Bandenspanning en -staat 3 142,
3 172.
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 126.
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.
■ Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 27,
3 33, 3 39.
■ Werking van remsysteem bij lage snelheid, vooral bij vochtige rem‐
men.

Page 19 of 185

Kort en bondig17
Motor starten
■ sleutel naar stand MAR draaien
■ verdraai het stuurwiel een beetje, zodat het stuurslot vrijkomt
■ trap de koppeling en rem in
■ geautomatiseerde versnellingsbak:
rem intrappen, de versnellingsbak
schakelt automatisch naar N (neu‐
traal)
■ bedien het gaspedaal niet
■ dieselmotoren: draai de sleutel naar stand MAR voor het voor‐
gloeien en wacht totdat de contro‐
lelamp ! dooft
■ sleutel kort naar stand AVV draaien
en loslaten
Motor starten 3 101.Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is vol‐ daan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer ^ op het Driver Information
Center verschijnt 3 78.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 102.

Page 20 of 185

18Kort en bondigParkeren■ Trek altijd de handrem aan. Trek de
handrem aan zonder op de ont‐
grendelingsknop te drukken. Op een aflopende of oplopende helling
zo stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd de rem in om de bedienings‐
kracht te verminderen.
■ Zet de motor af. Contactsleutel naar stand STOP draaien en deze
eruit trekken. Stuurwiel verdraaien
totdat het stuurslot merkbaar ver‐
grendelt.
■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van het contact de
eerste versnelling inschakelen. Op
een oplopende helling bovendien
de voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Op een aflopende helling voor het
uitschakelen van het contact de
achteruitversnelling inschakelen.
Bovendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender.■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Sluit de ruiten.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 125.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten lopen
om de turbolader te beschermen.
Sleutels, sloten 3 19, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 124.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 190 next >