OPEL COMBO 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 61 of 185
Opbergen59
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
Combo TourDakdragersysteem
Dakdrager Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ding van dakschade adviseren wij het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Raadpleeg
een werkplaats voor nadere informa‐
tie.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dak‐
dragersysteem verwijderen wanneer
het niet wordt gebruikt.
Dakdrager monterenOm een dakdragersysteem te beves‐
tigen, de montagepennen in de in de
illustratie weergegeven openingen
steken.
Page 62 of 185
60OpbergenBeladingsinformatie■ Zware voorwerpen zo ver mogelijk vooraan en gelijkmatig verdeeld in
de laadruimte plaatsen. Bij stapel‐
bare voorwerpen de zwaarste voor‐ werpen onderaan leggen.
■ Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 58.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐ ruimte vastzetten om schuiven te‐gen te gaan.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren gekanteld of neergeklapt zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Leg niets op de uitschuifbare baga‐
geruimte-afdekking 3 56 of op het
instrumentenpaneel en dek de sen‐ sor boven op het instrumentenpa‐
neel niet af 3 96.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhendelen de bewegingsvrijheid van de be‐stuurder niet belemmeren. Geen
losse voorwerpen in het interieur
leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐
ding of de auto veroorzaken.
■ Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de auto
(zie typeplaatje 3 160) en het EU-
leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttig draagvermo‐
gen door de gegevens van uw auto
in de tabel Gewichten voorin deze
handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook het
gewicht van de bestuurder (68 kg),
de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
fen (tank voor 90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires ver‐ hogen het leeggewicht.
■ Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en
verslechtert het rijgedrag door het
hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
matig verdelen en goed met span‐
banden vastzetten. Bandenspan‐
ning en rijsnelheid aan de bela‐
dingstoestand aanpassen. Span‐
banden regelmatig controleren en
bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane dakbelading
(waarin het gewicht van de dakdra‐ ger is inbegrepen) is 100 kg. De
dakbelasting is de som van het ge‐
wicht van het dakdragersysteem en de lading.
Page 63 of 185
Instrumenten en bedieningsorganen61Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................61
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................67
Informatiedisplays ........................78
Boordinformatie ........................... 84
Tripcomputer ................................ 85Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Infotainmentsysteem en
een gekoppelde mobiele telefoon be‐
dienen met de knoppen op het stuur‐ wiel.
Meer informatie staat in de handlei‐ ding van het infotainment-systeem.
Page 64 of 185
62Instrumenten en bedieningsorganenClaxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers
Hendel draaien:
§=uitÇ=intervalwissenÈ=langzaamÉ=snel
Hendel omhoog duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand Ç.
De voorruitenwisser past zich auto‐ matisch aan de snelheid van de auto
aan.
Voorruitsproeiers
Hendel kort naar u toe trekken, er
wordt sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
enkele slagen.
Hendel naar u toe trekken en vast‐
houden, er wordt sproeiervloeistof op
de voorruit gespoten en de ruitenwis‐
ser werkt totdat u de hendel loslaat.
Page 65 of 185
Instrumenten en bedieningsorganen63
Sproeiervloeistof 3 128, Wisserblad
vervangen 3 130.
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Hendel draaien om achterruitenwis‐
ser te activeren.
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit ge‐ spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Buitentemperatuur
De buitentemperatuur verschijnt op
het Driver Information Center 3 78.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van de modelvariant kan
de actuele tijd en/of datum verschij‐
nen op het Driver Information Center 3 78.
U kunt de waarden met de toetsen SET q, R en S op het instrumenten‐
bord aanpassen.
Page 66 of 185
64Instrumenten en bedieningsorganen
Tijd instellen in DriverInformation Center -
standaardversie
1. Druk een keer op de knop SET q om naar het menu Instel‐
lingen te gaan.
2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat HOUR
verschijnt.
3. Druk op SETq voor deze menu‐
optie; de uren knipperen op het display.
4. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
5. Druk op SETq om de wijzigingen
te bevestigen; de minuten knippe‐ ren op het display.
6. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
7. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.
Tijd en datum instellen in Driver
Information Center -
multifunctionele versieTijd instellen
Na het selecteren van deze menu‐
optie kunt u de tijd instellen of de klok‐ modus op 12 uurs of 24 uurs weer‐
gave instellen.
Druk een keer op de knop SETq om
naar het menu Instellingen te gaan.
Blader door de menuopties met de
knoppen R of S totdat Stel uur in ver‐
schijnt.
Druk op SETq voor deze menuoptie;
Uur en Formaat verschijnen.
Stel de tijd als volgt in: 1. Druk op R of S om Uur te selec‐
teren en druk op SETq voor deze
menuoptie; de uren knipperen op
het display.
2. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
3. Druk op SETq om de wijzigingen
te bevestigen; de minuten knippe‐ ren op het display.
Page 67 of 185
Instrumenten en bedieningsorganen65
4.Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
5. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.
Stel de klok als volgt op 12 uurs- of 24
uursweergave in:
1. Druk op R of S om Formaat te
selecteren en druk op SETq voor
deze menuoptie; het display knip‐ pert.
2. Druk op R of S om de klokmodus
op 12h of 24h in te stellen.
3. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐
tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.
Datum instellen 1. Druk een keer op de knop SET q om naar het menu Instel‐
lingen te gaan.
2. Blader door de menuopties met de knoppen R of S totdat Stel dag
in verschijnt.3. Druk op SETq voor deze menu‐
optie; het jaar knippert op het dis‐
play.
4. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
5. Druk op SETq om de wijzigingen
te bevestigen; de maand knippert
op het display.
6. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
7. Druk op SETq om de wijzigingen
te bevestigen; de dag knippert op
het display.
8. Druk op R of S om de weergege‐
ven waarde hoger of lager te zet‐
ten.
9. Druk kort op SETq ter bevesti‐
ging van de wijzigingen en om au‐ tomatisch naar het vorige scherm
van het display te gaan.Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 V aansluitcontact in de
middenconsole.
12 V-aansluitingen achterin Afhankelijk van de modelvariant zit‐
ten er 12 V-aansluitingen in de zij‐
wand van de bagageruimte.
Page 68 of 185
66Instrumenten en bedieningsorganen
Bestelwagen met korte wielbasis
Bestelwagen met lange wielbasis
Combo Tour
Het maximaal opgenomen vermogenmag niet meer bedragen dan
180 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐ spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
12V-aansluitingen niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Sluit alle elektrische verbruikers af
wanneer u de bandenreparatieset ge‐
bruikt. Bandenreparatieset 3 144.
Aansteker
Er zit een aansteker in de midden‐
console.
Page 69 of 185
Instrumenten en bedieningsorganen67
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐ trekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De draagbare asbak moet in de be‐
kerhouders in de middenconsole wor‐ den geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
De naalden van de instrumenten
draaien even tot tegen de eindaan‐
slag wanneer de ontsteking wordt in‐
geschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Toont de geregistreerde afstand in
km.
H kan op het display verschijnen tot‐
dat de auto 100 km heeft afgelegd.
Dagteller
Geeft de gemeten afstand weer sinds
de laatste reset.
Afhankelijk van de modelvariant ge‐
ven twee onafhankelijke dagtellers A
of B de afgelegde afstand na de laat‐
ste reset aan.
Page 70 of 185
68Instrumenten en bedieningsorganen
Om de dagteller te resetten, de knop
TRIP gedurende enkele seconden in‐
gedrukt houden terwijl de relevante
dagteller wordt weergegeven.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Weergave van het brandstofpeil of
gaspeil in de tank, afhankelijk van de
geselecteerde brandstof.
Tijdens het rijden op aardgas scha‐
kelt het systeem automatisch over op rijden op benzine als de gastanks
leeg zijn 3 69. Brandstofkeuze‐
schakelaar 3 118.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp $.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
De naald wijst naar 0 en controlelamp
$ knippert ter indicatie van een sto‐
ring in het systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
Controlelampje te laag brandstofpeil
$ 3 77.