OPEL COMBO 2017 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 111 of 199
Klimaatregeling109●Koeling n aan.
● Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren De temperatuur kan naar wens
worden ingesteld.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen. Aanpassen door aan knop
AUTO te draaien.rechtsom:warmlinksom:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Als de minimumtemperatuur op
minder dan 16 ℃ ingesteld is, koelt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. LO verschijnt op het display.
Als de maximumtemperatuur op meer dan 32 ℃ ingesteld is, verwarmt de
elektronische klimaatregeling maxi‐
maal. HI verschijnt op het display.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 116.
Luchtdebiet Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met balkjes op het display.
Verhoog of verlaag het luchtdebiet
door respectievelijk op ] of < te druk‐
ken.maximaal lucht‐ debiet:vijf balkjes op het
displayminimaal lucht‐
debiet:een balkje op het
display
De koeling n moet uitgeschakeld zijn
voordat de ventilator kan worden
uitgezet.
Terug naar automatisch luchtdebiet:
AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling
worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐ heid.
Als de auto op normale bedrijfstem‐
peratuur komt, blijft de functie gedu‐
rende ongeveer drie minuten actief.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: n of AUTO indruk‐
ken.
Luchtverdeling
Druk op R, S of 6.
De LED's in de knoppen branden.
De pijlen op het display geven de
verdeelinstellingen aan.
Koeling Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Koeling werkt alleen bij
een draaiende motor en ingescha‐
kelde ventilator van de klimaatrege‐
ling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
Page 112 of 199
110KlimaatregelingDe airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling weer met n uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie
Om in te schakelen 4 indrukken.recirculatie aan:LED in knop
brandt; D
verschijnt op het
displayrecirculatie uit:LED in knop dooft;
E verschijnt op
het display9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Stop/Start-systeem 3 116.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Bij ingeschakelde koeling moet er
minimaal één ventilatieopening
geopend zijn om te voorkomen dat de verdamper door gebrek aan luchtcir‐
culatie bevriest.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 113 of 199
Klimaatregeling111Luchtroosters midden,
zijluchtroosters
Open rooster door knop naar links te
schuiven.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Sluit rooster door knop naar rechts te
schuiven.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.
Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om optimale koeling te garanderen,
wordt aangeraden het klimaatregel‐
systeem jaarlijks, voor het eerst
3 jaar na ingebruikneming van de
auto, te laten controleren, lettend op:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 114 of 199
112KlimaatregelingLet op
Koelmiddel R-134a bevat gefluori‐
deerde broeikasgassen.
Page 115 of 199
Rijden en bediening113Rijden en bedieningRijtips......................................... 113
Controle over de auto ..............113
Sturen ...................................... 114
Starten en bediening .................114
Nieuwe auto inrijden ................114
Contactslotstanden ..................114
Motor starten ........................... 114
Motor afzetten ......................... 115
Uitrol-brandstofafsluiter ...........116
Stop/Start-systeem ..................116
Parkeren .................................. 118
Uitlaatgassen ............................. 119
Roetfilter .................................. 119
Katalysator .............................. 120
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 121
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 122
Versnellingsbakdisplay ............122
Motor starten ........................... 122
Keuzehendel ........................... 122
Handgeschakelde modus ........124
Elektronische rijprogramma's ..125
Storing ..................................... 126Remmen.................................... 126
Antiblokkeersysteem ...............126
Handrem .................................. 127
Remassistentie ........................127
Hellingrem ............................... 128
Rijregelsystemen .......................128
Traction Control .......................128
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 129
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 130
Cruise control .......................... 130
Parkeerhulp ............................. 132
Brandstof ................................... 134
Brandstof voor benzinemotoren .....................134
Brandstof voor dieselmotoren . 134
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 134
Tanken .................................... 135
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 137
Trekhaak .................................... 138
Algemene informatie ...............138
Rijgedrag en aanhangertips ....138
Aanhanger trekken ..................138Rijtips
Controle over de autoNooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop, maar er is een gecontro‐
leerde vermindering in de stuurbe‐
krachtiging en de voertuigsnelheid is
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 116.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Page 116 of 199
114Rijden en bedieningSturenAls de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Voorzichtig
Laat het stuurwiel bij een stil‐
staande auto nooit geheel
vergrendeld, omdat dit de stuur‐ bekrachtigingspomp kan bescha‐
digen.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐ wikkeling optreden door het verdam‐ pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Gedurende de inrijperiode kunnen
het brandstof- en motorolieverbruik
hoger zijn en wordt het roetfilter
wellicht vaker geregenereerd.
Autostop wordt mogelijk uitgescha‐
keld om de accu te kunnen opladen.
Dieselpartikelfilter 3 119.Contactslotstanden0:stuurslot opgeheven, contact uit1:contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien2:starten
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:koppeling- en rem intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak
schakelt automatisch naar N
(neutraal)
Bedien het gaspedaal niet.
Page 117 of 199
Rijden en bediening115Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 1 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
De sleutel kort naar stand 2 draaien
en loslaten.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Autostop Tijdens een Autostop wordt de motor
automatisch opnieuw gestart door het koppelingspedaal in te trappen.
Auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak (MTA): schakel een
vooruitversnelling in, laat het rempe‐
daal los of zet de hendel in +, – of R
om automatisch opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 116.De auto starten bij lage
temperaturen
De motor kan zonder bijkomende
verwarmers gestart worden bij
temperaturen tot -25 °C voor diesel‐
motoren en -30 °C voor benzinemo‐
toren. Motorolie met de juiste viscosi‐ teit, de juiste brandstof, uitgevoerdonderhoud en een voldoende opge‐
laden accu zijn vereist.
Turbomotor opwarmen Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.
Motor afzetten
Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige
botsing wordt omwille van de veilig‐
heid het brandstofsysteem geblok‐
keerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld.Controlelamp 9 licht op als de brand‐
stofblokkeerschakelaar wordt geacti‐
veerd en, afhankelijk van de versie, er kan ook een bijbehorend waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center verschijnen 3 90.
Controlelamp generieke waarschu‐
wing 9 3 81.
Let op
Daarbij wordt de auto automatisch ontgrendeld en branden de waar‐schuwingsknipperlichten en de inte‐
rieurverlichting.
Draai de contactsleutel in de stand 0 om ontladen van de accu te voorko‐
men en raadpleeg onmiddellijk een
werkplaats. Laat de auto inspecteren
op lekken in de motorruimte, onder de auto en bij de brandstoftank.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand draaien
1 3 114.
2. Schakel de richtingaanwijzer rechts geheel in 3 101.
3. Deactiveer de richtingaanwijzer rechts.
Page 118 of 199
116Rijden en bediening4.Schakel de richtingaanwijzer links
geheel in.
5. Deactiveer de richtingaanwijzer links.
6. Herhaal de stappen 2, 3, 4 en 5.
7. Contactsleutel naar stand 0 draaien.9 Gevaar
Laat een eventuele geur van
brandstof in de auto of een brand‐ stoflek door een werkplaats
verhelpen. Zet het brandstofblok‐
keersysteem niet terug, om kans
op brand te vermijden.
Berichten brandstofsysteem 3 96.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal bedient.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.Uitschakelen
Deactiveer het Stop/Start-systeem
handmatig met ^ in de middencon‐
sole. LED in de knopt brandt ter
bevestiging van deactiveren.
Afhankelijk van de versie kan er ook
een bijbehorend bericht, bijv.
Start&Stop uitgeschakeld , op het
Driver Information Center verschijnen
3 90.
Page 119 of 199
Rijden en bediening117AutostopAls de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐
onder beschreven:
● Trap het koppelingspedaal in
● Zet de hendel in de neutraalstand
● Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer controlelamp ^ op het
Driver Information Center knippert
3 90.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming, de stuurbekrachtiging
en de remprestaties onveranderd.Voorzichtig
Tijdens een Autostop werkt de
stuurbekrachtiging wellicht minder goed.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan. Anders is een
Autostop niet mogelijk.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten en de veiligheidsgordel van
de bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de motorkoeltemperatuur is niet te hoog
● de temperatuur van de uitlaat‐gassen is niet te hoog, bijv. na
ritten met een hoge motorbelas‐
ting
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de klimaatregeling laat een Autostop toe
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
● de auto is verplaatst sinds de laatste Autostop
● het remvacuüm is voldoende
● de voorruitenwissers werken niet
met hoge snelheid
● achteruitversnelling wordt niet ingeschakeld
● achterruitverwarming werkt niet
Buitentemperaturen rond het vries‐
punt kunnen een Autostop verhinde‐
ren.
Bij auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak kan een Autostop tot
een snelheid van ong. 10 km/u
geblokkeerd zijn.
Page 120 of 199
118Rijden en bedieningOnmiddellijk na het rijden op de snel‐weg kan mogelijk geen Autostop
gebeuren.
Nieuwe auto inrijden 3 114.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Motor opnieuw startenHandgeschakelde versnellingsbak
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Bedien het koppelingspedaal om de
motor te herstarten.
Geautomatiseerde versnellingsbak
Als de hefboom in de stand N staat,
selecteer dan een andere versnelling, of laat anders het rempedaal los of zet
de hendel in +, – of R om automatisch
opnieuw te starten.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Motor opnieuw starten met de
sleutel
In een van de volgende situaties
tijdens een Autostop moet u de auto
handmatig met de sleutel starten.
● de veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend
● na het uitschakelen van de motor
zijn er drie minuten verstreken
In deze situatie knippert ^ op het
Driver Information Center en klinkt er
een geluidssignaal. Afhankelijk van
de versie kan er een bijbehorend
bericht op het Driver Information
Center verschijnen 3 90.
Storing
Als controlelampje Æ op de instru‐
mentengroep oplicht, is er een storing
in het Stop/Start-systeem 3 89.Afhankelijk van de versie licht
9 als
alternatief op als controlelampje Æ
niet aanwezig is. Er kan een bijbeho‐
rend waarschuwingsbericht, bijv.
Start&Stop niet beschikb. , op het
Driver Information Center verschijnen
3 90.
Generieke waarschuwing 9 3 81.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.