ESP OPEL COMBO E 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 138 of 287
136Klimaatregeling●luchtdebiet x
● koeling A/C
● luchtrecirculatie q
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming e
Verwarmbare achterruit e 3 45.
Verwarmbare buitenspiegels e
3 40.
Temperatuur n
Temperatuur aanpassen door n op
de gewenste temperatuur te draaien.HI:warmLO:koud
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling l,
M ,
K
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet x
Pas de luchtopbrengst aan door x op
de gewenste snelheid te draaien.rechtsom:versnellenlinksom:vertragen
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 152.
Luchtrecirculatiesysteem q
Page 154 of 287
152Rijden en bedieningDe auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐
lingsbak gedurende ca. vijf minuten
worden verwarmd. De keuzehendel
moet in stand P staan.
Verwarmingsfuncties Let op
Bij een te hoge elektrische belasting werken specifieke verwarmings‐
functies, zoals de stoelverwarming
of de stuurverwarming, mogelijk
even niet. Na enkele minuten
werken ze dan weer wel.Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem de motor volledig te laten bescher‐
men.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling tijdens het rijden het gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit vanaf het moment dat de
auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv.
aan een verkeerslicht of in een file.Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐baar vanaf het moment dat de motor
is gestart, de auto is vertrokken en
aan de onderstaande voorwaarden is
voldaan.
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de toets Ò
niet brandt. Druk om een gedeacti‐
veerd systeem te activeren op Ó.
Als het Stop/Start-systeem tijdelijk
niet beschikbaar is en de knop Ò
wordt ingedrukt, knippert de led in de
knop.
Uitschakelen
Page 156 of 287
154Rijden en bedieningOntlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroomspaarmodus gezet.
De ventilatorsnelheid van het airco‐ systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in zonder
het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.Auto’s met automatische
versnellingsbak
De motor wordt opnieuw gestart in de volgende gevallen
● u laat het rempedaal los terwijl de
keuzehendel in stand D of M
staat
● of u laat het rempedaal los of de keuzehendel staat in stand N
terwijl u de keuzehendel in stand
D of M zet
● of u zet de keuzehendel in stand R.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De schakelhendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Page 173 of 287
Rijden en bediening171Selective Ride ControlVoorzichtig
De auto is voornamelijk bestemd
voor ritten over verharde wegen,
met af en toe een terreinrit.
Rijd echter niet in terrein waar de
auto beschadigd kan raken door obstakels, zoals stenen, en in
terrein met steile hellingen en een slechte grip.
Doorwaad geen waterpartijen met
de auto.
Voorzichtig
Bij ritten in het terrein kunnen plot‐ selinge bewegingen en manoeu‐
vres ertoe leiden dat er een
botsing ontstaat of dat u de
controle verliest.
Selective Ride Control biedt meer
tractie in situaties met weinig grip
(sneeuw, modder en zand).
Het systeem past zich aan het terrein aan door aansturen van de voorwie‐
len en bespaart daarbij het gewicht dat normaal bij een conventionele
vierwielaandrijving hoort.
Met Selective Ride Control kunt u
kiezen tussen vijf rijmodi:
● modus ESC uit 9
● standaardmodus 2
● sneeuwmodus 3
● moddermodus 4
● zandmodus 1
U schakelt de diverse modi in door
aan de knop te draaien.
Er licht een led op en er verschijnt een statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center om de gekozen modus te
bevestigen.
modus ESC uit 9
In deze modus werken de ESC en
Traction Control niet.
Een led in de toets a brandt.
De ESC en Traction Control worden vanaf 50 km/h automatisch of elke
keer dat u het contact inschakelt
opnieuw geactiveerd.
Standaardmodus 2
Deze modus is gekalibreerd voor
weinig wielspin, op basis van de
verschillende soorten grip die bij
dagelijkse ritten aan de orde zijn.
Elke keer bij uitschakelen van het
contact, wordt het systeem automa‐
tisch teruggezet naar deze modus.
Sneeuwmodus 3
Deze modus past zich aan op de grip van elk wiel tijdens het starten.
Page 202 of 287
200Rijden en bedieningHet zijaanzicht passagierszijde
verschijnt op het achteruitkijkscherm 3 118.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Inschakelen De camera wordt geactiveerd
wanneer een vooruitversnelling is
ingeschakeld en vanaf het achteruit‐
kijkscherm voor een zijaanzicht aan
passagierszijde is gekozen.
HulplijnenDe lijn ligt op een afstand van zo'n
4 m van de rand van de achterbum‐
per.
Uitschakelen
Bij het selecteren van een ander type aanzicht wordt de camera uitgescha‐
keld.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving
van de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het ware van boven af.
Het systeem gebruikt: ● camera achter, in de achterklep
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
Het scherm van het Info-Display is in
tweeën gesplitst. Rechts staat een
bovenaanzicht van de auto en links
een achteraanzicht. De parkeersen‐
soren vormen een aanvulling op het
panoramische bovenaanzicht van de
auto.
Wijzig het volume van de akoestische signalen door op C te tikken in de
rechter onderhoek van het scherm.
Page 228 of 287
226Verzorging van de auto● De accu bevat zwavelzuur datblindheid of ernstige brandwon‐
den kan veroorzaken.
● Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Er kan explosief gas aanwezig zijn in de buurt van de accu.
Stroomspaarmodus
In deze modus deactiveert u elektri‐
sche verbruikers om overmatige
belasting van de voertuigaccu te
voorkomen. Deze verbruikers, zoals
het Infotainmentsysteem, de voorrui‐
tenwissers, de dimlichten, de instap‐
verlichting enz. kunnen in totaal maxi‐
maal ongeveer 40 minuten na het
uitschakelen van het contact worden
gebruikt.
Overschakelen op de
stroomspaarmodus
Bij het activeren van de stroomspaar‐ modus verschijnt er een melding op
het Driver Information Center die de
Stroomspaarmodus aangeeft.
Een actief telefoongesprek met de optie handsfree wordt nog zo'n
10 minuten aangehouden.Stroomspaarmodus deactiveren
Bij het opnieuw starten van de motor wordt de stroomspaarmodus automa‐
tisch gedeactiveerd. Laat de motor
draaien om het systeem voldoende
op te laden:
● gedurende minder dan 10 minuten om de verbruikers
ongeveer 5 minuten te gebruiken
● gedurende meer dan 10 minuten om de verbruikers
maximaal 30 minuten te gebrui‐
ken
Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. De ontsteking driemaal
15 seconden per keer inschakelen.
Start de motor vervolgens maximaal
40 seconden. Herhaal deze proce‐
dure na minstens vijf seconden. Slaat
de motor niet aan, dan de hulp van
een werkplaats inroepen.Wisserblad vervangen
Voorruit
Schakel het contact uit.
Bedien binnen één minuut na het
uitschakelen van het contact de
ruitenwisserhendel om de wisserbla‐
den verticaal op de voorruit te plaat‐
sen.
Til de ruitenwisserarm op tot hij
omhoog blijft staan, druk op de knop
om het wisserblad los te maken en
verwijder het.
Maak het ruitenwisserblad vast aan de ruitenwisserarm en druk het in tothet vastklikt.
Page 247 of 287
Verzorging van de auto245
Laat een teveel aan lucht
ontsnappen via de knop op de
luchtslang.
Laat de compressor niet langer
dan tien minuten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Neem de fles met afdichtmiddel
uit de steun. Schroef de vulslang
vast op de vrije aansluiting van de fles met afdichtmiddel. Zo voor‐
komt u dat er afdichtmiddel uit de
fles stroomt. Berg de bandenre‐
paratieset op in de bagageruimte.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.16. De rit onmiddellijk voortzetten,zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Stop na ca. 5 km
uiterlijk na tien minuten en contro‐ leer de bandenspanning. Schroef
de luchtslang van de compressor
rechtstreeks op bandventiel. Vul
de band zoals eerder beschreven. Laat een teveel aan lucht
ontsnappen via de knop op de
luchtslang.
Als de bandenspanning niet tot
onder 150 kPa (1,5 bar) is
gedaald, moet u de bandespan‐
ning instellen op de juiste waarde.
Maak anders geen gebruik van de
auto. Roep de hulp in van een
werkplaats. 3 271
Herhaal de controleprocedure na
nog eens 10 km rijden maximaal
tien minuten om na te gaan dat er geen bandenspanningsverlies
meer optreedt.
Bij een bandenspanning lager
dan 150 kPa (1,5 bar) dient u de
auto niet meer te gebruiken. De
hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van
700 kPa (7 bar).
Page 257 of 287
Verzorging van de auto255Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Een ontdooimiddel alleen in drin‐
gende gevallen gebruiken, omdat het ontvettend werkt en de werking van
de sloten belemmert. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf.
Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto zoals een
dakdragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Breng regelmatig was op het lakwerk
van de auto aan.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren het zicht.
Laat de scharnieren van alle portieren smeren door een werkplaats.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting
De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Kunststof carrosseriedelen mogen
niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.