OPEL CORSA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 121 of 257
Verlichting119
De sfeerverlichting licht bij het uit‐
schakelen van het contact automa‐
tisch op en dooft na het openen van een portier.
Leeslampen
Bediening met toetsen 2 voor linker-
en rechterzijde.
Verlichtingsfuncties
InstapverlichtingWelkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
■ Dimlicht of grootlicht
■ achterlichten
■ kentekenplaatverlichting
■ instrumentenverlichting
■ binnenverlichting
Sommige functies werken alleen als
het buiten donker is om de auto ge‐
makkelijker te kunnen vinden.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 132 draait.
In- of uitschakelen van deze functie
kunt u wijzigen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 106.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 23.De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ alle schakelaars
■ Driver Information Center
Uitstapverlichting De volgende verlichting gaat brandenwanneer u de sleutel uit het contact‐slot haalt:
■ binnenverlichting
■ instrumentenverlichting (alleen wanneer het donker is)
De verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
Padverlichting De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Page 122 of 257
120Verlichting
Inschakelen
1. Schakel de ontsteking uit.
2. De contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Sluit het bestuurdersportier
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 106.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 23.
Ontlaadbeveiliging accu Oplaadfunctie afgestemd opaccu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐
male vermogensverdeling van de dy‐ namo.
Om te voorkomen dat de accu onder het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee
fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
■ hulpverwarming
■ achterruitverwarming
■ verwarmde voorruit
■ verwarmde spiegels■ stoelverwarming
■ aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center (DIC) een bericht
dat de activering van de ontlaadbe‐
veiliging van de accu bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 123 of 257
Klimaatregeling121KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............121
Luchtroosters ............................. 129
Onderhoud ................................. 130Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ temperatuur
■ luchtdebiet
■ luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 33.
Verwarmde voorruit 3 33.
Verwarmde stoelen ß 3 40.
ß 3 40.
Verwarmd stuurwiel * 3 77.
TemperatuurRood=warmBlauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐ ten.
Luchtverdeling
M=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voetenruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimtel=naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Page 124 of 257
122Klimaatregeling
Ruiten ontwasemen enontdooien
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op l zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse ventilatieopeningen openen naar wens en op de zijrui‐
ten richten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Airconditioning
Bedieningsorganen voor: ■ temperatuur
■ luchtdebiet
■ luchtverdeling
n=Koeling4=LuchtrecirculatieÜ=Verwarmbare achterruit 3 33
Verwarmde voorruit 3 33.
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Verwarmd stuurwiel * 3 77.
Temperatuur
Rood=warmBlauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐ ten.
Page 125 of 257
Klimaatregeling123
LuchtverdelingM=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voetenruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimtel=naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)
Tussenstanden zijn mogelijk.
Koeling n
Druk op toets n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
ventilator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de bui‐
tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop-startsysteem 3 134.Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
inschakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt.
Luchtrecirculatiemodus uitschakelen
door weer op toets 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
Page 126 of 257
124Klimaatregelingtoe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling n inschakelen.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Alle ventilatieopeningen openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien l
■ Draaiknop voor temperatuur in
hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op l zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Page 127 of 257
Klimaatregeling125
Let op
Bij het selecteren van de luchtver‐
delingsmodus l bij een draaiende
motor wordt een Autostop geblok‐ keerd totdat er een andere luchtver‐ deling wordt geselecteerd.
Bij het selecteren van de luchtver‐
delingsmodus l terwijl de motor in
een Autostop is, zal de motor auto‐ matisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 134.
Elektronisch
klimaatregelsysteemBedieningsorganen voor: ■ Luchtdebiet
■ Temperatuur
■ Luchtverdelingn=KoelingAUTO=Automatische modus4=Handmatig bediende lucht‐
recirculatieV=Ontwasemen en ontdooienÜ=Achterruitverwarming 3 33
Verwarmde voorruit 3 33.
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Verwarmd stuurwiel * 3 77.
In de automatische modus worden temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.Instellingen van de klimaatregeling
verschijnen op het infodisplay. Wijzi‐
gingen in instellingen verschijnen
kortstondig over het momenteel
weergegeven menu heen.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Page 128 of 257
126Klimaatregeling
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op de knop AUTO, de lucht‐
verdeling en ventilatorsnelheid
worden automatisch geregeld. De
activering wordt aangeduid doordat
de LED in de toets brandt.
■ Open alle luchtroosters voor opti‐ male luchtverdeling in de automati‐sche modus.
■ Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid doordat de LED in de toets
brandt.
■ Stel de voorkeuzetemperatuur in met de middelste draaiknop. Deaanbevolen temperatuur is 22 °C.
Temperatuur selecteren
Stel de temperatuur in door de mid‐ delste draaiknop op de gewenste
waarde te zetten. Deze wordt aange‐ geven op het schermpje van de scha‐kelaar.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen.
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde tem‐
peratuur de motor vanuit een Auto‐
stop opnieuw worden gestart of een
Autostop worden belemmerd.
Page 129 of 257
Klimaatregeling127
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid doordat de LED in
de toets brandt.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om terug te gaan naar de vorige modus: toets V indrukken; om
naar de automatische modus terug te gaan: toets AUTO indrukken.
U kunt de instelling van de automati‐
sche achterruitverwarming wijzigen op het Info-display. Persoonlijke in‐
stellingen 3 106.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐ stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de s-knop wordt ingedrukt terwijl
de aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop ver‐ hinderd totdat er opnieuw op de s-
knop wordt gedrukt of totdat de aan‐
jager uitgeschakeld wordt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Als de s-knop wordt ingedrukt terwijl
de aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de mo‐
tor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 134.Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen. Wan‐ neer u een instelling verandert, wordt de automatische modus gedeacti‐
veerd.
Luchtdebiet Z
Draai aan de linker draaiknop voor
een hoger of lager luchtdebiet. Het
luchtdebiet wordt weergegeven op
het Info-Display.
Knop naar $ draaien: ventilator en
koeling worden uitgeschakeld.
Page 130 of 257
128Klimaatregeling
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtverdeling
Draai aan de rechter draaiknop voor
de gewenste aanpassing. De instel‐
ling wordt weergegeven op het
Info-Display.
K=naar de voetenruimte9=naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimtes=naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M=naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersL=naar de hoofd- en voetenruimte
Automatische luchtverdeling opnieuwinschakelen: toets AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op toets
n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
ventilator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de bui‐
tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt uit‐
geschakeld, vereist de klimaatrege‐
ling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
De status van de werking van de koe‐
ling wordt weergegeven op het
Info-Display.
U kunt de werking van de koeling na
het starten van de motor in- of uit‐ schakelen op het Info-display. Per‐
soonlijke instellingen 3 106.