OPEL CORSA F 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 171 of 237
Verzorging van de auto169● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website, als dat
conform de wet vereist is. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking
uitvoeren.
De koelventilator kan ook bij uitge‐ schakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem werkt met
een extreem hoge spanning. Nietaanraken.
Motorkap
Openen
Open het bestuurdersportier.
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Page 172 of 237
170Verzorging van de auto
Druk de veiligheidspal omhoog en
open de motorkap.
Motorkapsteun vastzetten.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in het slot vallen. Controleer of de
motorkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Gebruik
olie met de juiste specificatie.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 208.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
5 min. uitgeschakeld zijn geweest.
Afhankelijk van de motor worden er verschillende oliepeilstokken
gebruikt.
Page 173 of 237
Verzorging van de auto171Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐
roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het merkteken MIN is gedaald, vul dan
motorolie bij.
Het wordt geadviseerd dezelfde soort
olie te nemen als voor de laatste olie‐
verversing is gebruikt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Tap of zuig overmatig bijgevulde
olie af. Start als het oliepeil boven
maximaal is de auto niet en neem
contact op met een werkplaats.
Inhouden 3 216.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Koelvloeistof De fabrieksmatig bijgevulde koel‐
vloeistof biedt vorstbescherming tot
ca. –37 °C.
Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries
gebruiken.
Koelvloeistof en anti-vries 3 208.
KoelvloeistofpeilVoorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof boven het merkteken
MIN staan. Bijvullen als het peil te
laag is.
Page 174 of 237
172Verzorging van de auto9Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1 : 1. Gebruik schoon
kraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is.
Dop goed vastdraaien. Koelvloeistof‐
gehalte door een werkplaats laten
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen.
Sproeiervloeistof
Schoon water bijvullen, vermengd
met een passende hoeveelheid goed‐ gekeurde sproeiervloeistof die anti‐
vries bevat.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met
voldoende antivries biedt
voldoende bescherming bij lage
temperaturen of een plotselinge
daling van de temperatuur.
Sproeiervloeistof 3 208.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐ male dikte heeft, hoort u een piepend
geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk
vervangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
Page 175 of 237
Verzorging van de auto173
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Roep de hulp in van een werkplaats
als het vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 208.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐
vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en
loskoppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 90.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐
ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Laat de accu van de auto vervangen
door een werkplaats.
Stop/Start-systeem 3 106.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 197.
Ontlaadbeveiliging
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
Page 176 of 237
174Verzorging van de autoWanneer de auto rijdt, deactiveert destroomverbruiksreductie bepaalde
functies zoals de airconditioning, de
achterruitverwarming, de stuurwiel‐
verwarming et cetera.
De gedeactiveerde functies worden
zodra de omstandigheden dat toela‐
ten automatisch weer ingeschakeld.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te
laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Elektrische aansluiting
De stroomaansluitingen worden
gedeactiveerd wanneer de accu‐ spanning te laag is.Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:
● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Explosief gas kan in de buurt van
de accu aanwezig zijn.
Stroomspaarmodus
In deze modus deactiveert u elektri‐
sche verbruikers om overmatige
belasting van de voertuigaccu te
voorkomen. Deze verbruikers, zoals
het Infotainmentsysteem, de voorrui‐
tenwissers, de dimlichten, de instap‐
verlichting enz. kunnen in totaal maxi‐
maal ongeveer 40 minuten na het
uitschakelen van het contact worden
gebruikt.
Overschakelen op de
stroomspaarmodus
Bij het activeren van de stroomspaar‐ modus verschijnt er een melding op
het Driver Information Center.
Een actief telefoongesprek met de
optie handsfree wordt nog zo'n
10 minuten aangehouden.
Page 177 of 237
Verzorging van de auto175Stroomspaarmodus deactiveren
Bij het opnieuw starten van de motor wordt de stroomspaarmodus automa‐
tisch gedeactiveerd. Laat de motor
draaien om het systeem voldoende
op te laden:
● gedurende minder dan 10 minuten om de verbruikers
ongeveer 5 minuten te gebruiken
● gedurende meer dan 10 minuten om de verbruikers
maximaal 30 minuten te gebrui‐
ken
Verwarmingsfuncties Let op
Bij een te hoge elektrische belasting werken specifieke verwarmings‐
functies, zoals de stoelverwarming
of de stuurverwarming, mogelijk
even niet. Na enkele minuten
werken ze dan weer wel.Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet
het dieselbrandstofsysteem worden ontlucht. Tank ten minste vijf liter
diesel. Schakel het contact gedu‐ rende ongeveer 60 seconden in en
weer uit. Laat de motor ronddraaien.
Als de motor niet start, dit proces
enkele malen herhalen. Slaat de
motor dan niet aan, de hulp van een
werkplaats inroepen.
Wisserblad vervangen VoorruitContact uitschakelen.
Bedien binnen één minuut na uitscha‐ keling van het contact de ruitenwis‐
serhendel om de wisserbladen verti‐
caal op de voorruit te plaatsen.
Til de ruitenwisserarm op tot hij
omhoog blijft staan, druk op de knop
om het wisserblad los te maken en
verwijder het.
Maak het nieuwe ruitenwisserblad
vast aan de ruitenwisserarm en druk
het in tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken.
Om de wisserarmen terug te zetten in de oorspronkelijke stand, het contact
inschakelen en de wisserhendel
bedienen.
Page 178 of 237
176Verzorging van de autoAchterruit
Til de wisserarm van de ruit. Haak het
wisserblad los zoals afgebeeld en
verwijder het.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek aan de ruitenwisserarm
vast en druk tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken.
Gloeilamp vervangen
Controleer vóór het vervangen van
een lamp of alle rijverlichting en
binnenverlichting en het contact
uitgeschakeld zijn.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting
vastpakken. Het glas van de gloei‐
lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.
Vervang de gloeilampen van de
koplampen vanuit de motorruimte.
LampcontroleSchakel het contact in na het vervan‐
gen van een lamp en bedien en
controleer de lichten.
Halogeenkoplampen
Halogeenkoplampen met aparte gloeilampen voor dimlicht en groot
licht / dagrijlicht.
Buitenste lamp dimlicht ( 1).
Binnenste lamp grootlicht / dagrijlicht
( 2 ).
Dimlicht (1)
Page 179 of 237
Verzorging van de auto1771. Verwijder de beschermkap dooreraan te trekken.
2. Lampfitting uit het reflectorhuisnemen.
3. Maak de gloeilamp los uit delampfitting en vervang de lamp.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐ torhuis.
5. Breng de beschermkap aan.
Grootlicht / dagrijlicht (2)
1. Verwijder de beschermkap door eraan te trekken.
2.Draai de lampfitting linksom los uit
de reflector.
3. Plaats de nieuwe lampfitting in het
reflectorhuis.
4. Breng de beschermkap aan.
LED-koplampen
Koplampen voor groot licht en
dimlicht, dagrijlicht en richtingaanwij‐
zers zijn uitgevoerd met led's en
kunnen niet worden vervangen.
Laat lichten bij eventuele storingen
door een werkplaats vervangen.
Page 180 of 237
178Verzorging van de autoMistlampen voor
Laat lichten bij eventuele storingen
door een werkplaats vervangen.
Richtingaanwijzers voor
Buitenste gloeilamp richtingaanwijzer
( 1 ).
1. Verwijder de beschermkap door
eraan te trekken.
2. Lampfitting uit het reflectorhuisnemen.
3. Maak de gloeilamp los uit delampfitting en vervang de lamp.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐ torhuis.
5. Breng de beschermkap aan.
Achterlichten
Led-achterlichten Laat lichten bij eventuele storingen
door een werkplaats vervangen.