OPEL CROSSLAND X 2017.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 71 of 255

Opbergen69Vloerplaat bagageruimte
De vloerplaat van de bagageruimte
kan worden verwijderd. Til de plaat bij de uitsparing omhoog en verwijder
deze.
De plaat kan achter de achterstoelen
worden opgeborgen.
Dubbele bagagevloer De dubbele bagagevloer kan in twee
standen in de bagageruimte worden
geschoven:
● onderste stand boven op de afdekking op de reservewielbak
● bovenste stand bevestigd aan de
handgreep op de achterste pane‐len
Druk op de handgreep om de baga‐
gevloer aan de handgreep op te tillen en te verwijderen.
In de bovenste stand kan de ruimte
tussen de bagagevloer en de afdek‐
king voor de reservewielbak als
opbergruimte dienen.
In deze stand, als de leuningen van
de achterbank naar voren zijn
geklapt, ontstaat er een bijna geheel
vlak bagagevak.
In de bovenste stand kan de dubbele bagagevloer een maximale ladingvan 100 kg dragen. In de onderste
stand kan de dubbele bagagevloer de toegestane maximale lading dragen.

Page 72 of 255

70OpbergenSjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
Gevarendriehoek
Plaats de gevarendriehoek op in de
voorziene uitsparing achter in de
bagageruimte en bevestig de geva‐
rendriehoek met de klittenband.
Verbanddoos
Klap het deksel links in de bagage‐
ruimte omlaag.

Page 73 of 255

Opbergen71Berg de verbanddoos weer op in de
daarvoor bestemde ruimte.Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ ding van dakschade adviseren we het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dakdra‐ gersysteem verwijderen wanneer het
niet wordt gebruikt.
Dakdrager monteren
Open alle portieren.
De bevestigingspunten zitten aan weerszijden in de portieropeningen.
Maak de kap van elk bevestigings‐
punt los en zet de dakdrager vast met
de bijgeleverde bouten.

Page 74 of 255

72OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken.
Dat wil zeggen: de rode merkte‐
kens dicht bij de ontgrendelings‐
handgreep of op de lus aan de
zijkant mogen niet meer zicht‐
baar zijn. Leg bij stapelbare
bagage de zwaarste voorwerpen
onderaan.
● Zet spullen met spanbanden vast
aan de sjorogen 3 70.
● Zet losse voorwerpen in de baga‐
geruimte vast om glijden tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Laag de bagage niet boven de rugleuningen uitsteken.
● Leg niets op de hoedenplank of op het instrumentenpaneel en
dek de sensor boven op het
instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemme‐
ren. Leg geen losse voorwerpen
in het interieur.
● Rijd niet met een geopende achterklep.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 225) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden

Page 75 of 255

Opbergen73regelmatig controleren en
bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 60 kg. De dakbelasting is de som van
het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.

Page 76 of 255

74Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................75
Stuurwielverstelling ...................75
Stuurbedieningsknoppen ...........75
Stuurwielverwarming .................75
Claxon ....................................... 76
Wis-/wasinstallatie voorruit ........76
Wis-/wasinstallatie achterruit .....78
Buitentemperatuur .....................78
Klok ........................................... 79
Elektrische aansluitingen ...........79
Inductief opladen .......................80
Asbakken ................................... 80
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................82
Instrumentengroep ....................82
Snelheidsmeter ......................... 85
Kilometerteller ........................... 86
Dagteller .................................... 86
Toerenteller ............................... 86
Brandstofmeter .......................... 87
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 87
Service-display .......................... 87
Controlelampjes ........................88Richtingaanwijzer ......................89
Gordelverklikker ........................89
Airbag en gordelspanners .........89
Airbag-deactivering ...................90
Laadsysteem ............................. 90
Storingsindicatielamp ................90
Service-indicatie ........................90
Schakel motor uit .......................90
Systeemcontrole ........................90
Rem- en koppelingssysteem .....91
Antiblokkeersysteem (ABS) .......91
Schakelen .................................. 91
Lane Departure Warning ...........91
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....91
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem
uit .............................................. 92
Koelvloeistoftemperatuur ...........92
Voorverwarming ........................92
Roetfilter .................................... 92
AdBlue ....................................... 92
Spanningsverliesdetectie ..........93
Motoroliedruk ............................. 93
Te laag brandstofpeil .................93
Autostop .................................... 93
Rijverlichting .............................. 93
Groot licht .................................. 93
Grootlichtassistent .....................94
Dimlicht ...................................... 94Mistlamp.................................... 94
Mistachterlicht ........................... 94
Regensensor ............................. 94
Cruisecontrol ............................. 94
Snelheidsbegrenzer ..................94
Verkeersbordherkenning ...........94
Portier open ............................... 94
Informatiedisplays ........................95
Driver Information Center ..........95
Info-Display ............................... 97
Head-updisplay ......................... 99
Boordinformatie ......................... 101
Akoestische signalen ...............101
Accuspanning .......................... 102
Persoonlijke instellingen ............102
Telematicaservice ......................106
OnStar ..................................... 106

Page 77 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen75Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt bepaalde bestuurdersonder‐
steuningssystemen, het Infotain‐
mentsysteem en een aangesloten
mobiele telefoon bedienen met de
knoppen op het stuurwiel.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 152.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Stuurwielverwarming
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door het ledje in de toets.

Page 78 of 255

76Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel die
specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overigegedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 136.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers met verstelbaar
wisintervalHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissenOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐ quentie in te stellen.

Page 79 of 255

Instrumenten en bedieningsorganen77Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan.
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐ ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Controlelampje < 3 76.
Voorruitsproeier

Page 80 of 255

78Instrumenten en bedieningsorganenHendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 186.
Wis-/wasinstallatie achterruit
Achterruitwisser
Verdraai de buitenste dop om de
achterruitwisser in te schakelen:
OFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werkingNiet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 102.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 186.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 ... 260 next >