OPEL CROSSLAND X 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 221 of 269

Verzorging van de auto2194.Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles met
afdichtmiddel.
5. Plaats de fles met afdichtmiddel in
de steun op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles met
afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op hetventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles met afdichtmid‐
del wordt geleegd (ca.
30 seconden). Daarna begint de
spanning te dalen.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. De band wordt
vervolgens opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 248.
Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Als de voorgeschreven banden‐
spanning niet binnen tien minuten
wordt bereikt, verwijder dan de
bandenreparatieset. Verplaats de
auto één wielomwenteling. Sluit
de bandenreparatieset weer aan
en zet de vulprocedure tien minu‐ ten lang door. Wordt de voorge‐
schreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te
ernstig beschadigd. Roep de hulp in van een werkplaats.

Page 222 of 269

220Verzorging van de auto
Laat een teveel aan lucht
ontsnappen via de knop op de
luchtslang.
Laat de compressor niet langer
dan tien minuten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Neem de fles met afdichtmiddel
uit de steun. Schroef de vulslang
vast op de vrije aansluiting van de fles met afdichtmiddel. Zo voor‐
komt u dat er afdichtmiddel uit de
fles stroomt. Berg de bandenre‐
paratieset op in de bagageruimte.
15. Verwijder eventueel vrijgekomen afdichtmiddel met een doek.16. Vervolg de rit onmiddellijk, zodathet afdichtmiddel zich gelijkmatigin de band kan verspreiden. Stop
na ongeveer 5 km (uiterlijk na
10 m) en controleer de banden‐
spanning. Schroef de luchtslang van de compressor rechtstreeks
op bandventiel. Vul de band zoals eerder beschreven. Laat een
teveel aan lucht ontsnappen via
de knop op de luchtslang.
Als de bandenspanning niet tot
onder 1,5 bar is gedaald, moet u
de bandespanning instellen op de
juiste waarde. Maak anders geen
gebruik van de auto. Roep de hulp in van een werkplaats 3 248.
Herhaal de controleprocedure na
nog eens 10 km rijden (maximaal
tien minuten) om na te gaan dat er geen bandenspanningsverlies
meer optreedt
Bij een bandenspanning lager
dan 1,5 bar dient u de auto niet
meer te gebruiken. Roep de hulp
in van een werkplaats.
17. Berg de bandenreparatieset op in
de bagageruimte.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.

Page 223 of 269

Verzorging van de auto221Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Wiel verwisselen
Tref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Draai de voorwielen in de recht‐
uitstand.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Zet de parkeerrem aan, schakel de eerste versnelling, achteruit‐
versnelling of P in.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)onder de krik.
● Haal vóór het opkrikken altijd alle
zware voorwerpen uit de auto.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
● Start een opgekrikte auto niet.
● Reinig de wielbouten voordat u ze vastdraait.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
Aanhaalmomenten
Voorzichtig
Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat u de wielbouten
minstens vijf slagen aanhaalt.
Er zijn twee verschillende soorten wielen met uiteenlopende bouten enaanhaalmomenten.
Het aanhaalmoment voor aluminium
wielen is 100 Nm.
Het aanhaalmoment voor stalen
wielen is 115 Nm.
Gebruik de juiste wielbouten voor de
desbetreffende wielen.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden
bij het gebruik van opnamearmen en kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.

Page 224 of 269

222Verzorging van de auto
Stand van de achterste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Stand van de voorste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Reservewiel
Compact reservewiel Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het compacte reservewiel ligt in de
bagageruimte onder de vloerplaat.
Verwijderen: 1. Open de vloerplaat.
2. Het compacte reservewiel zit vast
met een vleugelmoer. Draai de
moer los en verwijder het reser‐
vewiel.
Er zit een bak met gereedschap in
de rechter zijwand van de baga‐
geruimte. Boordgereedschap
3 212

Page 225 of 269

Verzorging van de auto2233. Wanneer er na het verwisselenvan een wiel geen wiel in de reser‐vewielkuip wordt geplaatst, draaidan de vleugelmoer vast en sluit
de vloerafdekking.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de
bak en zet het wiel vast met de
vleugelmoer.
Slechts één compact reservewiel monteren. De toegestane snelheids‐
limiet op het label op het tijdelijke
reservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 217.Reservewiel monteren
Tref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Draai de voorwielen in de recht‐ uitstand.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Zet de parkeerrem aan, schakel de eerste versnelling, achteruit‐
versnelling of P in.
● Verwijder het reservewiel 3 222.
● Vervang nooit meerdere wielen tegelijk door een reservewiel.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen bij bandenpech
en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐ banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)onder de krik.
● Haal vóór het opkrikken altijd alle
zware voorwerpen uit de auto.● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
● Start een opgekrikte auto niet.
● Reinig de wielbouten voordat u ze vastdraait.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
9Waarschuwing
Zorg ervoor dat u altijd de juiste
wielbouten gebruiken bij het
verwisselen van de wielen. Bij
montage van het reservewiel kunt u ook de bouten voor lichtmetalen wielen gebruiken.

Page 226 of 269

224Verzorging van de auto
●Let erop dat het reservewiel vast‐
zit door de conische vlakken van de bouten bij gebruik van de wiel‐
bouten voor lichtmetalen velgen.
In het gegeven geval maken de
ringen geen contact met het
reservewiel.
1. Klik de wielboutendoppen met een schroevendraaier los en
verwijder ze.
Stalen velgen met dop: Verwijder de wieldop.
Lichtmetalen velgen: Klik de wiel‐
boutendoppen met een schroe‐
vendraaier los en verwijder ze.
Breng ter bescherming een
zachte doek aan tussen de
schroevendraaier en de lichtme‐
talen velg.
2. Klap de wielsleutel uit, plaats deze stevig op de wielbouten en
draai elke bout een halve slag los.
De wielen zijn mogelijk beveiligd
met vergrendelbare bouten. Zet
voor het losdraaien van deze
specifieke bouten eerst de adap‐
ter voor de wielborgbouten op de
boutkop voordat u de wielsleutel
erop zet. De adapter zit in de
bagageruimte onder het achterste
vloerplaatsegment.
3. Zorg ervoor dat de krik goed onder het desbetreffende krik‐
steunpunt staat.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Plaats de krik dusdanig onder het

Page 227 of 269

Verzorging van de auto225hefpunt dat deze niet kan
losschieten.
Let erop dat de rand van de
carrosserie in de inkeping in de
krik valt.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel
totdat het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Verwissel het wiel. Reservewiel 3 222.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Laat de auto zakken en neem de krik weg.
9. Plaats de wielsleutel, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en haal
de wielbouten kruislings aan. Het
aanhaalmoment bedraagt
100 Nm.
Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat de wielbouten
ook te gebruiken zijn voor het
stalen reservewiel. De conische
vlakken van de wielbouten zorgen er in het gegeven geval voor dathet reservewiel vastzit.
10. Verdraai de wieldop alvorens deze aan te brengen zo dat de
ventielopening over het bandven‐
tiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.11. Berg het vervangen wiel 3 222,
het autogereedschap 3 212 en de
adapter voor het vergrendelen
van de wielborgmoeren op en zet
ze vast.
12. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig
mogelijk controleren.
Een beschadigd volwaardig wiel
in de bagageruimte opbergen
De reservewielbak is niet gemaakt
voor bandenmaten die afwijken van
die van het compacte reservewiel.
Een beschadigd volwaardig wiel moet
in de bagageruimte worden opgebor‐ gen en met een riem worden
geborgd.
Boordgereedschap 3 212.
Zet het wiel als volgt vast: 1. Plaats het wiel met de buitenzijde
omhoog dicht aan één zijde van
de bagageruimte.

Page 228 of 269

226Verzorging van de auto
2.Plaats de lus van de riem door het
voorste sjoroog aan de desbetref‐
fende zijde.
3. Haal de haak van de riem door de
lus en trek eraan totdat de riem
stevig aan het sjoroog bevestigd
is.4. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het achterste sjor‐
oog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een
beschadigd reservewiel in de
bagageruimte altijd met opge‐
klapte en vastgeklikte achterbank‐ rugleuningen.
Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu van de auto nooit aan vonken of open vuur blootstellen.

Page 229 of 269

Verzorging van de auto227● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐
ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit van de hulpstartaccu (Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Zet de parkeerrem aan, met de versnellingsbak in neutrale
stand, automatische versnel‐
lingsbak in stand P.
Open de pluspoolbeschermkappen
van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een massa‐
punt in de motorruimte.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. Start de motor van het stroom leverende voertuig.
2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langerdan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van één minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. drie minuten stationair
laten draaien.
4. Elektrische verbruikers (zoals koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.

Page 230 of 269

228Verzorging van de autoTrekkenAuto slepen
Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
schade aan de lak te voorkomen.
Steek een schroevendraaier in de
gleuf onder aan de afdekking. Maak
de afdekking los door de schroeven‐
draaier voorzichtig omlaag te bewe‐
gen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 212.
Schroef het sleepoog erin en draai
het tot aan de aanslag in de horizon‐
tale stand vast.
Bevestig een sleepkabel – beter is
een sleepstang – aan het sleepoog.
Gebruik het sleepoog alleen om de auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Schakel het contact in om het stuur‐
slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Zet de keuzehendel in neutraal.
Zet de parkeerrem los.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Schakel de luchtrecirculatie uit en
sluit de ruiten, zodat geen uitlaatgas‐ sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/u en niet verder dan 100 km. In alle andere gevallen en wanneer de
versnellingsbak defect is, moet de
vooras worden opgebokt.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
Plaats de kap met de buitenste flens
in de uitsparing en druk de kap vast.

Page:   < prev 1-10 ... 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 ... 270 next >