OPEL GRANDLAND X 2018.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 121 of 283
Verlichting119van de weg en de berm wordt verbe‐
terd. Tegenligger en voorliggers
worden niet verblind.
Snelwegverlichting
Gaat automatisch werken bij een
snelheid hoger dan 115 km/h. De
verlichting wordt aangepast aan de
hogere snelheid op snelwegen. Als er geen tegenliggers zijn, wordt het zicht
aan de kant van de eigen auto
vergroot. Het zicht neemt toe van
70 m tot 140 m, waardoor er objecten
op afstand over de volle breedte van
de weg worden herkend.
Stadslicht
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot maximaal 55 km/h en in situaties met omgevingsverlichting.
De lichtverspreiding is breed en
symmetrisch. Bij een snelheid van
minder dan 30 km/h worden de
koplampen iets naar buiten gezwenkt
om voetgangers en objecten aan
weerszijden van de weg eerder te kunnen herkennen. Er is een speciale lichtbundel ontworpen die verblinding
van andere weggebruikers voorkomt.
Afslagverlichting
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. De verlichting bestaat uit speciale led-lampen die in de rijrichting schijnen. De led-lampen
worden geactiveerd afhankelijk van
de stuurhoek of de activering van de
richtingaanwijzers.
Slechtweerlicht
Gecontroleerd door de ruitenwisser of
regensensor. Door de brede licht‐
spreiding - iets naar buiten gezwenkt
- hebt u een beter zicht op de rand van
de weg. De intensiteit van het licht ver
vooruit wordt verhoogd om objecten
en markeringen aan de passagiers‐
zijde van de weg en obstakels op de
rijstrook ondanks het slechte weer te
kunnen herkennen. Door beperking
van de reflecties bij natte wegen
worden tegenliggers minder snel
verblind. Het slechtweerlicht werkt bij
een snelheid tot 70 km/h.
Page 122 of 283
120VerlichtingAfslagverlichting
Er gaan, afhankelijk van de stuurhoeken de snelheid, extra leds branden
die de verlichting van bochten verbe‐
teren. Deze functie wordt geactiveerd bij snelheden van 40 km/h tot
70 km/h.
Grootlichtassistentie Deze functie activeert 's nachts het
grootlicht bij een rijsnelheid hoger
dan 25 km/h.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Elk led-lampje
aan de rechter- of linkerkant kan
afhankelijk van de verkeerssituatie
worden in- of uitgeschakeld. Dit geeft de beste lichtspreiding zonder dat
andere weggebruikers worden
verblind. De grootlichtassistentie blijft
geactiveerd en schakelt het groot licht
aan en uit afhankelijk van de situatie. De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd nadat
het contact weer is ingeschakeld.
De grootlichtassistentie omvat een
speciale snelwegmodus. Wanneer u
op de snelweg harder rijdt dan
115 km/h, wordt de lichtstraal smaller,
zodat u tegenliggers niet verblindt.
Wanneer u achter andere auto's
aanrijdt of ze inhaalt, hebben de
bestuurders ervan minder last van
verblinding.
Inschakelen
Activeer de grootlichtassistentie door
op f te drukken. Het led-lampje in
de knop gaat branden, als de groot‐ lichtassistentie geactiveerd is. Het
groot licht wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid hoger dan
25 km/h. Het groot licht wordt uitge‐
schakeld bij een snelheid lager dan
15 km/h, maar de grootlichtassisten‐
tie blijft geactiveerd.
Het groene controlelampje f brandt
ononderbroken wanneer de groot‐
lichtassistentie actief is; het blauwe
7 brandt bij ingeschakeld groot licht.
Controlelampje f 3 101, 7 3 101.
Page 123 of 283
Verlichting121Wanneer u eenmaal op de linker
stuurhendel drukt schakelt u handma‐
tig het groot licht in zonder grootlicht‐
assistentie.
De grootlichtassistentie schakelt
automatisch op dimlicht over
wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.
● Camera detecteert dichte mist.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Uitschakelen
Deactiveer de grootlichtassistentie
door op f te drukken.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistentie een lichtsignaal geeft
terwijl u het dimlicht voert, wordt de grootlichtassistentie gedeactiveerd.
Het systeem schakelt over op groot licht.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistentie een lichtsignaal geeft
terwijl u het groot licht voert, wordt degrootlichtassistentie gedeactiveerd.
Het systeem schakelt over op
dimlicht.
Geef nogmaals grootlichtsignalen om de grootlichtassistentie weer te acti‐
veren.
Storing in led-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het led-koplichtsysteem opmerkt,
selecteert het een voorkeuze-instel‐
ling om te voorkomen dat tegenlig‐
gers worden verblind. U ziet een
waarschuwing op het Driver Informa‐ tion Center.Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Page 124 of 283
122VerlichtingRichtingaanwijzershendel omhoog:richtingaanwijzer
rechtshendel omlaag:richtingaanwijzer
rechts
Wanneer de hendel wordt verplaatst,
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken, wanneer de hendel voor‐
bij het weerstandspunt haalt. Het
knipperen stopt wanneer u het stuur‐
wiel in tegengestelde richting draait of
wanneer u de hendel met de hand
terugzet in de neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
knipperen dan totdat u de hendel
loslaat.
Om drie knippersignalen te geven,
moet u kort op de hendel drukken
zonder het weerstandspunt te passe‐
ren.
Als u bij een rijsnelheid hoger dan
60 km/h de richtingaanwijzers niet
binnen 20 seconden uitschakelt,
wordt het volume van het akoestische richtingaanwijzersignaal verhoogd.
Mistlampen voorOm in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Page 125 of 283
Verlichting123Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker is aangesloten op het contact,
bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Schakel het contact uit.
2. Beweeg de hendel helemaal omhoog (parkeerlichten rechts) of
omlaag (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en het bijbehorende controlelampje
van de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje A en houd
dit vast totdat de gewenste licht‐
sterkte is bereikt.
Page 126 of 283
124VerlichtingBinnenverlichting
De interieurverlichting voor- en
achterin wordt bij het in- en uitstappen
automatisch ingeschakeld en dooft
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Interieurverlichting voorinw:automatisch in- en
uitschakelendruk op u:aandruk op v:uitInterieurverlichting achterin
Licht op in combinatie met de instap‐
verlichting voor.
Leeslampen
Werken door het indrukken van s en
t in de instapverlichting.
Afgebeeld is de interieurverlichting
achterin.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.
Page 127 of 283
Verlichting125Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole Een in de dakconsole geïntegreerde
spot zorgt voor verlichting van de middenconsole, wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Instapverlichting
Welkomstverlichting
Een of meer van de volgende verlich‐
tingsfuncties worden korte tijd inge‐
schakeld door de auto te ontgrende‐ len met de handzender:
● dimlicht of groot licht
● grondverlichting
● interieurverlichting
Hoeveel verlichtingsfuncties er
worden ingeschakeld hangt af van de omgevingsverlichting.
De verlichting wordt meteen uitge‐ schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld.
Wegrijden 3 17.Deze functie is te activeren of te deac‐
tiveren in de Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 107.
De volgende verlichting gaat ook branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● Driver Information Center
● portiervakverlichting
Uitstapverlichting
De volgende verlichtingsfuncties
worden ingeschakeld wanneer het
contact wordt uitgeschakeld:
● dimlicht of groot licht
● interieurverlichting
● verlichting middenconsole
Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt
alleen wanneer het donker is.Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Page 128 of 283
126KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............126
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................126
Airconditioning ......................... 127
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 130
Hulpverwarming ......................135
Luchtroosters ............................. 135
Verstelbare luchtroosters ........135
Vaste luchtroosters ..................136
Koeling handschoenenkastje ..136
Onderhoud ................................. 136
Luchtinlaat ............................... 136
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 137
Service .................................... 137Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningselementen voor: ● temperatuur £
● luchtverdeling l, M en K
● ventilatorsnelheid Z
● ontwasemen en ontdooien à
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming b
● stoelverwarming ß
Verwarmbare achterruit b 3 42.
Verwarmbare buitenspiegels b 3 39.
Verwarmde stoelen ß 3 52.
Temperatuur
Temperatuur aanpassen door £ op
de gewenste temperatuur te draaien.rode zone:warmerblauwe zone:kouder
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Ventilatorsnelheid Pas de ventilatorsnelheid aan door
Z op de gewenste snelheid te
draaien.
rechtsom:vergrotenlinksom:verkleinen
Page 129 of 283
Klimaatregeling127Ontwasemen en ontdooien
● Druk op à: de lucht wordt in de
richting van de voorruit geleid.
● Draaiknop voor temperatuur £ in hoogste stand zetten.
● Aanjagersnelheid Z op hoogste
stand zetten.
● Achteruitverwarming b inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Achterruit-, voorruit- en buitenspie‐ gelverwarming b 3 42.
Verwarmde stoelen ß 3 52.
Airconditioning
Bedieningselementen voor:
● temperatuur £
● luchtverdeling l, M en K
● ventilatorsnelheid Z
● ontwasemen en ontdooien à
● koeling A/C
● luchtrecirculatie 4
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming b
● voorruitverwarming ,
● stoelverwarming ß
Verwarmbare achterruit b 3 42.
Verwarmbare buitenspiegels b 3 39.
Voorruitverwarming , 3 43.
Verwarmde stoelen ß 3 52.
Sommige aanpassingen van de
instellingen verschijnen korte tijd op
het Info-Display. Het led-lampje in de
desbetreffende knop geeft de geacti‐
veerde functie aan.
Temperatuur
Temperatuur aanpassen door £ op
de gewenste temperatuur te draaien.
rode zone:warmerblauwe zone:kouder
Page 130 of 283
128KlimaatregelingDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Ventilatorsnelheid Pas de luchtopbrengst aan door Z op
de gewenste snelheid te draaien.
rechtsom:vergrotenlinksom:verkleinenKoeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop/Start-systeem 3 144.
Luchtrecirculatiesysteem
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.