Richtingaanwijzer OPEL GRANDLAND X 2019.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 13 of 281

Kort en bondig111Elektrisch bediende ruiten ....40
2 Buitenspiegels ......................38
3 Zijdelingse luchtroosters .....131
4 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht/groot
licht, grootlichtassistentie ....117
Omgevingsverlichting ......... 120
Parkeerlichten .....................118
Knoppen voor Driver
Information Center ..............101
5 Cruisecontrol ......................158
Snelheidsbegrenzer ............160
Verwarmd stuurwiel ..............81
6 Instrumenten ......................... 90
Bestuurdersinformatie‐
centrum ............................... 101
7 Bedieningselementen van
infotainment
8 Wis-/wasinstallatie
voorruit, wis-/
wasinstallatie achter ............. 82
9 Aan/Uit-knop ....................... 136
10 Luchtroosters .....................13111Alarmknipperlichten ...........116
12 Info-Display ........................ 103
13 Lichtsensor .......................... 112
Regensensor ......................... 82
Zonnesensor ....................... 126
14 Centrale vergrendeling .........24
15 Handschoenenkastje ...........70
16 Bedieningselementen
voor display ......................... 103
17 Verwarming en ventilatie ....123
18 USB-laadpoort .....................86
19 Elektrische aansluiting ..........86
20 Parkeerhulp /
Geavanceerde
parkeerhulp ........................ 176
Lane Departure Warning ...191
Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 139
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction Control 154
SPORT-modus .................... 15721 Handgeschakelde
versnellingsbak ..................150
Automatische
versnellingsbak ..................147
22 Elektrische parkeerrem .......151
23 Selective Ride Control ........155
24 Contactslot .......................... 135
25 Stuurwielverstelling ..............81
26 Claxon .................................. 82
27 Opbergruimte ........................ 70
28 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 208
29 Lichtschakelaar ..................111
Koplampverstelling ............113
Mistlampen /
mistachterlichten ................117
Instrumentenverlichting ......119

Page 14 of 281

12Kort en bondigRijverlichtingAUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplamp8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of groot licht
Automatische verlichting 3 112.
Mistlampen voor 3 117.
Mistachterlicht 3 118.
Grootlichtsignalen en groot lichttrekken:lichtsignaalindrukken:groot licht
Groot licht 3 112.
Grootlichtassistentie 3 113.
Lichtsignaal 3 112.
Led-koplampen 3 113.
Richtingaanwijzersomhoog:richtingaanwijzer rechtsomlaag:richtingaanwijzer links
Richtingaanwijzers 3 117.
Parkeerlichten 3 118.

Page 33 of 281

Sleutels, portieren en ruiten31Sluiten
Binnenste handgreep gebruiken.
Duw niet op het touchpad tijdens het
sluiten, omdat de achterklep dan
weer wordt ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 24.
Elektrische achterklep
9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische achterklep. Er
bestaat verwondingsgevaar, met
name voor kinderen.
Houd tijdens de bediening de
bewegende achterklep goed in de gaten. Zorg ervoor dat er tijdens
de bediening niets bekneld raakt
en dat er niemand in het bewe‐
gingsgebied staat.
U kunt de elektrische achterklep als
volgt bedienen:
● Door langer op P op de elek‐
tronische sleutel te drukken.
● Handsfree bediening met behulp van de bewegingssensor onder
de achterbumper.
● De achterklepknop en T op de
geopende achterklep.
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak is de achterklep
alleen te bedienen wanneer de auto
stilstaat en de automatische versnel‐
lingsbak in stand P staat.
De richtingaanwijzers knipperen en u
hoort een geluidssignaal wanneer de
elektrische achterklep in werking is.
Let op
De bediening van de elektrische achterklep heeft geen invloed op decentrale vergrendeling. Het is niet
nodig om de auto te ontgrendelen
om de achterklep te openen met de
knop op de elektronische sleutel,
met de achterklepknop of via de
handsfree bediening. Hiervoor moet
de elektronische sleutel zich wel
buiten de auto bevinden, binnen
ongeveer 1 m van de achterklep.
Laat de elektronische sleutel niet
achter in de bagageruimte.
Vergrendel de auto na het sluiten,
indien hij eerder werd ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 24.
Bediening met de elektronische
sleutel

Page 82 of 281

80Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................81
Stuurwielverstelling ...................81
Stuurbedieningsknoppen ...........81
Verwarmd stuurwiel ...................81
Claxon ....................................... 82
Wis- en wasinstallatie voorruit ...82
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 84
Buitentemperatuur .....................84
Klok ........................................... 85
Elektrische aansluitingen ...........86
Inductief opladen .......................88
Aansteker .................................. 88
Asbakken ................................... 89
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................89
Instrumentengroep ....................89
Snelheidsmeter ......................... 90
Kilometerteller ........................... 90
Dagteller .................................... 90
Toerenteller ............................... 91
Brandstofmeter .......................... 91
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 92Peilsensor motorolie..................92
Service-display .......................... 92
Controlelampen ......................... 93
Richtingaanwijzers ....................93
Gordelverklikker ........................94
Airbag en gordelspanners .........94
Airbag-deactivering ...................94
Laadsysteem ............................. 95
Storingsindicatielamp ................95
Service-indicatie ........................95
Schakel motor uit .......................95
Systeemcontrole ........................95
Rem- en koppelingssysteem .....95
Elektrische handrem ..................96
Elektrische parkeerrem defect ...96
Antiblokkeersysteem (ABS) .......96
Schakelen .................................. 96
Lane Departure Warning ...........96
Lane keep assist .......................97
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....97
Koelvloeistoftemperatuur ...........97
Voorverwarming ........................97
Uitlaatfilter ................................. 97
AdBlue ....................................... 98
Drukverliesdetectiesysteem ......98
Motoroliedruk ............................. 98
Te laag brandstofpeil .................99
Autostop .................................... 99
Rijverlichting .............................. 99Dimlicht...................................... 99
Groot licht .................................. 99
Grootlichtassistentie ..................99
LED-koplampen .........................99
Mistlampen voor ........................99
Mistachterlicht ........................... 99
Regensensor ............................. 99
Cruise control .......................... 100
Adaptieve cruise control ..........100
Voorligger gedetecteerd ..........100
Dodehoeksysteem ...................100
Actieve noodrem .....................100
Snelheidsbegrenzer ................101
Portier open ............................. 101
Displays ..................................... 101
Driver Information Center ........101
Info-Display ............................. 103
Boordinformatie ......................... 105
Geluidssignalen .......................105
Persoonlijke instellingen ............106
Telematicaservices ....................110
Opel Connect .......................... 110

Page 91 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen89Duw de aansteker in. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Trek de aanste‐
ker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Overzicht
ORichtingaanwijzers
3 93XGordelverklikker 3 94vAirbags en gordelspan‐
ners 3 94VAirbag deactiveren
3 94pLaadsysteem 3 95ZStoringsindicatielamp
3 95CLaat auto spoedig
nakijken 3 95STOPPENSchakel motor uit
3 95JSysteemcontrole 3 95RRem- en koppelingssys‐
teem 3 95m ,
oElektrische parkeerrem
3 96EStoring elektrische
parkeerrem 3 96uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 96RSchakelen 3 96)Lane Departure
Warning 3 96LLane Keep Assist
3 97bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 97

Page 95 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen93continu branden. De resterende
afstand of tijd blijven meerdere
seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden
● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
Het symbool C verdwijnt.Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 247.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 89.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.

Page 96 of 281

94Instrumenten en bedieningsorganenVervangen van lampen 3 215.
Richtingaanwijzers 3 117.
Gordelverklikker Gordelverklikker voor alle stoelen
X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de desbetreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang X op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel en
er klinkt een geluidssignaal. Na
een stukje rijden brandt X
continu totdat de veiligheidsgor‐
del van de desbetreffende stoel
is omgedaan of een passagier de veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Veiligheidsgordels 3 53.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. Roepde hulp in van een werkplaats. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 53.
Airbagsysteem 3 57.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.

Page 99 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen97Knippert geelSysteem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 191.
Lane keep assist a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen
Het systeem wordt ingeschakeld en is gebruiksklaar.
Brandt geel Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.
Knippert geel Het systeem herkent dat de auto de
rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane Keep Assist 3 192.Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem.Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐
teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 154.
Selectieve ride control 3 155.
Koelvloeistoftemperatuur o brandt rood.Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 210.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld. Start de motor wanneer het
controlelampje dooft.
Motor starten 3 137.
Uitlaatfilter
% of C brandt geel.

Page 113 of 281

Verlichting111VerlichtingRijverlichting.............................. 111
Lichtschakelaar .......................111
Automatische verlichting .........112
Grootlicht ................................. 112
Lichtsignaal ............................. 112
Koplampverstelling ..................113
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 113
Dagrijlicht ................................. 113
LED-koplampen .......................113
Alarmknipperlichten .................116
Richtingaanwijzers ..................117
Mistlampen voor ......................117
Mistachterlicht ......................... 118
Parkeerlichten ......................... 118
Achteruitrijlichten .....................118
Beslagen lampglazen ..............118
Binnenverlichting .......................119
Regelbare instrumentenverlichting .........119
Leeslampen ............................. 119
Verlichting zonneklep ..............120
Verlichtingsfuncties ....................120
Verlichting middenconsole ......120
Instapverlichting ......................120Uitstapverlichting .....................120
Ontlaadbeveiliging accu ..........121Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplamp8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of groot licht
Wanneer u het contact inschakelt, is
de automatische verlichting actief.
Controlelampje 8 3 99.

Page 116 of 281

114VerlichtingDit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tussen 55 km/h en
115 km/h wanneer er in een landelijk
gebied wordt gereden. De verlichting van de weg en de berm wordt verbe‐
terd. Tegemoetkomend verkeer en
voorliggers worden niet verblind.
Snelwegverlichting
Gaat automatisch werken bij een
snelheid hoger dan 115 km/h. De
verlichting wordt aangepast aan de
hogere snelheid op snelwegen. Als er geen tegenliggers zijn, wordt het zicht
aan de kant van de eigen auto
vergroot. Het zicht neemt toe van
70 m tot 140 m, waardoor er objecten
op afstand over de volle breedte van
de weg worden herkend.
Stadslicht
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot maximaal 55 km/u en in situaties met omgevingsverlichting.
De lichtverspreiding is breed en
symmetrisch. Bij een snelheid van
minder dan 30 km/h worden de
koplampen iets naar buiten gezwenkt
om voetgangers en objecten aan
weerszijden van de weg eerder te kunnen herkennen. Er is een speciale lichtbundel ontworpen die verblinding
van andere weggebruikers voorkomt.
Afbuigverlichting
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. De verlichting bestaat uit speciale led-lampen die in de rijrichting schijnen. De led-lampen
worden geactiveerd afhankelijk van
de stuurhoek of de activering van de
richtingaanwijzers.
Slechtweerlicht
Gecontroleerd door de ruitenwisser of
regensensor. Door de brede licht‐
spreiding - iets naar buiten gezwenkt
- hebt u een beter zicht op de rand van
de weg. De intensiteit van het licht ver vooruit wordt verhoogd om objecten
en markeringen aan de passagiers‐
zijde van de weg en obstakels op de
rijstrook ondanks het slechte weer te
kunnen herkennen. Door beperking
van de reflecties bij natte wegen
worden tegenliggers minder snel
verblind. Het slechtweerlicht werkt bij
een snelheid tot 70 km/h.

Page:   1-10 11-20 21-30 next >