OPEL INSIGNIA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 171 of 335
Rijden en bediening169● Het klimaatregelsystemen staateen Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk Klimaat‐
regeling voor meer details 3 147.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 163.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐ schillende ontlaadbeveiligingen vande accu ingevoerd als onderdeel van
het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden ver‐ schillende elektrische functies, bijv.
de elektrische hulpverwarming of de
achterruitverwarming, uitgeschakeldof in een energiespaarstand gezet.
De ventilatorsnelheid van het airco‐
systeem wordt verminderd om stroom
te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald op de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐ haald voordat u de koppeling hebt be‐
diend, gaat het lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven op het Driver Information Centre.
Controlelamp - 3 108.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐
den herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet vol‐ doende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information Cen‐ tre.
Page 172 of 335
170Rijden en bedieningAls een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Trek de handrem aan zonder
op de ontgrendelingsknop te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
Trek bij auto's met elektrische
handrem gedurende ongeveer
één seconde aan schakelaar
m .
De elektrische handrem is aan‐
getrokken wanneer controle‐
lamp m oplicht 3 108.
● Zet de motor af.
● Als de auto op een vlakke on‐ dergrond of een helling (om‐
hoog) staat, schakel dan de
eerste versnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐ dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Als de auto op een vlakke on‐ dergrond of een helling (om‐laag) staat, schakel dan de
achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐
dert of bij auto's met een aan/
uit-knop het contact af zet. Bo‐
vendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.● Sluit de ramen en het schuif‐ dak.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Stuurwiel verdraaien totdat
het stuurslot merkbaar ver‐
grendelt.
Bij auto's met automatische
versnellingsbak kan de sleutel
alleen worden verwijderd met de keuzehendel in stand P.
● Vergrendel de auto met de toets
e op de handzender.
Activeer het alarmsysteem 3 34.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in wer‐king treden 3 237.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
Page 173 of 335
Rijden en bediening17130 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐ schermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven roetdeeltjes pe‐
riodiek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt in be‐
paalde rijomstandigheden automa‐
tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
ren. Doorgaans neemt dit tussen 7 en 12 minuten in beslag. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige geur- enrookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, wordt dit aangegeven
met % en een waarschuwing in het
Driver Information Center.
% met een waarschuwing licht op
wanneer het roetfilter vol is. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
% met een waarschuwingsbericht
knippert als het roetfilter de maxi‐
mumbelading heeft bereikt. Start het
regeneratieproces onmiddellijk om
schade aan de motor te voorkomen.
Page 174 of 335
172Rijden en bedieningRegeneratieprocesBlijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 1/min. Zo nodig terug‐ schakelen. De reiniging van het roet‐
filter wordt dan gestart.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dat
er zware motorschade ontstaat.
Als het reinigen om welke reden dan
ook niet mogelijk is, brandt Z en ver‐
schijnt er een waarschuwing op het
Driver Information Center. Het motor‐ vermogen is mogelijk beperkt. On‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
De regeneratie verloopt het snelst bij hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Controlelamp % dooft zodra de rege‐
neratie is afgerond. Blijf rijden totdat
de zelfreiniging voltooid is.
Katalysator
De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 223, 3 293 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het uit‐
laatsysteem.
De naam van deze vloeistof is AdBlue Ⓡ 1)
. Het is een niet-giftige, niet-ont‐
vlambare, kleur- en geurloze vloeistof
die uit 32% ureum en 68% water be‐ staat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
1) Gedeponeerd handelsmerk van de Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA).
Page 175 of 335
Rijden en bediening173Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lak‐
werk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage tem‐ peraturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Peilwaarschuwingen
Het AdBlue-verbruik is ongeveer
0,7 liter per 1000 km en is afhankelijk van het rijgedrag.
Als het AdBlue-peil tot onder een be‐
paalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing Actieradius
AdBlue: 2400 km op het Driver Infor‐
mation Center.
Er moet zo spoedig mogelijk ten min‐ ste 5 liter AdBlue worden bijgetankt.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt, ver‐
schijnen er afhankelijk van het hui‐
dige AdBlue-peil nog meer peilwaar‐
schuwingen op het Driver Information
Center. Latere verzoeken om AdBlue bij te vullen en ten slotte de aankon‐
diging om opnieuw starten van de
motor te voorkomen worden weerge‐
geven. Deze beperkingen zijn wette‐
lijk vereist.
Bij een AdBlue-bereik van 900 km
worden de volgende waarschuwings‐
berichten om beurten op het Driver
Information Center weergegeven:
● AdBlue laag Nu bijvullen
● Herstart motor verhinderd in 900
km
Bovendien knippert controlelamp Y
continu en klinkt er een geluidssig‐
naal viermaal om de drie minuten.
Voordat de blokkering van opnieuw
starten van de motor wordt geacti‐
veerd, verschijnen de volgende waar‐ schuwingsberichten:
● AdBlue leeg Nu bijvullen
● Herstarten motor niet mogelijkverschijnen om de beurt op het Driver
Information Center.
Bovendien knippert controlelamp Y
continu en klinkt er een geluidssig‐
naal viermaal om de drie minuten.
Nadat starten van de motor is voor‐
komen, wordt het volgende bericht:
Vul AdBlue bij om voertuig te starten
weergegeven.
Om de motor opnieuw te starten moet er eerst AdBlue worden bijgetankt.
Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het Dri‐ ver Information Center.
Er worden verzoeken om het uitlaat‐
systeem te laten nakijken en ten
slotte de aankondiging om opnieuw
starten van de motor te voorkomen
weergegeven. Deze beperkingen zijn
wettelijk vereist.
Neem contact op met uw werkplaats
voor assistentie.
Page 176 of 335
174Rijden en bedieningAdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor se‐
lectieve katalysatorreductie be‐
schadigd raken.
Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de
daarvoor bedoelde jerrycans om te
voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Controleer vóór het bijtanken van
AdBlue de houdbaarheidsdatum er‐
van, omdat het maar beperkt mee‐
gaat.
Let op
Er moet spoedig ten minste 5 liter AdBlue worden bijgetankt. Anders
detecteert het systeem de bijge‐ tankte AdBlue wellicht niet.
Als het systeem het bijtanken van
AdBlue niet detecteert:
1. Rijd gelijkmatig gedurende 10 minuten en zorg daarbij dat
de rijsnelheid altijd meer dan
20 km/u is.
2. Als het systeem detecteert dat er
AdBlue bijgetankt is, verdwijnen
de actieradiusbeperkingen i.v.m. AdBlue.
Roep de hulp van een werkplaats in
als het systeem nog steeds niet de‐ tecteert dat er AdBlue bijgetankt is.
Bij het bijtanken van AdBlue bij tem‐ peraturen van minder dan -11 °C
wordt dit wellicht niet door het sys‐
teem gedetecteerd. Parkeer de auto in dat geval op een locatie met een
hogere buitentemperatuur totdat de
AdBlue weer vloeibaar wordt.Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐
dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit achter de
tankklep.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
1. Sleutel uit contactslot trekken.
2. Sluit alle portieren om ammonia‐ dampen in het interieur te voorko‐
men.
3. Ontgrendel de tankklep door te‐ gen de klep te duwen 3 226.
Page 177 of 335
Rijden en bediening175
4. Schroef de beschermdop los vande vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is.
8. Schroef de slang van de vulpijp.
9. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan en -slang
volgens de lokale milieuregels af.
AdBlue verversen
Als er gedurende de laatste 2 jaar
minder dan 5 liter AdBlue is bijgevuld,
moet de resterende vloeistof worden
ververst, aangezien AdBlue een be‐
perkte levensduur heeft. De hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Bij niet opvolgen ervan kan het se‐ lectieve katalysatorreductiesys‐
teem beschadigd raken.
Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handmatig schakelen is mogelijk in
de handgeschakelde modus door de
keuzehendel aan te tippen of aan de
stuurwielpeddels te trekken 3 177.
Versnellingsbakdisplay
Page 178 of 335
176Rijden en bedieningDe modus of ingeschakelde versnel‐ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
In de handgeschakelde modus wor‐
den M en het nummer van de gese‐
lecteerde versnelling aangeduid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
KeuzehendelP:parkeerstand, ontgrendelknop
indrukken, de wielen zijn geblok‐ keerd, alleen inschakelen wan‐
neer de auto stilstaat en de
handrem is aangetrokkenR:achteruitversnelling, ontgrendel‐
knop indrukken, alleen inscha‐
kelen wanneer de auto stilstaatN:neutrale standD:automatische modusM:handmatige modus: duw de keu‐
zehendel vanuit D naar links.<:opschakelen handmatige mo‐
dus: keuzehendel in de stand M
brengen en omhoog tikken]:terugschakelen handmatige mo‐
dus: keuzehendel in de stand M
brengen en naar achteren tikken
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer u de ontsteking inschakelt en het rem‐
pedaal intrapt.
Trapt u het rempedaal niet in, dan
brandt de controlelamp j.
Staat de keuzehendel niet in P wan‐
neer u het contact uitschakelt, dan
knipperen de controlelampen j en
P .
Druk op de ontgrendelknop om P of
R in te schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of trekt u de handrem aan al‐
vorens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Page 179 of 335
Rijden en bediening177Wanneer een versnelling is ingescha‐
keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren; zie hand‐ matige modus.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand D en R heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐ ten maken en snel optrekken voorko‐
men.
Parkeren
Trek de handrem aan en schakel P in.
De contactsleutel kan alleen verwij‐
derd worden met de keuzehendel in
stand P.Handmatige modus
Keuzehendel
Haal de keuzehendel uit de stand D
naar links om de handgeschakelde
modus te selecteren.
Tip de keuzehendel aan
naar
voren <:opschakelen naar een
hogere versnellingnaar
achteren ]:terugschakelen naar
een lagere versnel‐
ling
De ingeschakelde versnelling ver‐
schijnt op de instrumentengroep.
Stuurwielpeddels
Haal de keuzehendel uit de stand D
naar links om de handgeschakelde
modus te selecteren.
Trek aan de stuurwielpeddels om
handmatig te schakelen
rechter
peddel <:kort aan trekken om
één versnelling op te
schakelenlinker
peddel ]:kort aan trekken om één
versnelling terug te
schakelen, meerdere
keren trekken om ver‐
snellingen over te slaan
Page 180 of 335
178Rijden en bedieningDe ingeschakelde versnelling ver‐
schijnt op de instrumentengroep.
Tijdelijke handgeschakelde modus in
rijstand D
De handgeschakelde modus met
peddels is ook mogelijk in de automa‐ tische modus D. Na het schakelen
met de hand schakelt de transmissie na een bepaalde tijd over op de auto‐
matische modus D.
Doe een van de volgende om de
handgeschakelde modus te onder‐
breken:
● Druk 1 seconde op peddel <.
● Zet de keuzehendel naar links in de handgeschakelde modus en
terug naar de stand D.
Als de auto stilstaat en de motor sta‐
tionair draait, blijft de transmissie in
de tijdelijke handgeschakelde modus.
Het systeem schakelt over op de au‐
tomatisch modus wanneer het gas‐
pedaal gedurende een bepaalde tijd
wordt ingetrapt en er niet met de
stuurwielpeddels wordt geschakeld.Algemeen
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐ gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐
nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐
schakeld.
Aanduiding versnelling
Het symbool R met een getal eronder
verschijnt wanneer schakelen wordt
aanbevolen omwille van het brand‐
stofgebruik.
Aanduiding om te schakelen ver‐
schijnt alleen in de handgeschakelde
modus.Elektronische
rijprogramma's
● Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐ tuur door het motortoerental te
verhogen.
● De automatische neutraalscha‐ keling schakelt vanzelf de neu‐traalstand in wanneer de autowordt stilgezet met een inge‐
schakelde versnelling en de rem
wordt ingetrapt.
● Bij een ingeschakelde SPORT- modus vindt het schakelen bij ho‐
gere toerentallen plaats (behalve wanneer cruise control is inge‐
schakeld). SPORT-modus
3 186.
● Speciale programma's passen bij
klimmen en dalen de schakelmo‐
menten automatisch aan.
● Bij het wegrijden op besneeuwde
of beijzelde of andere gladde on‐
dergronden selecteert de elektro‐ nische transmissieregeling auto‐
matisch een hogere versnelling.