OPEL INSIGNIA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 241 of 335

Verzorging van de auto239Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
Wij raden u aan dezelfde soort olie te nemen als voor de laatste olieverver‐
sing is gebruikt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Vulhoeveelheden 3 302, kwaliteit/
viscositeit van motorolie 3 286.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Automatische
transmissievloeistofVoorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
automatische versnellingsbak ver‐
oorzaken, waardoor deze niet
meer goed werkt. Voorkom dat
vuildeeltjes in contact komen met
de vloeistofzijde van de reservoir‐
dop of dat ze in het reservoir te‐
rechtkomen.

Page 242 of 335

240Verzorging van de autoHet peil van de automatische trans‐
missievloeistof hoeft in de regel niet
te worden gecontroleerd. Raadpleeg
voor het controleren van het vloeistof‐ peil een werkplaats.
Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ongeveer -28 °C. In noorde‐
lijke landen met extreem lage tempe‐
raturen biedt de af-fabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot
ongeveer -37 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries ge‐ bruiken.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof boven de vulstreep
staan. Bijvullen als het peil te laag is.
Bij een andere versie zit de vulstreep
aan de binnenkant van de vulope‐
ning. Controleer het peil door de dop
te openen.
Extra koelcircuit voor turbomotor
Koelvloeistofreservoir bevindt zich op
het luchtfilterhuis.
Bij een koud koelsysteem moet de
koelvloeistof boven de vulstreep staan. Bijvullen als het peil te laag is.

Page 243 of 335

Verzorging van de auto241Algemeen9Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof en schoon kraanwater in
een verhouding van 1:1. Gebruik
schoon kraanwater als er geen ge‐
concentreerde koelvloeistof voorhan‐ den is. Dop goed vastdraaien. Koel‐
vloeistofgehalte door een werkplaats
laten controleren en oorzaak van het
koelvloeistofverlies laten verhelpen.
Stuurbekrachtigingsvloei‐stof
Voorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
stuurinrichtingssysteem veroorza‐
ken, waardoor het niet meer goed
werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistof‐zijde van de reservoirdop/peilstok
of dat ze in het reservoir terecht‐
komen.
Het stuurbekrachtigingsvloeistofpeil hoeft in de regel niet te worden ge‐
controleerd. Als er bij het sturen een
ongewoon geluid klinkt of als de
stuurbekrachtiging vreemd reageert,
roep dan de hulp van een werkplaats
in.
Sproeiervloeistof
Schoon water bijvullen, vermengd
met een passende hoeveelheid goed‐ gekeurde sproeiervloeistof die anti‐
vries bevat.

Page 244 of 335

242Verzorging van de autoVoorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Het gebruik van sproeiervloeistof
dat isopropanol bevat, kan de bui‐ tenlampen beschadigen.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐male dikte heeft, hoort u een piepend
geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 286.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische ver‐ bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier we‐ ken achtereen stilstaat, kan de accu
ontladen raken. Poolklem van de min‐
pool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐ kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 145.

Page 245 of 335

Verzorging van de auto243Accu vervangenLet op
Elke afwijking van de in deze para‐
graaf gegeven instructies kan leiden
tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
De accu van de auto is afgedekt. Ver‐
wijder de afdekking om de accu te
vervangen. Til de afdekking achter‐
aan op en ontgrendel deze vooraan.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Vervang bij auto's met een AGM-accu
(Absorptive Glass Mat) de accu door
een andere AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen
door het label op de accu. Wij bevelen
het gebruik aan van een originele
Opel-accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐ bruikt dan de originele Opel accu,
kunnen slechtere prestaties het ge‐
volg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 167.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kunt u de accu beschadigen.
Starthulp gebruiken 3 277.

Page 246 of 335

244Verzorging van de autoWaarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat blindheid of ernstige brandwon‐
den kan veroorzaken.
● Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Er kan knalgas aanwezig zijn in de buurt van de accu.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. Het contact driemaal
15 seconden per keer aanzetten. Mo‐ tor vervolgens maximaal
40 seconden starten. Deze procedure na minstens 5 seconden herhalen.
Slaat de motor niet aan, dan de hulp van een werkplaats inroepen.Wisserblad vervangen
Wisserbladen voorruit
Til de wisseram op en open de borg‐
clip.

Page 247 of 335

Verzorging van de auto245
Ontgrendel het wisserblad en verwij‐
der het.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐ arm en druk het in tot het vastklikt.
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
naar omlaag.
Wisserblad achterruit
De wisserarm optillen. Beide vergren‐
delingen op de arm indrukken, wis‐
serblad loshaken en verwijderen.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐ arm en druk het in tot het vastklikt.
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig naar omlaag.
Gloeilamp vervangen
Ontsteking uitschakelen en desbe‐
treffende schakelaar uitschakelen of
portieren sluiten.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting
vastpakken. Het glas van de gloei‐
lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.
Vervang de gloeilampen van de kop‐
lampen vanuit de motorruimte.
LampcontroleSchakel het contact in na het vervan‐
gen van een lamp en bedien en con‐
troleer de lichten.

Page 248 of 335

246Verzorging van de autoHalogeenkoplampen
Bi-halogeenkoplamp (1) met één
lamp voor dim- en grootlicht.
Zijmarkeringslicht/dagrijlicht (2) .
Richtingaanwijzer vooraan (3)
Bi-halogeenkoplamp (1)
Trek links op de auto de vulpijp uit het voorruitsproeiervloeistofreservoir.
1. Draai de kap naar links en verwij‐ der deze.
2. De lamphouder naar links los‐draaien. Lamphouder met gloei‐
lamp uit het reflectorhuis nemen.

Page 249 of 335

Verzorging van de auto2473. Klik de lamphouder los van destekker door de borgnok iets uit‐
een te buigen.
4. Vervang de gloeilamp en sluit deze aan met de stekker.
5. Lamphouder zo monteren dat de twee lipjes in de uitsparingen van
het reflectorhuis vallen. Rechtsom vastdraaien.
6. Breng de kap aan en draai deze rechtsom.
Zijmarkeringslicht/dagrijlicht (2)
1. Draai de kap linksom en trek deze
uit de reflector.
2. Druk de inkliktongen bij elkaar en haal de fitting uit de behuizing.
3. Haal de lamp uit de fitting door deze eruit te trekken.
4. Plaats een nieuwe lamp in de fit‐ting.
5. Plaats de lampfitting in de behui‐ zing en laat deze vastklikken.
6. Breng de kap aan en draai deze rechtsom.
Zijmarkeringslicht/dagrijlicht met
LED's
Op een andere versie bestaan het zij‐markeringslicht en dagrijlicht bestaan
uit LED's. Laat de LED's bij een even‐
tuele storing vervangen door een
werkplaats.
Richtingaanwijzer vooraan (3)

Page 250 of 335

248Verzorging van de auto1. Lampfitting linksom losdraaien.Lampfitting uit de behuizing trek‐
ken.
2. Gloeilamp iets in lamphouder du‐ wen, linksom draaien en verwijde‐
ren.
3. Plaats een nieuwe lamp door deze naar rechts in de fitting te
draaien.
4. Lampfitting in reflector plaatsen en rechtsom vergrendelen.
Xenonkoplampen9 Gevaar
Het adaptieve rijlicht (AFL) is uit‐
gerust met Xenonkoplampen.
Xenonkoplampen werken onder
een extreem hoog voltage. Niet
aanraken. Lampen door een werk‐
plaats laten vervangen.
De lampen van richtingaanwijzers
en hoekverlichting kunt u wel zelf
vervangen.
Zijmarkeringslicht/dagrijlichten zijn
uitgevoerd met LED's en kunnen niet
worden vervangen.
Afslagverlichting
1. Draai de kap naar links en verwij‐ der deze.

Page:   < prev 1-10 ... 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 ... 340 next >