OPEL MOKKA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 121 of 233
Klimaatregeling119Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
n=koeling4=luchtrecirculatie
Koeling n
Wordt bediend met toets n en werkt
alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de bui‐
tentemperatuur iets boven een speci‐
fiek niveau ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan Autostops ver‐ hinderen.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Bediening met toets 4.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Luchtverdeling op l: Luchtrecircula‐
tie wordt uitgeschakeld.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling n aan,
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
■ Luchtverdeelschakelaar M indruk‐
ken.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■ Toets V indrukken: aanjager
schakelt automatisch over op hoger toerental, de luchtstroom wordt op
de voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Page 122 of 233
120Klimaatregeling
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐ stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de l-knop wordt ingedrukt met
ingeschakelde ventilator en terwijl
de motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op de
l -knop wordt gedrukt of tot de ven‐
tilator wordt uitgeschakeld.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Als de l-knop wordt ingedrukt met
ingeschakelde ventilator en terwijl de motor in Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Luchtverdeling
■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
AUTO=automatische modus4=handmatig bediende lucht‐
recirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 32.
De ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de automa‐ tische modus regelen de ventilator‐
snelheid en de luchtverdeling auto‐
matisch de luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende een paar se‐
conden op het Info-display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Page 123 of 233
Klimaatregeling121
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op de knop AUTO, de lucht‐
verdeling en ventilatorsnelheid
worden automatisch geregeld.
■ Alle luchtroosters openen.
■ Druk op n om naar koeling om te
schakelen.
■ Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem voor een maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor een maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat wordt verlaagd,
kan een Autostop worden geblok‐
keerd of wordt de motor bij het in‐
schakelen van de koeling automa‐
tisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 128.
De temperatuur kan voor de bestuur‐
ders- en passagierszijde apart wor‐
den afgesteld.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■ Toets V indrukken.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om terug te gaan naar de vorige modus: toets V indrukken; om
naar de automatische modus te gaan: toets AUTO indrukken.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐ stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de l-knop wordt ingedrukt met
ingeschakelde ventilator en terwijl
de motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op de
l -knop wordt gedrukt of tot de ven‐
tilator wordt uitgeschakeld.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Als de l-knop wordt ingedrukt met
ingeschakelde ventilator en terwijl
de motor in Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Page 124 of 233
122Klimaatregeling
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen en draaiknoppen veranderen. Wan‐neer u een instelling verandert, wordt
de automatische modus gedeacti‐
veerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.l=naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de ach‐
tergrond ingeschakeld om te
helpen voorkomen dat ruiten be‐ slaan).M=naar de hoofdruimte.K=naar de voetenruimte.
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐
fende instelling deactiveren of toets
AUTO indrukken.
Koeling n
U activeert of deactiveert de functie
met de toets n.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. In‐
geschakelde koeling verhindert mo‐
gelijk een Autostop.
Op het display verschijnt Eco wan‐
neer de koeling wordt gedeactiveerd.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op knop 4 om de
handmatige luchtrecirculatie te acti‐
veren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Airconditioning bij afgezette
motor
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, kan de resterende warmte of
koude in het systeem worden ge‐
bruikt voor klimaatregeling in de pas‐
sagiersruimte.
Page 125 of 233
Klimaatregeling123Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐ giersruimte automatisch sneller op‐
warmt.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster openstaan.
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel rechtsom te draaien. Stel de hoe‐ veelheid lucht bij de roosteruitlaat met
het stelwiel af.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel linksom te draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 126 of 233
124KlimaatregelingVaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog ven‐ tilatieopeningen onder de voorruit en
de zijruiten, alsook in de voeten‐
ruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐ ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks, te beginnen
drie jaar na aflevering van de nieuwe
auto, op het volgende te laten contro‐ leren:
■ functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen,
■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen,
■ prestatietest.
Page 127 of 233
Rijden en bediening125Rijden en bedieningRijtips......................................... 125
Starten en bediening .................126
Uitlaatgassen ............................. 131
Automatische versnellingsbak ...132
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 135
Rijsystemen ............................... 136
Remmen .................................... 137
Rijregelsystemen .......................138
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 141
Brandstof ................................... 155
Trekhaak .................................... 162Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen wer‐
ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 128.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt door het stoppen van de motor
of een systeemstoring, kan het voer‐
tuig nog wel bestuurd worden, maar
dat kan meer moeite kosten.
Controlelamp c 3 89.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Page 128 of 233
126Rijden en bedieningStarten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet te
krachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter wel‐ licht vaker gereinigd. Autostop is wel‐ licht niet mogelijk zodat de accu ge‐
laden kan worden.
Roetfilter 3 131.Contactslotstanden0=Contact uit1=Stuurslot opgeheven, contact uit2=Contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3=StartenMotor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Automatische versnellingsbak: trap
de rem in en zet de keuzehendel in
P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
Page 129 of 233
Rijden en bediening127
korte vertraging totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Om de motor opnieuw te starten of
hem uit te zetten, moet u de sleutel
eerst terugdraaien naar stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor
worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.
Sleutelbeveiliging
Een aantal voertuigen met een auto‐
matische versnellingsbak is uitgerust
met een elektronisch sleutelbeveili‐
gingssysteem. De sleutelbeveiliging
is ontworpen om te voorkomen dat de contactsleutel wordt verwijderd als de
keuzehendel niet in P staat.De auto starten bij lage
temperaturen Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn ver‐
eist. Bij temperaturen onder -30 °C
moet de automatische versnellings‐
bak gedurende ca. 5 minuten worden
verwarmd. De keuzehendel moet in
stand P staan.
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch
doorstarten totdat de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure be‐
gint de motor na een korte vertraging
te lopen.Mogelijke redenen voor startproble‐ men:
■ Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak)
■ Rempedaal niet ingetrapt of keuze‐
hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak)
■ Time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐
schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij overtoeren, d.w.z.
bij het tijdens het rijden loslaten van
het gaspedaal met een ingescha‐
kelde versnelling.
Page 130 of 233
128Rijden en bedieningStop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal intrapt. Een accusen‐
sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐
leen wordt uitgevoerd wanneer de
accu voldoende geladen is om te kun‐
nen herstarten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. Uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Zet de hendel in neutraal
■ Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmingsprestaties, de stuurbe‐
krachtiging en de remprestatie be‐
houden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld
■ de motorkap is volledig gesloten