ESP OPEL VIVARO B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 98 of 239

96Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 96XGordelwaarschuwing
3 97vAirbags en gordelspanners
3 97Ó AANAirbag activeren 3 97* UITAirbag deactiveren 3 97pLaadsysteem 3 98ZStoringsindicatielamp
3 98FLaat auto spoedig nakijken
3 98CSchakel motor uit 3 98RRemsysteem 3 98uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 99k jOpschakelen, terugscha‐
kelen 3 99RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 99ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 99WKoelvloeistoftemperatuur
3 99!Voorverwarmen 3 100YAdBlue 3 100wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 100IMotoroliedruk 3 100ECOBrandstofbesparingsmodus
3 101YTe laag brandstofpeil
3 101DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 101\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1019Rijverlichting 3 1018Rijverlichting 3 101CGrootlicht 3 101>Mistlamp 3 102øMistachterlicht 3 102mCruise control 3 102USnelheidsbegrenzer cruise‐
control 3 102&Tachograaf 3 102yPortier open 3 102
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar.

Page 101 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen99Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 173.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Als R brandt samen met controle‐
lamp C en een geluidssignaal, is er
een storing in het remsysteem. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 102.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Remsysteem 3 149.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelamp u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht,
is er een storing in het ABS. Contro‐ lelamp F kan ook oplichten op de
instrumentengroep samen met een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 102. Het
remsysteem blijft zonder ingrepen
van het ABS werken.
Als controlelampen u, F , R en C
branden, is er een storing in het
remsysteem. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center. Onmiddellijk de hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem (ABS) 3 149.
Opschakelen k of j brandt.
Wij raden u in dat geval omwille van
een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.
Elektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP)
R knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt tijdens het rijden
Het systeem is niet beschikbaar. Een bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 102.
ESP® Plus
3 152, Traction Control-
systeem 3 151.
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit
Ø brandt groen.
Als ESP® Plus
gedeactiveerd is met
Ø op het instrumentenpaneel, dan
brandt controlelamp Ø en verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 102.
ESP® Plus
3 152, Traction Control-
systeem 3 151.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt blauw of rood.

Page 103 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen101Brandt bij een draaiende motorAls controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐ lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 170.
Brandstofbesparingsmodus ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 131.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km); onmiddellijk tanken 3 162.
Katalysator 3 142.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 176.
Stop-startsysteem
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
\ brandt wanneer een Autostop
wordt verhinderd als niet aan
bepaalde voorwaarden wordt
voldaan.
Stop-startsysteem 3 137.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐ ten aan zijn.
Verlichting 3 109.
Grootlicht P brandt blauw.

Page 108 of 239

106Instrumenten en bedieningsorganenHet gemiddelde verbruik wordt
aangegeven op basis van de afge‐
legde afstand en de verbruikte brand‐ stof sinds de laatste reset.
De meting kan op ieder gewenst
moment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
De waarde verschijnt na het bereiken van een snelheid van 30 km/u.
Actieradius De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
De actieradius wordt berekend op basis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde
verbruik sinds de laatste reset.
De actieradius verschijnt niet als
controlelampje Y op de instrumenten‐
groep 3 101 verschijnt.
Afgelegde weg
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst
moment opnieuw gestart worden.Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst
moment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het
contact wordt uitgeschakeld niet
meegerekend.
Informatie tripcomputer resetten Tripcomputer terugzetten door een
van de functies ervan te selecteren en
de knop aan het uiteinde van de
wisserhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐ computer kan worden gereset:
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de tripcomputer automa‐
tisch teruggezet.Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring)
Indien aanwezig, verschijnt er een
cijfer van 0 tot 100 op het infodisplay
ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van uw rijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Tips voor een beter brandstofverbruik verschijnen ook op het infodisplay.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, zodat u pres‐
taties kunt vergelijken. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding
Infotainment.
Boordinformatie 3 103.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is, wordt er mogelijk een verslag van de
laatste rit op het Info-Display
getoond.
De volgende informatie verschijnt:
● gemiddeld brandstofverbruik
● totaal brandstofverbruik
● dagteller
● bespaarde brandstof in km

Page 123 of 239

Klimaatregeling121Luchtdebiet Z
Luchtstroom handmatig instellen
door de ventilatorknop in de gewen‐
ste stand te zetten.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Luchtverdeling M
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste stand. Na activeren brandt
de LED in de toets.R:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteS:naar de voetenruimte
Combinaties van instellingen zijn
mogelijk door twee toetsen in te druk‐ ken totdat beide LED's branden.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: Toets AUTO indrukken.
Koeling A/C
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief
3 131.
Als geen koeling of droging gewenst
is, A/C OFF indrukken om het koel‐
systeem uit te schakelen ter bespa‐
ring van brandstof. De LED brandt in
de knop.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtrecirculatiemodus u
Activeer of deactiveer de handmatige luchtrecirculatiemodus met u. Na het
activeren brandt de LED in de toets.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: Toets AUTO indrukken.

Page 128 of 239

126KlimaatregelingHandbediening
Afhankelijk van de versie kan de hulp‐
verwarming ook worden ingescha‐
keld voor de duur van de laatste
periode of standaard gedurende
30 minuten of meteen worden geblok‐ keerd, met behulp van de knop op het
onderste gedeelte van instrumenten‐
paneel, naast het stuurwiel.
De LED in de knop bevestigt dat het
systeem werkt.
Vervangen van de accu
Vervang de accu wanneer het bereik
van de afstandsbediening afgeno‐
men is of wanneer het symbool voor
het opladen van de accu knippert.
Open het klepje en vervang de batterij (type A: CR 2430, type B:
2CR 11108 of gelijkwaardig). Breng
de nieuwe batterij goed aan met de
plus ( <) kant naar de pluscontacten.
Zet de afdekking weer stevig op zijn
plaats.
Verwijder oude accu&#39;s volgens de
milieureglementering.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Bediening (type A)
Verwarming Y
Selecteer Y op de menubalk en druk
op G om te bevestigen. De voorafbe‐
paalde verwarmingstijd, v.b. L 30
knippert in de display. De fabrieksin‐
stelling is 30 minuten.
Stel de verwarmingstijd af met k of
l en bevestig. De waarde kan
worden ingesteld van tien tot
120 minuten. Noteer vanwege het
stroomverbruik de verwarmingstijd.
Om uit te schakelen, selecteert u
opnieuw Y op de menubalk en drukt
u op d.
Ventilatie x
Selecteer x op de menubalk en druk
op G om te bevestigen.
Stel de ventilatietijd af met k of l en
bevestig. De waarde kan worden
ingesteld van tien tot 120 minuten. Noteer vanwege het stroomverbruik
de verwarmingstijd.
Om uit te schakelen, selecteert u
opnieuw x op de menubalk en drukt
u op d.
Programmeren P
U kunt maximaal drie vooraf inge‐ stelde vertrektijden programmeren,
ofwel gedurende één dag of gespreid over één week.

Page 133 of 239

Rijden en bediening131Rijden en bedieningRijtips......................................... 131
Economisch rijden ...................131
Controle over de auto ..............132
Sturen ...................................... 132
Starten en bediening .................133
Nieuwe auto inrijden ................133
Contactslotstanden ..................133
Aan/Uit-knop ............................ 133
Motor starten ........................... 135
Regeling stationair toerental ....136
Motor afzetten ......................... 136
Uitrol-brandstofafsluiter ...........137
Stop/Start-systeem ..................137
Parkeren .................................. 140
Uitlaatgassen ............................. 141
Roetfilter .................................. 141
Katalysator .............................. 142
AdBlue ..................................... 142
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 148
Remmen .................................... 149
Antiblokkeersysteem ...............149
Handrem .................................. 150
Remassistentie ........................150
Hellingrem ............................... 150Rijregelsystemen.......................151
Traction Control .......................151
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) .. 152
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 154
Cruise control .......................... 154
Snelheidsbegrenzer ................157
Parkeerhulp ............................. 157
Achteruitkijkcamera .................160
Brandstof ................................... 162
Brandstof voor dieselmotoren . 162
Tanken .................................... 162
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 164
Trekhaak .................................... 165
Algemene informatie ...............165
Rijgedrag en aanhangertips ....165
Aanhanger trekken ..................165
Aanhangerstabilisatie ..............166Rijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie voor
een optimaal brandstofverbruik. Deze
is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐
ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
Inschakelen

Page 139 of 239

Rijden en bediening137Terugzetten met handzender/
fysieke sleutel
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand 2
draaien 3 133.
2. Wacht enkele minuten totdat het brandstofsysteem is teruggezet.
3. Sleutel naar stand 3 draaien om
de motor te starten.
Herhaal de procedure als de motor
niet start.
Terugzetten met elektronisch
sleutelsysteem
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Steek de elektronische sleutel in de kaartlezer 3 133.
2. Druk op START/STOP zonder
pedalen in te trappen.
3. Wacht enkele minuten totdat het brandstofsysteem is teruggezet.
Herhaal de procedure als de motor niet start.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.Aan/Uit-knop 3 133.
Tanken 3 162.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof te besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor opnieuw automatisch zodra u
het koppelingspedaal intrapt.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Als er niet aan de onderstaande voor‐ waarden wordt voldaan, is een Auto‐stop niet toegestaan en licht \ op in
de instrumentengroep 3 101.
Uitschakelen
Deactiveer het Stop/Start-systeem
door Î in te drukken. De LED in de
knop brandt ter indicatie van het

Page 141 of 239

Rijden en bediening139● het Stop/Start-systeem is niethandmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van debestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
● de buitentemperatuur is niet te laag of te hoog (bijv. onder 0 °C
of boven 30 °C)
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● het aircosysteem verhindert geen Autostop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief 3 141
● de rijregelsystemen antiblok‐ keersysteem (ABS) 3 149, Trac‐
tion Control-systeem 3 151 enElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) 3 152 zijn
niet actief ingeschakeld
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een Auto‐ stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor nadere informa‐
tie 3 119.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 133.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.Let op
Trap als er een versnelling inge‐
schakeld is het koppelingspedaal
geheel in om de motor te starten.
Trap als de motor niet meteen start
het koppelingspedaal stevig in.
Druk eventueel op de knop Î om de
motor tijdens een Autostop weer te
starten.
Controlelamp Ï 3 101 op de instru‐
mentengroep dooft wanneer de motor opnieuw wordt gestart.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● de accu is ontladen
● de buitentemperatuur is te laag of
te hoog (bijv. onder 0 °C of boven
30 °C)

Page 153 of 239

Rijden en bediening151Wanneer het rempedaal wordt losge‐
laten na stoppen op een helling (met
de keuzehendel in een versnelling
vooruit of achteruit), blijven de
remmen nog twee seconden werken.
Bij het optrekken van de auto worden de remmen automatisch gelost.Voorzichtig
De hellingrem kan rijden van deauto niet in alle situaties (zeer
steile helling enz.) volledig voor‐
komen.
Trap het rempedaal zo nodig in om te voorkomen dat de auto naar
voren of achteren rijdt.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop. Stop-startsysteem 3 137.
Rijregelsystemen
Traction Control Traction Control (TC) is een onder‐
deel van het elektronische stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) dat helpt bij
het behoud van de rijstabiliteit, onge‐
acht wegdek en grip van de banden,
en voorkomt dat de wielen gaan door‐
slippen.
Zodra de aandrijfwielen beginnen
door te slaan, wordt het motorvermo‐
gen verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd.
Daardoor wordt de rijstabiliteit van de
auto op een glad wegdek aanmerke‐
lijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra het contact
wordt ingeschakeld en de controle‐ lamp b op de instrumentengroep
dooft. Een bijbehorend bericht
verschijnt ook op het Driver Informa‐ tion Center 3 102.
Wanneer TC actief ingrijpt,
knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 99.
Aanhangerstabilisatie (TSA) 3 166.
De functie Meer tractie
Indien nodig kan het Traction Control-
systeem (TC) worden uitgeschakeld
voor meer grip op zachte grond of
modderige of besneeuwde wegen:

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >