OPEL VIVARO B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 41 of 239

Sleutels, portieren en ruiten39Elektronische sleutel
Voor handenvrije bediening moet de
elektronische sleutel buiten de auto
zijn, binnen een bereik van ongeveer
één meter van de voordeuren of de
bagageruimte.
Druk op de knop op een van de
buitenkrukken.
- of -
e indrukken om het diefstalalarmsys‐
teem te activeren.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen van de auto (met c of de knop op een van de buiten‐
krukken) of het inschakelen van het
contact wordt het diefstalalarmsys‐
teem gedeactiveerd. De alarmknip‐
perlichten knipperen ter bevestiging
van het deactiveren.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd bij het ontgrendelen van de bestuur‐
dersdeur met de sleutel of met de
centrale vergrendelingstoets in het
interieur.
Let op
Indien het alarm is afgegaan, zal de
alarmsirene niet uitschakelen als de
auto wordt ontgrendeld. Om de
sirene uit te schakelen, moet u het
contact inschakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen niet bij uitscha‐ keling, indien het alarm is afgegaan.
Inschakelen zonder bewaking
van passagiersruimte
Schakel de bewaking van de passa‐
giersruimte uit, bijv. wanneer er
dieren in de auto verblijven of als de
timer of de afstandsbediening is inge‐
steld voor het inschakelen van de
hulpverwarming 3 123.
Houd e op de handzender of de elek‐
tronische sleutel ingedrukt, er klinkt
een pieptoon ter bevestiging.
Deze status blijft gehandhaafd tot de
deuren worden ontgrendeld.
Alarm
Wanneer het alarm afgaat, klinkt er een geluid uit de speciale sirene met
een eigen accuvoeding en tegelijker‐
tijd knipperen de alarmknipperlichten.

Page 42 of 239

40Sleutels, portieren en ruitenHet aantal en de duur van de alarm‐
signalen zijn voorgeschreven door de
wetgever.
Indien de accu van de auto wordt
losgekoppeld of de stroomvoorzie‐
ning wordt onderbroken, zal de
alarmsirene afgaan. Daarom vóór het
loskoppelen van de voertuigaccu het
diefstalalarmsysteem uitschakelen.
Om een alarmsirene uit te zetten
(indien geactiveerd) en hiertoe het
diefstalalarmsysteem uit te schake‐ len, de accu opnieuw aansluiten en
de auto ontgrendelen of het contact
inschakelen.
Startbeveiliging De startbeveiliging is onderdeel van
het contactslot en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch geactiveerd na het verwijderen van
de sleutel uit het contactslot, of
wanneer de motor wordt afgezet
zonder de sleutel uit het contactslot te
verwijderen.Als de motor niet kan worden gestart,
contact uitschakelen en sleutel eruit
trekken, ongeveer twee seconden
wachten en opnieuw proberen te star‐
ten. Als dat niet lukt, kunt u proberen
om de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
fication) kunnen de werking van de
sleutel storen. Houd de tag bij het
starten uit de buurt van de sleutel.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 25, 3 38.Buitenspiegels
Bolle vorm
De bolle buitenspiegel bevat een
asferisch gebied en verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Handmatig verstellen
Spiegels instellen door deze in de
gewenste richting te draaien.

Page 43 of 239

Sleutels, portieren en ruiten41Elektrische verstelling
De betreffende buitenspiegel selecte‐
ren door de knop naar links of rechts
te schakelen en vervolgens de knop
te verdraaien om de spiegel af te stel‐ len.
Als de knop in de middelste stand
staat, is er geen spiegel geselec‐
teerd.
Inklapbare spiegels
Voor de veiligheid van voetgangers
klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Parkeerstand U klapt de buitenspiegels in door
zachtjes op de buitenrand van de
behuizing te drukken, bijv. bij een
krappe parkeerplek.
Afhankelijk van de uitvoering kunnen
de buitenspiegels bij het vergrende‐
len van de auto automatisch in de
parkeerstand worden ingeklapt.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.
Verwarmde spiegels
Om in te schakelen Ü
indrukken. De
activering wordt aangeduid door de
LED in de toets.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor. Deze wordt na korte tijd
automatisch uitgeschakeld.
Klimaatregelsysteem 3 117.

Page 44 of 239

42Sleutels, portieren en ruitenBinnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐
gelbehuizing verstellen.
Groothoekspiegel
Afhankelijk van het model is een grote
bolle spiegel in de zonneklep van de
voorpassagier opgenomen om het
zicht te vergroten en dode hoeken te
verkleinen.
Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.

Page 45 of 239

Sleutels, portieren en ruiten43Ruiten
Voorruit Warmtereflecterende voorruit
De warmtereflecterende voorruit
heeft een coating die zonnestralen
weerkaatst. Ook datasignalen zoals
die van tolstations kunnen worden
gereflecteerd.
De gemarkeerde gebieden op de
voorruit zijn niet bedekt met de
coating. Apparaten voor het registre‐ ren van elektronische gegevens enbetaling van gelden moeten op deze
plekken worden bevestigd. Anders is
het mogelijk dat gegevens over onge‐
vallen niet worden geregistreerd.
Stickers op de voorruitPlak rondom de achteruitkijkspiegel
geen stickers, zoals tolvignetten of
soortgelijke stickers, op de voorruit.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en/of berich‐
ten van deze systemen.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld
raakt.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.

Page 46 of 239

44Sleutels, portieren en ruitenDruk de schakelaar van de betref‐
fende ruit in om de ruit te openen of
trek aan de schakelaar om de ruit te
sluiten.
Voor stapsgewijs werken: Schakelaar
kort indrukken of uittrekken.
Automatisch openen of sluiten: Scha‐
kelaar langer indrukken of uittrekken.
Ruit gaat automatisch omhoog of
omlaag met geactiveerde beveili‐
gingsfunctie. U stopt de ruit door de schakelaar nogmaals in dezelfde
richting te bedienen.
Bij een stroeve werking door ijsvor‐
ming e.d. meermaals aan de schake‐ laar trekken totdat de ruit in stappen
is gesloten.
BeveiligingsfunctieStuit de ruit tijdens het automatisch
sluiten op weerstand, dan stopt het
sluiten onmiddellijk en beweegt de ruit weer omlaag.
Overbelasting
Worden de ruiten in korte tijd meer‐
maals bediend, dan wordt de ruitbe‐
diening enige tijd gedeactiveerd.Achterste zijruiten
Schuiframen zijkant
Open of sluit de ruit door deze eerst
te ontgrendelen door het voorste
gedeelte van de hendel omlaag te
drukken totdat het verticaal staat en verschuif dan de ruit.
Zonnescherm
Afhankelijk van de auto is het zonne‐
scherm in de ruitafdekking geïnte‐
greerd.
Sluiten door de hendel naar beneden
te trekken en de vergrendelingen aan de onderkant in te schakelen.
Openen door de vergrendelingen uit
te schakelen door het zonnescherm
een beetje naar u toe te trekken en
het omhoog te leiden.

Page 47 of 239

Sleutels, portieren en ruiten45Achterruitverwarming
Om in te schakelen Ü indrukken. De
activering wordt aangeduid door de
LED in de toets.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en wordt na korte tijd
automatisch uitgeschakeld.
Klimaatregelsysteem 3 117.
Zonnekleppen Om verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
klapt en opzij worden gedraaid.
Zonnekleppen zijn aan de achterkant
voorzien van een make-up spiegel en een tickethouder.
Onderweg moeten de afdekkingen
van de spiegels gesloten zijn.
Groothoekspiegel 3 42.

Page 48 of 239

46Stoelen, veiligheidssystemenStoelen,
veiligheidssysteme
nHoofdsteunen .............................. 46
Voorstoelen .................................. 47
Stoelpositie ................................ 47
Stoelverstelling .......................... 48
Rugleuning neerklappen ...........50
Armsteun ................................... 50
Verwarming ............................... 50
Achterbank ................................... 51
Zitplaatsen achterin ...................51
Veiligheidsgordels .......................55
Driepuntsgordel ......................... 56
Airbagsysteem ............................. 60
Frontaal airbagsysteem .............63
Zijdelings airbagsysteem ...........63
Gordijnairbagsysteem ...............64
Airbag deactiveren ....................64
Kinderveiligheidssystemen ..........66
Inbouwposities kinderveilig‐ heidssystemen ......................... 68Hoofdsteunen
Stand9 Waarschuwing
Alleen met correct ingestelde
hoofdsteunen rijden.
De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de
bovenzijde van het hoofd. Is dit bij
zeer lange personen niet mogelijk,
dan de hoofdsteun in de hoogste
stand zetten (bij zeer kleine personen
de hoofdsteun juist in de laagste
stand zetten).
Instellen
Zet de hoofdsteun omhoog door
eraan te trekken en te laten vastklik‐
ken.
Zet deze omlaag door de ontgrende‐
lingsknop in te drukken, de hoogte in
te stellen en vast te klikken.

Page 49 of 239

Stoelen, veiligheidssystemen47
De hoofdsteunen van de zitplaatsen
achterin kunnen ook naar voren
worden geklapt.
Let op
Alleen goedgekeurde accessoires aan de hoofdsteun van de passa‐giersstoel voorin bevestigen. Monte‐
ren als de stoel niet in gebruik is.
Demonteren
Bijv. bij gebruik van een kinderveilig‐heidssysteem 3 66.
Kantel eerst de rugleuning naar voren
en trek dan de hoofdsteun helemaal
omhoog. Druk op de ontgrendelings‐
knop en trek de hoofdsteun omhoog
eruit.
Hoofdsteunen veilig opbergen in de
laadruimte.
Bij verwijderde hoofdsteunen
niemand op de desbetreffende
zitplaatsen vervoeren.
Monteren
Kantel eerst de rugleuning naar voren en steek de stangen van de hoofd‐
steun in de gaten.
Laat de hoofdsteun zo ver mogelijk zakken en zet deze omhoog (zo nodig
eerst de ontgrendelingsknop indruk‐
ken) totdat deze goed in de gewenste
stand vastklikt.Voorstoelen
Stoelpositie9 Waarschuwing
Alleen met een correct ingestelde
stoel rijden.
9 Gevaar
Altijd op minstens 25 cm afstand
van het stuurwiel zitten zodat de
airbag veilig in werking kan treden.
9 Waarschuwing
Stoelen nooit tijdens het rijden
verstellen, omdat ze ongecontro‐
leerd kunnen bewegen.
9 Waarschuwing
Nooit losse voorwerpen onder de
stoelen plaatsen.
Opbergvak onder passagiers‐
stoel, opbergvak 3 76.

Page 50 of 239

48Stoelen, veiligheidssystemen
● Met zitvlak zo ver mogelijk tegende rugleuning zitten. De afstand
tot de pedalen zo instellen dat de
benen bij het intrappen van de
pedalen licht gebogen zijn. De
passagiersstoel voor zo ver
mogelijk naar achteren schuiven.
● Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en
alle instrumenten goed kunt afle‐ zen. Tussen hoofd en dakframe
moet minstens een handbreed
tussenruimte zitten. De dijen moeten licht op de zitting rusten,
zonder druk uit te oefenen.
● Met schouders zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. De
hoek van de rugleuning zo instel‐
len dat u het stuurwiel met licht
gebogen armen kunt vastpak‐
ken. Bij het verdraaien van het
stuurwiel, contact blijven houden
tussen schouders en rugleuning.
De rugleuning mag niet te ver achteroverhellen. De aanbevo‐
len hellingshoek bedraagt maxi‐ maal ca. 25°.
● Stel de stoel en het stuur zodanig
op elkaar af dat wanneer uw pols bovenop het stuur rust, uw arm
volledig is gestrekt en uw schou‐
ders de rugleuning raken.
● Stuurwiel instellen 3 85.
● Hoofdsteun instellen 3 46.
● Hoogte veiligheidsgordel instel‐ len 3 56.
● Lendensteun zodanig afstellen dat deze de natuurlijke vorm van
de ruggengraat ondersteunen
3 48.Stoelverstelling
Zorg bij het rijden dat de stoelen en
rugleuningen altijd vastgeklikt zijn.
Verstelling in de lengterichting
Aan handgreep trekken, stoel
verschuiven, dan handgreep loslaten.
Probeer de stoel heen en weer tebewegen om na te gaan of deze op
zijn plaats zit.

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 240 next >