OPEL ZAFIRA C 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 201 of 353

Klimaatregeling199
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 208.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● Druk op V. De LED in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus terug te gaan: AUTO indrukken.
U kunt de instelling van de automati‐
sche achterruitverwarming wijzigen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 126.Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 208.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem als volgt met de toetsen
en draaiknoppen veranderen.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt de automatische modus
gedeactiveerd.

Page 202 of 353

200KlimaatregelingLuchtdebiet Z
Druk op de onderste knop voor
minder of op de bovenste knop voor
meer luchtdebiet. U herkent de aanja‐
gersnelheid aan het aantal segmen‐
ten op het display.
Wanneer u de onderste toets inge‐
drukt houdt: de aanjager en koeling
worden uitgeschakeld.
Wanneer u de bovenste toets inge‐
drukt houdt: de aanjager draait met de maximumsnelheid.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De LED in de
knop brandt om activering aan te
geven.l:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)M:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aangeduid door de led in de toets.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐
geling niet dat de motor wordt herstart tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C. Stop/Start-
systeem 3 208.
Op het display verschijnt ACON
wanneer de koeling aanstaat of
ACOFF wanneer de koeling uitstaat.
U kunt de koelwerking na het starten van de motor in- of uitschakelen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De LED in de knop
brandt om activering aan te geven.

Page 203 of 353

Klimaatregeling201Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Basisinstellingen
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die automatisch aanslaat
om de lucht in de passagiersruimte
sneller op te warmen.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster
openstaan.
U opent het rooster door het stelwiel
naar B te draaien. Stel de hoeveelheid
lucht bij de roosteruitlaat met het stel‐ wiel af.

Page 204 of 353

202Klimaatregeling
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
U sluit het rooster door het stelwiel
naar 7 te draaien.
De luchtroosters voor de passagiers
achterin, bevinden zich links en
rechts achter de voorstoelen.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
ventilatieopeningen onder de voorruit
en de zijruiten, alsook in de voeten‐ ruimte.

Page 205 of 353

Klimaatregeling203Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐ ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietestLet op
Koelmiddel R-134a bevat gefluori‐
deerde broeikasgassen.

Page 206 of 353

204Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 205
Controle over de auto ..............205
Sturen ...................................... 205
Starten en bediening .................205
Nieuwe auto inrijden ................205
Contactslotstanden ..................205
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 206
Motor starten ........................... 206
Uitrol-brandstofafsluiter ...........207
Stop/Start-systeem ..................208
Parkeren .................................. 210
Uitlaatgassen ............................. 211
Roetfilter .................................. 211
Katalysator .............................. 212
AdBlue ..................................... 213
Automatische versnellingsbak ...216
Versnellingsbakdisplay ............216
Keuzehendel ........................... 217
Handmatige modus .................218
Elektronische rijprogramma's ..218
Storing ..................................... 219
Stroomonderbreking ................219
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 220Remmen.................................... 220
Antiblokkeersysteem ...............220
Handrem .................................. 221
Remassistentie ........................223
Hellingrem ............................... 223
Rijregelsystemen .......................223
Traction Control .......................223
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 224
Interactief rijsysteem ...............226
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 227
Cruise control .......................... 227
Snelheidsbegrenzer ................229
Adaptieve cruise control ..........231
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 237
Indicatie afstand tot voorligger 241
Actieve noodrem .....................242
Parkeerhulp ............................. 243
Blindehoeksysteem .................246
Achteruitkijkcamera .................248
Verkeersbordherkenning .........250
Lane Departure Warning .........253
Brandstof ................................... 255
Brandstof voor benzinemotoren .....................255
Brandstof voor dieselmotoren . 256Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 257
Brandstof voor rijden op LPG ..257
Tanken .................................... 257
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 262
Trekhaak .................................... 263
Algemene informatie ...............263
Rijgedrag en aanhangertips ....264
Aanhanger trekken ..................264
Aanhangerstabilisatie ..............267

Page 207 of 353

Rijden en bediening205Rijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Alle systemen werken tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 208.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op teladen wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Controlelamp c 3 116.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Gedurende de inrijperiode kunnen
het brandstof- en motorolieverbruik
hoger zijn en wordt het roetfilter
wellicht vaker geregenereerd.
Autostop wordt mogelijk uitgescha‐
keld om de accu te kunnen laden.
Dieselpartikelfilter 3 211.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:

Page 208 of 353

206Rijden en bediening0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampen branden en de
meeste elektrische functies
werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Vertraagde uitschakeling
stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen worden gebruikt tot het
bestuurdersportier wordt geopend of
tot tien minuten nadat het contact
werd uitgeschakeld:
● elektrisch bediende ruiten
● stekkerdozen
Motor starten
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotoren: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien en wacht
totdat de controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor met

Page 209 of 353

Rijden en bediening207een kort interval totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 208.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 208.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor
tijdens het rijden kan het verlies
van vermogen voor de rem- of
stuurbekrachtiging veroorzaken.
Hulp- en airbagsystemen zijn
uitgeschakeld. De verlichting en
remlichten gaan uit. Schakel de
motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
De auto starten bij lage
temperaturen
De motor kan zonder bijkomende
verwarmers gestart worden bij
temperaturen tot -25 °C voor diesel‐
motoren en -30 °C voor benzinemo‐
toren. Motorolie met de juiste viscosi‐
teit, de juiste brandstof, uitgevoerd
onderhoud en een voldoende opge‐
laden accu zijn vereist. Bij tempera‐
turen onder -30 °C moet de automa‐
tische versnellingsbak gedurende ca. vijf minuten worden verwarmd. De
keuzehendel moet in stand P staan.
Automatische startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de acti‐
vering blijft het systeem automatisch
doorstarten tot de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.Mogelijke redenen voor het niet star‐ ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.
Uitrol-brandstofafsluiterDe brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.

Page 210 of 353

208Rijden en bedieningStop/Start-systeemHet stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal intrapt. Een accu‐
sensor zorgt ervoor dat een Autostop
alleen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden is
voldaan.Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op eco te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-
positie in de toerenteller.
Na een herstart wordt het stationaire
toerental aangegeven.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 360 next >