PEUGEOT 2008 2013 Instructieboekje (in Dutch)

Page 101 of 324

99
4
Rijden
) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).




Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.



Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomendat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd:


- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Storing


Uitschakelen van de snelheidsregelaar
)Draai de knop 1in de stand "0"
: de selectie van desnelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.

Overschrijden van de ingestelde snelheid
)Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2of 3te drukken (bijv.: 110 km/h).
)Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).


)Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.

Page 102 of 324

100
Rijden






Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.
Opslaan
Selecteren van een opgeslagen snelheid: )druk op de toets "+
" of "- " en houd dezeingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,)druk nog eens op de toets " + " of "-
" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheiden de status van het systeem (in-/uitgeschakeld)weergegeven.

)
Druk op MENUom naar het
algemene menu te gaan.
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.


Selecteren
)Selecteer het menu "Instellingen" en
ver volgens "Instellingen Auto". )Selecteer het menu "Configuratie van
de auto" en ver volgens "Opgeslagen snelheden". )Kies de snelheid die u wilt wijzigen en
selecteer "Snelheid wijzigen". )Voer de gewenste snelheid in en druk op"Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan.

Page 103 of 324

101
4
Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen hetdetectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.





Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk.
De
functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbijklinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbrokengeluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan der tig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.




Grafische weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele display
worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto
het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
het symbool "Gevaar" op het display.

Page 104 of 324

102
Rijden
omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijsof sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaaldeomgevingsgeluiden (motoren,vrachtwagens, drilboren, enz.).

Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen vande achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op hetdisplay weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (kor te pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.


Storing
De functie wordt automatischuitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).

Parkeerhulp vóór *
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bi
j een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
*

Uitsluitend leverbaar in combinatie met het
Park Assist-systeem.
Aan de hand van het geluid dat via de
luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven,
is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.




Uitschakelen/activeren van deparkeerhulp vóór en achter

De functie kan worden uitgeschakeld door dezeknop in te drukken. Het verklikkerlampje in deknop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het verklikkerlampjedooft.

Page 105 of 324

103
4
Rijden




Park Assist


Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren door een parkeerplek te detecteren en ver volgens het sturen van u over te nemen bij het
inparkeren.
Het s
ysteem bedient de stuurinrichting terwijl de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde
versnellingsbak) bedient. Tijdens het in- en uitparkeren informeer t het systeem de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen, zodat hijerop kan toezien dat de manoeuvre veilig wordt uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u enkele keren moet steken.

Het systeem meet bij het fileparkeren
geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de manoeuvres automatisch geactiveerd. Het is dus mogelijk dat in combinatie met een geluidssignaal een pictogram op het scherm verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de parkeermanoeuvre.

Als de Park Assist is geactiveerd, gaathet Stop & Start-systeem niet over opde STOP-stand. In de STOP-standwordt bij het activeren van de ParkAssist de motor weer gestart.



Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder diedesondanks waakzaam moet blijven enverantwoordelijk is. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen obstakels kan raken. Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait hetstuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken en zorg datook uw kleding, uw sjaal, een handtasen dergelijke niet tussen de spaken terechtkomen. U zou hierdoor letsel kunnen oplopen.

Het s
ysteem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
De bestuurder kan op elk
gewenst moment het stuur zelf weer overnemen.

Page 106 of 324

104
Rijden
Fileparkeren - inparkeren
)Verminder als u een lege parkeerplek ziet
uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
)Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
)Druk op deze schakelaar om het ParkAssist-systeem te activeren.Er verschijnt een melding op het scherm. Het lampje van de schakelaar blijft uit. )Selecteer de functie voor het inparkeren in
een fileparkeervak.
Het lamp
je van de schakelaar gaat branden.
) Schakel de richtingaanwijzer in om aan tegeven aan welke zijde u gaat parkeren.
)
Rijd langs de parkeerplek met een snelheid lager dan 20 km/h om de beschikbare
ruimte te meten en zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw autoaanhoudt.
Er verschijnt een melding.
Zodra de meting voltooid is en de gemetenruimte voldoende groot is, geeft een meldingaan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen.
)Rijd vooruit tot een nieuwe meldingverschijnt.
)Zet de auto in de achteruitversnelling en
laat het stuurwiel los.

Page 107 of 324

105
4
Rijden

De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met
de manoeuvre op basis van de aanwijzingen
van de functie "Parkeerhulp" tot er een meldingverschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is
voltooid.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal.

De bestuurder kan nu het stuur weer
overnemen.

Fileparkeren - uitparkeren
)
Druk terwijl de auto stilstaat op dezeschakelaar om het Park Assist-systeem teactiveren.
Er verschijnt een melding op het scherm. Het lampje van de schakelaar blijft uit.) Selecteer de functie voor het uitparkeren uit een fileparkeervak.
Het lampje van de schakelaar gaat branden.) Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven dat u de parkeerplek gaat verlaten.Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer blijft gedurende de manoeuvre knipperen op
het instrumentenpaneel, on
geacht de stand
van de hendel.) Schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in en laat het stuur wiel
ver volgens los.
) Star t de motor wanneer u de parkeerplek
wilt verlaten.

De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets
(max. 5 km/h) en ga door met
de manoeuvre op basis van de aanwijzingen
van de
functie "Parkeerhulp" tot er een melding
verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is
voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra de voorwielen
van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal.

De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.

Page 108 of 324

106
Rijden
Controleer bij slecht weer en bij winterse omstandigheden of de sensoren niet worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

Als het systeem tijdens een manoeuvrewordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem handmatig weer activeren om de meting voort te zetten.



Als de ruimte tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, kan het systeemmogelijk de beschikbare ruimte niet meten. Objecten die groter zijn dan deafmetingen van de auto, worden bij een manoeuvre niet gedetecteerd door het Park Assist-systeem.
Deactiveren
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
- als het contact wordt afgezet,
- als de motor afslaat,
- als er binnen
5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart met een manoeuvre,- als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
- als de antispinregeling (ASR) in werkingtreedt,
- als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
- als de bestuurder het stuur wiel te
genhoudt,
- als de bestuurder de schakelaar van hetPark Assist-systeem indrukt.
- als het niet mogelijk is om de auto correctin te parkeren (te veel manoeuvres nodig
voor het in- of uitparkeren),
- als het bestuurdersportier wordt geopend,
- als
één van de voor wielen op een obstakelstuit.

Uitschakelen

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:


- bij het trekken van een aanhangwagen,

- als het bestuurdersportier wordt geopend,

- bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT- netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.


Storing

In het geval van een storing in
het systeem wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het scherm incombinatie met een geluidssignaal (kor t piepsignaal).
Het lampje van de schakelaar knippert enkeleseconden. Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.
In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging worden deze
pictogrammen weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.

Page 109 of 324

107
5
Zicht














Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.


Hoofdverlichting

Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:


- parkeerlicht: om gezien te worden,

- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden,

- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,

- bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- een mistachterlicht voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór met statische verlichting
voor goed zicht op kruispunten,
- dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag,
- follow me home- en instapverlichting voor
toegang tot de auto.



Automatische functies

Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies dieafzonderlijk kunnen worden ingesteld:


- follow me home-verlichting,

- statische bochtverlichting,

- instapverlichting,

- dagrijverlichting,

- automatische verlichting.
Onder bepaalde weersomstandigheden(lage temperatuur, vochtigheid) kan zicheen laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

Page 110 of 324

108
Zicht
Uitvoering zonder automatischeinschakeling
gg
Uitvoering met automatischeinschakeling

Rin
g voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van degewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Li
chten uit.
Automatische verlichting.


Alleen parkeerlicht.
Dimlicht o
f grootlicht.

Grootlichtschakelaar

Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.

Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een
lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.

Verklikkerlampjes

Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat degeselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 330 next >