PEUGEOT 206 2004 Instructieboekje (in Dutch)

Page 101 of 184

100
14-06-2004
101
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
Als de achterklep of de achterruit
wordt geopend, gaat de bagage-
ruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en de
achterruit worden automatisch ver-
grendeld zodra sneller wordt gereden
dan 10 km/h en worden weer ontgren-
deld zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend als de ruitenwisser zich
weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwisser-
arm als handgreep te gebruiken of door
op het midden van de ruit te drukken.
Waarschuwing "achterklep/
achterruit geopend"
Bij draaiende motor klinkt, als de
achterklep of de achterruit niet goed
is gesloten, een geluidssignaal in
combinatie met een melding of een
afbeelding op het multifunctionele
display.
Tijdens het rijden gaat, als
de achterklep of de achter-
ruit niet goed is gesloten en
de knop van de plafonnier
in de desbetreffende stand staat, de
plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING (3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele sto-
ring in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte
te komen.
- Trek aan de bekleding van de ach- terklep om deze los te maken.
- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het
dak zal in halfopen positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op B om het dak he-
lemaal te openen.
Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak
zal in halfgesloten positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op A om het dak he-
lemaal te sluiten.
Zonnescherm voor het
panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot
het zonnescherm in de gewenste
stand staat.

Page 102 of 184

100
14-06-2004
101
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
Als de achterklep of de achterruit
wordt geopend, gaat de bagage-
ruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en de
achterruit worden automatisch ver-
grendeld zodra sneller wordt gereden
dan 10 km/h en worden weer ontgren-
deld zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend als de ruitenwisser zich
weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwisser-
arm als handgreep te gebruiken of door
op het midden van de ruit te drukken.
Waarschuwing "achterklep/
achterruit geopend"
Bij draaiende motor klinkt, als de
achterklep of de achterruit niet goed
is gesloten, een geluidssignaal in
combinatie met een melding of een
afbeelding op het multifunctionele
display.
Tijdens het rijden gaat, als
de achterklep of de achter-
ruit niet goed is gesloten en
de knop van de plafonnier
in de desbetreffende stand staat, de
plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING (3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele sto-
ring in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte
te komen.
- Trek aan de bekleding van de ach- terklep om deze los te maken.
- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het
dak zal in halfopen positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op B om het dak he-
lemaal te openen.
Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak
zal in halfgesloten positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op A om het dak he-
lemaal te sluiten.
Zonnescherm voor het
panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot
het zonnescherm in de gewenste
stand staat.

Page 103 of 184

100
14-06-2004
101
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel
aan de linkerzijde onder het dash-
board.
Buitenzijde: Druk de veiligheids-
haak omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of
de motorkap goed vergrendeld is.
Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een korte
periode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van het
dak iets tussen het dak en de sponning
bekneld raakt, moet het dak weer worden
geopend. Druk daarvoor op de desbetref-
fende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak bedient,
moet deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van het dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de bediening van het
dak.
Zorg ervoor dat ook kinderen zich tijdens
het bedienen van het dak niet kunnen
bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met afgezette mo-
tor te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschre-
ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 50 liter.

Page 104 of 184

100
14-06-2004
101
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel
aan de linkerzijde onder het dash-
board.
Buitenzijde: Druk de veiligheids-
haak omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of
de motorkap goed vergrendeld is.
Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een korte
periode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van het
dak iets tussen het dak en de sponning
bekneld raakt, moet het dak weer worden
geopend. Druk daarvoor op de desbetref-
fende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak bedient,
moet deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van het dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de bediening van het
dak.
Zorg ervoor dat ook kinderen zich tijdens
het bedienen van het dak niet kunnen
bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met afgezette mo-
tor te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschre-
ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 50 liter.

Page 105 of 184

102
14-06-2004
103
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te
schakelen. Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking:
Als het contact is afge-
zet, het automatisch inschakelen van
de verlichting is uitgeschakeld en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
De mistlampen en het mistachterlicht
worden ingeschakeld door de ring
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlamp-
je op het instrumentenpaneel. Auto's met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring C)
Parkeerlichten Dim-/grootlichtAutomatisch inschake-
len van de verlichting Mistachterlicht Mistlampen vóór (draai de
ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en
mistachterlicht (draai
de ring 2 standen naar
voren).
Opmerking: Draai de ring twee
standen naar achteren om achter-
eenvolgens het mistachterlicht en de
mistlampen vóór te doven.
Opmerking: Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld of
het dimlicht met de lichtschakelaar
wordt uitgeschakeld, blijven de mist-
lampen vóór, het mistachterlicht en
de parkeerlichten branden (draai de
ring naar achteren om de mistlam-
pen vóór uit te schakelen. De par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld).
Auto's met mistachterlicht
(ring B)
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en groot-
licht.
Opmerking:
Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld,
blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden (draai de ring naar
achteren om het mistachterlicht uit te
schakelen. Het dimlicht en de par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld). De mistlampen vóór werken in com-
binatie met de parkeerlichten en het
dimlicht.
Als het grootlicht wordt ingescha-
keld, worden de mistlampen vóór
uitgeschakeld. Ze worden weer inge-
schakeld zodra het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
Lichten uit

Page 106 of 184

102
14-06-2004
103
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende ongeveer 30 seconden
blijven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden
uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor
wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog.

Page 107 of 184

102
14-06-2004
103
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende ongeveer 30 seconden
blijven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden
uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor
wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog.

Page 108 of 184

104
14-06-2004
105
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
RUITENWISSER-
SCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór met
intervalstand
2 Hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
I Interval.
0 Uit.
ê Eén keer wissen (omlaag
duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid. Ruitenwissers vóór met
automatische stand
2
Hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
ê Eén keer wissen (omlaag
duwen).
In de stand AUTO wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
hoeveelheid neerslag. Nadat het contact is afgezet dient
de schakelaar weer geactiveerd te
worden:
- zet de schakelaar in een willekeu-
rige stand.
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers treden gelijk,
gedurende twee seconden, met de
ruitensproeiers in werking indien de
dim-/grootlichten branden .

Page 109 of 184

104
14-06-2004
105
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast .Dek de regensensor, op
de voorruit achter de bin-
nenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als de
auto gewassen wordt in een was-
straat of controleer of de schake-
laar niet in de stand voor automa-
tisch wissen staat.
Wacht 's winters met het inscha-
kelen van het automatisch wissen
tot de voorruit ontdooid is.Ruitenwisser achter
Ruitensproeier achter Draai de ring
A in de eerste
stand voor de intervalscha-
keling.
Nadat het contact is afge-
zet en weer is aangezet,
dient de schakelaar opnieuw te
worden geactiveerd. Zet daarvoor
de schakelaar eerst in een willekeu-
rige stand en zet hem vervolgens in
de gewenste stand.
Automatische werking
ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt de ruitenwisser ach-
ter ingeschakeld in de intervalstand.
Opmerking: Laat bij gebruik van een
ietsendrager deze functie uitschake-
len door een PEUGEOT-servicepunt
of maak gebruik van een speciale,
door PEUGEOT gehomologeerde
ietsendrager.
Draai de ring A voorbij de
eerste stand, zodat de ruiten-
sproeier in werking treedt en
vervolgens de ruitenwisser
enige tijd wordt ingeschakeld.
206 SW: De ruitenwisser en -sproeier
achter kunnen niet worden ingescha-
keld als de achterruit is geopend.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automati-
sche ruitenwissers verschijnt de mel-
ding
"Automatisch wissen aan" op
het multifunctionele display.
In het geval van een storing wordt
de bestuurder gewaarschuwd met
een geluidssignaal en de melding
"Storing automatische ruitenwis-
sers" op het multifunctionele dis-
play.
In het geval van een storing wer-
ken de ruitenwissers als de schake-
laar in de stand AUTO staat in de
intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.

Page 110 of 184

106
14-06-2004
107
14-06-2004
UW 206 IN DETAIL
BOORDCOMPUTER
Als de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar meermaals
wordt ingedrukt, worden achtereen-
volgens aangegeven:
Display B
- de actieradius,
- de afgelegde afstand,
- het gemiddelde verbruik,
- het momentele verbruik,
- de gemiddelde snelheid.
Op 0 zetten
Druk meer dan 2 seconden op de
knop.
Monochroom display CT
- Stand "auto" met:
• de actieradius, het momentele verbruik en de afstand die nog
moet worden afgelegd.
- Stand "1" (traject "1") met:
• het gemiddelde verbruik, de afgelegde afstand en de gemid-
delde snelheid gedurende het
traject "1".
- Stand "2" (traject "2") met dezelf-
de eigenschappen.
Bovendien kan op het multifunc-
tionele display een logboek met
waarschuwingsmeldingen worden
weergegeven.
Op 0 zetten
Druk de knop meer dan twee secon-
den in zodra het gewenste traject
wordt aangegeven.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 190 next >