PEUGEOT 206 2005.5 Instructieboekje (in Dutch)

Page 111 of 191

Toegang tot de auto104 -
01-10-2005
105Toegang tot de auto-
01-10-2005
VERGRENDELEN OF
ONTGRENDELEN VAN DE
ACHTERKLEP (3-/5-deurs)
Zonder centrale vergrendeling:
Draai de sleutel van A naar C om de
klep te vergrendelen.
Draai de sleutel van A naar B en
druk de greep in, trek vervolgens de
achterklep open.
VERGRENDELING/
ONTGRENDELING VAN
DE ACHTERKLEP EN DE
ACHTERRUIT (206 SW)
De achterklep en de achterruit
kunnen niet gelijktijdig worden
geopend.
Met centrale vergrendeling
De achterklep wordt gelijktijdig met de
portieren vergrendeld of ontgrendeld.
Trek om de achterklep te openen
als de achterruit is gesloten aan de
handgreep A en zet de klep open.
Druk om de achterruit te openen
lang op de ontgrendelingsknop op
de afstandsbediening of trek aan de
handgreep B en zet de ruit open door
de ruitenwisserarm als handgreep te
gebruiken (bij C).
Zonder centrale vergrendeling
De achterklep en de achterruit worden
vergrendeld of ontgrendeld met het
portierslot aan bestuurderszijde.
Trek om de
achterklep te openen
als de achterruit is gesloten aan de
handgreep A en zet de klep open.
Trek om de achterruit te openen
als de achterklep is gesloten aan de
handgreep B en zet de ruit open door
de ruitenwisserarm als handgreep te
gebruiken (bij C).
Met centrale vergrendeling:
Het vergrendelen en ontgrendelen
van de achterklep gebeurt gelijktijdig
met het ver- of ontgrendelen van de
portieren.
De verlichting van de bagageruimte
gaat automatisch aan zodra de
achterklep geopend wordt.

Page 112 of 191

Toegang tot de auto106 -
01-10-2005
107Toegang tot de auto-
01-10-2005
Als de achterklep of de achterruit
wordt geopend, gaat de bagage-
ruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en
de achterruit worden automatisch
vergrendeld zodra sneller wordt ge-
reden dan 10 km/h en worden weer
ontgrendeld zodra een portier wordt
geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend als de ruitenwisser zich
weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwis-
serarm als handgreep te gebruiken
of door op het midden van de ruit te
drukken.
Tijdens het rijden gaat, als
de achterklep of de achterruit
niet goed is gesloten en de
knop van de plafonnier in de
desbetreffende stand staat,
de plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING (3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele
storing in de centrale vergrendeling,
de achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte
te komen.
- Trek aan de bekleding van de achterklep om deze los te maken.
- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het
dak zal in halfopen positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op B om het dak
helemaal te openen.
Zonnescherm voor het
panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot
het zonnescherm in de gewenste
stand staat.
Waarschuwing "achterklep/
achterruit geopend"
Bij draaiende motor
klinkt, als de
achterklep of de achterruit niet goed
is gesloten, een geluidssignaal in
combinatie met een melding of een
afbeelding op het multifunctionele
display. Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak
zal in halfgesloten positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op A om het dak
helemaal te sluiten.

Page 113 of 191

Toegang tot de auto106 -
01-10-2005
107Toegang tot de auto-
01-10-2005
Als de achterklep of de achterruit
wordt geopend, gaat de bagage-
ruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en
de achterruit worden automatisch
vergrendeld zodra sneller wordt ge-
reden dan 10 km/h en worden weer
ontgrendeld zodra een portier wordt
geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend als de ruitenwisser zich
weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwis-
serarm als handgreep te gebruiken
of door op het midden van de ruit te
drukken.
Tijdens het rijden gaat, als
de achterklep of de achterruit
niet goed is gesloten en de
knop van de plafonnier in de
desbetreffende stand staat,
de plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING (3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele
storing in de centrale vergrendeling,
de achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte
te komen.
- Trek aan de bekleding van de achterklep om deze los te maken.
- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het
dak zal in halfopen positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op B om het dak
helemaal te openen.
Zonnescherm voor het
panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot
het zonnescherm in de gewenste
stand staat.
Waarschuwing "achterklep/
achterruit geopend"
Bij draaiende motor
klinkt, als de
achterklep of de achterruit niet goed
is gesloten, een geluidssignaal in
combinatie met een melding of een
afbeelding op het multifunctionele
display. Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak
zal in halfgesloten positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op A om het dak
helemaal te sluiten.

Page 114 of 191

Toegang tot de auto106 -
01-10-2005
107Toegang tot de auto-
01-10-2005
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel aan
de linkerzijde onder het dashboard.
Buitenzijde: Druk de veiligheidshaak
omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een korte
periode, altijd de sleutel uit
het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
het dak iets tussen het dak en de
sponning bekneld raakt, moet het dak
weer worden geopend. Druk daarvoor
op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak be-
dient, moet deze ervan verzekerd zijn
dat niets het correcte sluiten van het
dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de bedie-
ning van het dak.
Zorg ervoor dat ook kinderen zich
tijdens het bedienen van het dak niet
kunnen bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met afgezette motor
te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 50 liter. Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of
de motorkap goed vergrendeld is.

Page 115 of 191

Toegang tot de auto106 -
01-10-2005
107Toegang tot de auto-
01-10-2005
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel aan
de linkerzijde onder het dashboard.
Buitenzijde: Druk de veiligheidshaak
omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een korte
periode, altijd de sleutel uit
het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
het dak iets tussen het dak en de
sponning bekneld raakt, moet het dak
weer worden geopend. Druk daarvoor
op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak be-
dient, moet deze ervan verzekerd zijn
dat niets het correcte sluiten van het
dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de bedie-
ning van het dak.
Zorg ervoor dat ook kinderen zich
tijdens het bedienen van het dak niet
kunnen bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met afgezette motor
te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 50 liter. Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of
de motorkap goed vergrendeld is.

Page 116 of 191

Zicht108 -
01-10-2005
109Zicht-
01-10-2005
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te
schakelen. Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking:
Als het contact is afge-
zet, het automatisch inschakelen van
de verlichting is uitgeschakeld en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt. Auto's met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring C)
Parkeerlichten Dim-/grootlichtAutomatisch
inschakelen van de
verlichting Mistachterlicht Mistlampen vóór (draai de
ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en
mistachterlicht (draai
de ring 2 standen
naar voren).
Opmerking: Draai de ring twee
standen naar achteren om achter-
eenvolgens het mistachterlicht en de
mistlampen vóór te doven.
Opmerking: Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld of
het dimlicht met de lichtschakelaar
wordt uitgeschakeld, blijven de mist-
lampen vóór, het mistachterlicht en
de parkeerlichten branden (draai de
ring naar achteren om de mistlam-
pen vóór uit te schakelen. De par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld).
Auto's met mistachterlicht
(ring B)
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en groot-
licht.
Opmerking: Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld,
blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden (draai de ring naar
achteren om het mistachterlicht uit te
schakelen. Het dimlicht en de par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld). De mistlampen vóór werken in com-
binatie met de parkeerlichten en het
dimlicht.
Als het grootlicht wordt ingescha-
keld, worden de mistlampen vóór
uitgeschakeld. Ze worden weer inge-
schakeld zodra het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
Lichten uit Mistlampen vóór/mistachterlicht
De mistlampen en het mistachterlicht
worden ingeschakeld door de ring
naar voren te draaien en uitgescha-
keld door de ring naar achteren te
draaien. Het branden van de mist-
lampen wordt aangegeven door een
verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel.

Page 117 of 191

Zicht108 -
01-10-2005
109Zicht-
01-10-2005
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende ongeveer 30 seconden
blijven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht
worden automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden
uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de
regensensor is gekoppeld en zich
in het midden van de voorruit,
achter de binnenspiegel bevindt,
niet af. Deze sensor regelt de
automatische verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.

Page 118 of 191

Zicht108 -
01-10-2005
109Zicht-
01-10-2005
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende ongeveer 30 seconden
blijven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht
worden automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden
uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de
regensensor is gekoppeld en zich
in het midden van de voorruit,
achter de binnenspiegel bevindt,
niet af. Deze sensor regelt de
automatische verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.

Page 119 of 191

Zicht110 -
01-10-2005
111Zicht-
01-10-2005
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór met
intervalstand
2 Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
ê Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid. Ruitenwissers vóór met
automatische stand
2
Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
ê Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de stand AUTO wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
hoeveelheid neerslag. Langer dan 1 minuut nadat het
contact is afgezet dient de schake-
laar weer geactiveerd te worden:
- Zet de schakelaar in een willekeu-
rige stand.
- Zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden ,
worden tegelijk ook de koplamp-
sproeiers geactiveerd.

Page 120 of 191

Zicht110 -
01-10-2005
111Zicht-
01-10-2005
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de
ruitenwisser automatisch en wordt
de snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast. Dek de regensensor, op
de voorruit achter de bin-
nenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als
de auto gewassen wordt in een
wasstraat of zorg ervoor dat de
schakelaar niet in de stand AUTO
staat.
Wacht 's winters met het inscha-
kelen van het automatisch wissen
tot de voorruit ontdooid is.Ruitenwisser achter
Ruitensproeier achter
Draai de ring A in de eerste
stand voor de intervalscha-
keling.
Nadat het contact is af-
gezet en weer is aangezet, dient
de schakelaar opnieuw te wor-
den geactiveerd. Zet daarvoor de
schakelaar eerst in een willekeurige
stand en zet hem vervolgens in de
gewenste stand.
Draai de ring A voorbij de
eerste stand, zodat de rui-
tensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwis-
ser enige tijd wordt inge-
schakeld.
206 SW: De ruitenwisser en -sproeier
achter kunnen niet worden ingescha-
keld als de achterruit is geopend.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de auto-
matische ruitenwissers verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
In het geval van een storing
wordt
de bestuurder gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten con-
troleren. Automatische werking
ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnel-
ling inschakelt, wordt de ruitenwisser
achter ingeschakeld in de interval-
stand.
Opmerking:
Laat bij gebruik van een
ietsendrager deze functie uitschake-
len door een PEUGEOT-servicepunt
of maak gebruik van een speciale,
door PEUGEOT gehomologeerde
ietsendrager.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 200 next >