PEUGEOT 206 2005.5 Instructieboekje (in Dutch)

Page 151 of 191

Controles138 -
01-10-2005
139Controles-
01-10-2005
2 LITER 16V BENZINEMOTOR
(180 pk)
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Accu.
6. Luchtilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
* Volgens land van bestemming.

Page 152 of 191

Controles140 -
01-10-2005
141Controles-
01-10-2005
1,4 LITER HDI (70 pk) en
1,6 LITER HDI 16V (110 pk)
TURBODIESELMOTOREN
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
9. Handopvoerpomp.
* Volgens land van bestemming.

Page 153 of 191

Controles138 -
01-10-2005
139Controles-
01-10-2005
2 LITER HDI
TURBODIESELMOTOR (90 pk)
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
* Volgens land van bestemming.

Page 154 of 191

Controles
140 -
01-10-2005
141
Controles
-
01-10-2005
NIVEAUS CONTROLEREN
Motorolieniveau
F Regelmatig controleren en tussen
twee verversingen eventueel olie
bijvullen. (Maximum olieverbruik:
0,5 liter per 1000 km.)
De controle dient bij koude motor
en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de olie-
niveaumeter in het instrumentenpa-
neel of de oliepeilstok.
2 merktekens op de peil-
stok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit
boven dit merkteken uit-
komen.
B = mini.
Voor het behoud van de
bedrijfszekerheid van
de motoren en de emis-
sieregelsystemen mogen
in geen geval additieven
aan de motorolie worden
toegevoegd.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het on-
derhoudsboekje.
Opmerking: vermijd langdurig
huidcontact met afgewerkte olie.
Deponeer afgewerkte olie in de daar-
voor bestemde containers bij een
PEUGEOT-servicepunt. Remvloeistofniveau:
De remvloeistof dient volgens de
door de constructeur voorgeschreven
intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en
aan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking:
remvloeistof is een erg
bijtend en schadelijk middel. Vermijd
elk contact met de huid. Afgewerkte producten
Gooi geen afgewerkte olie, remvloei-
stof of koelvloeistof in het riool, in het
water of op de grond.
Oliepeilstok
* Volgens land van bestemming
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de
voorgeschreven kwaliteitsnormen te
voldoen. Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-
teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de motorventilateur.
Wacht voor werkzaamheden aan
het koelsysteem ten minste 1 uur
nadat de motor gedraaid heeft,
omdat de motorventilateur nog
kan (gaan) werken als de sleutel
uit het contactslot is verwijderd en
het koelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
los en vul het systeem bij.
Opmerking:
de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Bij uitvoeringen voorzien van een
roetilter kan de motorventilateur
bij afgezet contact nog (gaan)
werken, zelfs bij koude motor. Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
F
Open het reservoir bij koude
motor (omgevingstemperatuur),
het vloeistofniveau dient boven
het MINI en dicht bij het MAXI
merkteken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers*
Gebruik voor een optimale reiniging
en voor uw eigen veiligheid uitslui-
tend door PEUGEOT aanbevolen
producten.
Niveau brandstofadditief
(diesel)
Als in combinatie met een geluids-
signaal een melding op het multi-
functionele display aangeeft dat het
niveau van het brandstofadditief te
laag is, moet additief worden bijge-
vuld. Raadpleeg zo snel mogelijk
een PEUGEOT-servicepunt.

Page 155 of 191

Controles142 -
01-10-2005
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brand-
stofsysteem te ontluchten:
1,4 liter HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in
de transparante slang onder de
motorkap ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
1,6 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- verwijder de afdekkap om bij de handpomp te kunnen komen,
- bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in de
transparante slang met de groene
aansluiting ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
CONTROLES
Accu
Laat uw accu voor de winter door een
PEUGEOT-servicepunt controleren.
Olieilter
Vervang het olieilterelement pe-
riodiek, volgens het onderhouds-
schema.
Gebruik uitsluitend de door
PEUGEOT aanbevolen
producten of gelijkwaar-
dige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
organen als de stuurbekrachtiging
en het remsysteem te optimalise-
ren, selecteert en biedt PEUGEOT
speciieke producten aan.
Vermijd het schoonmaken van de
motor om de elektrische systemen
niet te beschadigen.
Luchtilter en interieurilter
Laat de ilters periodiek vervangen.
Als de omgeving daartoe aanlei-
ding geeft, moeten de ilters twee
keer zo vaak worden vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder
goed werkt, moet de handrem zelfs
tussen twee onderhoudscontroles
worden afgesteld. Laat het systeem
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau contro-
leren volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje die betrekking
hebben op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van de
belangrijkste niveaus en bepaalde
onderdelen volgens het onder-
houdsschema van de constructeur.
Roetilter (diesel)
Het onderhoud van het roetilter
moet overeenkomstig het onder-
houdsschema van de construc-
teur worden uitgevoerd door een
PEUGEOT-servicepunt.
Opmerking: als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de uitlaat
waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties van
de auto en heeft geen gevolgen voor
het milieu.

Page 156 of 191

Controles142 -
01-10-2005
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brand-
stofsysteem te ontluchten:
1,4 liter HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in
de transparante slang onder de
motorkap ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
1,6 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- verwijder de afdekkap om bij de handpomp te kunnen komen,
- bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in de
transparante slang met de groene
aansluiting ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
CONTROLES
Accu
Laat uw accu voor de winter door een
PEUGEOT-servicepunt controleren.
Olieilter
Vervang het olieilterelement pe-
riodiek, volgens het onderhouds-
schema.
Gebruik uitsluitend de door
PEUGEOT aanbevolen
producten of gelijkwaar-
dige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
organen als de stuurbekrachtiging
en het remsysteem te optimalise-
ren, selecteert en biedt PEUGEOT
speciieke producten aan.
Vermijd het schoonmaken van de
motor om de elektrische systemen
niet te beschadigen.
Luchtilter en interieurilter
Laat de ilters periodiek vervangen.
Als de omgeving daartoe aanlei-
ding geeft, moeten de ilters twee
keer zo vaak worden vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder
goed werkt, moet de handrem zelfs
tussen twee onderhoudscontroles
worden afgesteld. Laat het systeem
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau contro-
leren volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje die betrekking
hebben op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van de
belangrijkste niveaus en bepaalde
onderdelen volgens het onder-
houdsschema van de constructeur.
Roetilter (diesel)
Het onderhoud van het roetilter
moet overeenkomstig het onder-
houdsschema van de construc-
teur worden uitgevoerd door een
PEUGEOT-servicepunt.
Opmerking: als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de uitlaat
waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties van
de auto en heeft geen gevolgen voor
het milieu.

Page 157 of 191

143Praktische informatie-
01-10-2005
Toegang tot het reservewiel
en de krik
Het reservewiel bevindt zich in een
metalen houder onder de bagage-
ruimte.
- Neem de wielsleutel 1 uit het
rechter zijpaneel van de bagage-
ruimte .
- Draai de bout van de reservewiel- houder aan de binnenzijde onder
de vloerbedekking met de wiel-
sleutel 1 los.
- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat
de reservewielhouder zakken.
- Neem de doos met de krik 2 uit het
reservewiel.
WIEL VERWISSELEN
(3-/5-deurs)
Parkeren van de auto
- Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
- Trek de handrem aan, schakel de eerste versnelling of de achteruit
in (stand P bij een automatische
transmissie).Wiel demonteren
- Blokkeer het wiel aan de achter- zijde kruislings tegenover het te
verwisselen wiel met de doos van
de krik.
- Verwijder de wieldop door de wiel- sleutel in de opening voor het ven-
tiel te steken en de wieldop los te
trekken.
- Draai de wielbouten iets los.
- Plaats de krik in één van de 4 daar- voor bestemde kriksteunen E bij
het te verwisselen wiel onder de
auto. Controleer of het uiteinde van
de krik over het gehele oppervlak
steunt op de grond.
- Krik de auto op, draai de wielbou- ten geheel los en verwijder het
wiel.

Page 158 of 191

Praktische informatie144 -
01-10-2005
145Praktische informatie-
01-10-2005
Wiel monteren
- Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de sleutel enigs-
zins vast.
- Laat de krik zakken en verwijder deze dan.
- Draai de wielbouten met de sleutel vast.
- Plaats de wieldop (behalve bij een noodreservewiel), begin bij de ope-
ning voor het ventiel en druk de
wieldop rondom met de hand vast.
Opmerking : Als de auto is uitgerust
met een wielslot, bestaat de sierkap
van de anti-diefstalbout uit twee
delen.
Reservewiel in
reservewielhouder plaatsen
- Plaats de doos met de krik weer in het reservewiel.
- Klem het vulstuk 3 alleen op een
noodreservewiel.
- Plaats het wiel in de reservewiel- houder en richt het vulstuk 3 in
de lengterichting van de auto, met
de opening naar voren zoals in de
bovenstaande afbeelding is aange-
geven (uitsluitend bij een noodre-
servewiel).
- Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.
- Vergeet niet de bout van de re- servewielhouder geheel aan te
draaien.
- Berg de wielsleutel op. Verwissel een wiel uit
veiligheidsoverwegingen
alleen:
- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
- met aangetrokken handrem.
- de 1
e versnelling of de achteruit
is ingeschakeld.
- blokkeer de auto met de doos van de krik.
- ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (ge-
bruik bokken).
Na het verwisselen van het wiel
- Laat zo snel mogelijk het aan- haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel door een PEUGE-
OT-servicepunt controleren.
- Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel
hem met het reservewiel.
- Het noodreservewiel met een 115/70 R 15-band mag slechts
tijdelijk worden gebruikt:
- Bandenspanning: 4,2 bar.
- Maximumsnelheid: 80 km/h.

Page 159 of 191

Praktische informatie146 -
01-10-2005
147Praktische informatie-
01-10-2005
BIJZONDERHEDEN
LICHTMETALEN VELGEN
Sierdoppen
De bouten van de lichtmetalen vel-
gen zijn afgedekt met verchroomde
doppen.
Verwijder deze met de gele sleutel 4
alvorens de bouten los te draaien.
De sleutel 4 bevindt zich:
- bij de 3-/5-deurs in het rechter zijpaneel van de bagageruimte,
- bij de 206 SW in de doos van de krik,
- bij de 206 RC in de doos links in de bagageruimte.
Plaatsen van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een
reservewiel met stalen velg is het
normaal dat bij het monteren de
ringen van de bouten de velg niet
raken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Antidiefstalbouten
Als de velgen zijn voorzien van
antidiefstalbouten (één per wiel),
dient u eerst met behulp van het
gele gereedschap (in de doos aan
de linkerzijde van de bagageruimte)
de chromen dop en vervolgens
de plastic huls te verwijderen
alvorens de bout los te draaien met
behulp van de dopsleutel (in het
dashboardkastje) en de wielsleutel,
die zich in het rechter zijpaneel van
de bagageruimte bevindt.
Opmerking: noteer de op de dop-
sleutel gegraveerde code nauw-
keurig. Met deze code kunt u bij uw
PEUGEOT-servicepunt een nieuwe
dopsleutel verkrijgen.
Montage van winterbanden
Indien u uw auto voorziet van
winterbanden met stalen velgen, is
het noodzakelijk speciale bouten te
gebruiken die verkrijgbaar zijn bij uw
PEUGEOT-servicepunt.

Page 160 of 191

Praktische informatie144 -
01-10-2005
145Praktische informatie-
01-10-2005
Toegang tot het reservewiel
en de krik
Het reservewiel bevindt zich in
een metalen houder onder de
bagageruimte.
- Neem de wielsleutel 1 uit het rech-
ter zijpaneel van de bagageruimte.
- Draai de bout van de reservewiel- houder aan de binnenzijde onder
de vloerbedekking met de wielsleu-
tel 1 los.
- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat
de reservewielhouder zakken.
- Neem de doos met de krik 2 uit het
reservewiel.
WIEL VERWISSELEN
(206 SW)
Parkeren van de auto
- Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
- Trek de handrem aan, schakel de eerste versnelling of de achteruit
in (stand P bij een automatische
transmissie).Wiel demonteren
- Blokkeer het wiel aan de achterzij- de kruislings tegenover het te ver-
wisselen wiel met het opvouwbare
wielblok dat zich in de doos van de
krik bevindt.
- Verwijder de wieldop door de wiel- sleutel in de opening voor het ven-
tiel te steken en de wieldop los te
trekken.
- Draai de wielbouten iets los.
- Plaats de krik in één van de 4 daar- voor bestemde kriksteunen E bij
het te verwisselen wiel onder de
auto. Controleer of het uiteinde van
de krik over het gehele oppervlak
steunt op de grond.
- Krik de auto op, draai de wielbou- ten geheel los en verwijder het
wiel.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 200 next >