PEUGEOT 206 2006.5 Instructieboekje (in Dutch)

Page 101 of 182

101Toegang tot de auto-
PORTIEREN
Openen van buitenaf
Voorportieren
Achterportieren (206 SW)
Openen van binnenuit
Waarschuwing "portier open"
Als bij draaiende motor een portier bij draaiende motorbij draaiende motorniet goed is gesloten, zal een geluids-signaal te horen zijn in combinatie met een melding of bijbehorende afbeel-ding op het multifunctionele display.
Tijdens het rijden gaat, als de knop van de plafonnier in de stand "verlichting gaat branden als een portier wordt ge-opend" staat, de plafonnier knipperen.
Vergrendelen van binnenuit(uitvoeringen zonder centrale vergrendeling)
Druk de knop A in om het portier te vergrendelen. De vergrendeling werkt alleen voor het desbetreffende portier.
Met de knop van het bestuurderspor-tier kunnen de portieren, de achter-klep en de achterruit (206 SW) worden vergrendeld.
Ontgrendelen van binnenuit (uitvoeringen zonder centrale vergrendeling)
Trek aan de knop A of aan de hand-greep om het portier te ontgrendelen.
Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit (uitvoeringen met centrale vergrendeling)
Druk op de knop A om de portieren te vergrendelen/ontgrendelen.

Page 102 of 182

Toegang tot de auto102 -
KINDERSLOTEN
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen.
Draai de knop 1een kwart omwente-ling met de contactsleutel.
Automatische centrale portiervergrendeling
Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, kunnen de portieren auto-matisch worden vergrendeld.
Druk om bij een snelheid hoger dan 10 km/h de portieren tijdelijk te ont-grendelen kort op de knop A.
U kunt deze functie desgewenst inschakelen of uitschakelen.
Uitschakelen
Druk lang op de knop A.
Opmerkingen: als een van de portie-ren geopend is, werken de vergrende-ling van binnenuit en de automatische centrale vergrendeling niet.
Als de achterklep wordt geopend, blijft de automatische centrale ver-grendeling van de portieren actief.
Inschakelen
Druk lang op de knop A.
Bij het inschakelen van de functie is een geluidssignaalte horen in combinatie met een melding op het multifunctionele display.
Deze melding verschijnt opnieuw bij iedere keer dat er gestart wordt.

Page 103 of 182

103Toegang tot de auto-
VERGRENDELEN OF
ONTGRENDELEN VAN DE
ACHTERKLEP (3-/5-deurs)
Zonder centrale vergrendeling:
Draai de sleutel van A naar C om de klep te vergrendelen.
Draai de sleutel van A naar B en druk de greep in, trek vervolgens de achterklep open.
VERGRENDELING/
ONTGRENDELING VAN
DE ACHTERKLEP EN DE
ACHTERRUIT (206 SW)
De achterklep en de achterruit kunnen niet gelijktijdig worden geopend.
Met centrale vergrendeling
De achterklep wordt gelijktijdig met de portieren vergrendeld of ontgrendeld.
Trek om de achterklep te openen als de achterruit is gesloten aan de handgreep A en zet de klep open.
Druk om de achterruit te openen lang op de ontgrendelingsknop op de afstandsbediening of trek aan de handgreep B en zet de ruit open door de ruitenwisserarm als handgreep te gebruiken (bij C).
Zonder centrale vergrendeling
De achterklep en de achterruit wor-den vergrendeld of ontgrendeld met het portierslot aan bestuurderszijde.
Trek om de achterklep te openen als de achterruit is gesloten aan de handgreep A en zet de klep open.
Trek om de achterruit te openen als de achterklep is gesloten aan de handgreep B en zet de ruit open door de ruitenwisserarm als handgreep te gebruiken (bij C).
Met centrale vergrendeling:
Het vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep gebeurt gelijktijdig met het ver- of ontgrendelen van de portieren.
De verlichting van de bagageruim-te gaat automatisch aan zodra de achterklep geopend wordt.

Page 104 of 182

Toegang tot de auto104 -
Als de achterklep of de achterruit wordt geopend, gaat de bagage-ruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en de achterruit worden automatisch ver-grendeld zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h en worden weer ontgren-deld zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-schakeld, kan de achterruit pas wor-den geopend als de ruitenwisser zich weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwis-serarm als handgreep te gebruiken of door op het midden van de ruit te drukken.
Tijdens het rijden gaat, als de achterklep of de achterruit niet goed is gesloten en de knop van de plafonnier in de desbetreffende stand staat, de plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING
(3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele sto-ring in de centrale vergrendeling, de achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte te komen.- Trek aan de bekleding van de ach-terklep om deze los te maken.- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het dak zal in halfopen positie stoppen (com-fort).
Druk nogmaals op B om het dak helemaal te openen.
Zonnescherm voor het panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot het zonnescherm in de gewenste stand staat.
Waarschuwing "achterklep/achterruit geopend"
Bij draaiende motor klinkt, als de Bij draaiende motorBij draaiende motorachterklep of de achterruit niet goed is gesloten, een geluidssignaal in combinatie met een melding of een afbeelding op het multifunctionele display. Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak zal in halfgesloten positie stoppen (comfort).
Druk nogmaals op A om het dak helemaal te sluiten.

Page 105 of 182

Toegang tot de auto104 -
Als de achterklep of de achterruit wordt geopend, gaat de bagage-ruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en de achterruit worden automatisch ver-grendeld zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h en worden weer ontgren-deld zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-schakeld, kan de achterruit pas wor-den geopend als de ruitenwisser zich weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwis-serarm als handgreep te gebruiken of door op het midden van de ruit te drukken.
Tijdens het rijden gaat, als de achterklep of de achterruit niet goed is gesloten en de knop van de plafonnier in de desbetreffende stand staat, de plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING
(3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele sto-ring in de centrale vergrendeling, de achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte te komen.- Trek aan de bekleding van de ach-terklep om deze los te maken.- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het dak zal in halfopen positie stoppen (com-fort).
Druk nogmaals op B om het dak helemaal te openen.
Zonnescherm voor het panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot het zonnescherm in de gewenste stand staat.
Waarschuwing "achterklep/achterruit geopend"
Bij draaiende motor klinkt, als de Bij draaiende motorBij draaiende motorachterklep of de achterruit niet goed is gesloten, een geluidssignaal in combinatie met een melding of een afbeelding op het multifunctionele display. Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak zal in halfgesloten positie stoppen (comfort).
Druk nogmaals op A om het dak helemaal te sluiten.

Page 106 of 182

105Toegang tot de auto-
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel aan de linkerzijde onder het dash-board.
Buitenzijde: Druk de veiligheids-haak omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens de motorkap te sluiten.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van het dak iets tussen het dak en de sponning bekneld raakt, moet het dak weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.Wanneer de bestuurder het dak be-dient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van het dak verhindert.De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de bedie-ning van het dak.Zorg ervoor dat ook kinderen zich tijdens het bedienen van het dak niet kunnen bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met afgezette motorte geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschre-ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen op-treden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ca. 50 liter.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Page 107 of 182

105Toegang tot de auto-
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel aan de linkerzijde onder het dash-board.
Buitenzijde: Druk de veiligheids-haak omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens de motorkap te sluiten.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van het dak iets tussen het dak en de sponning bekneld raakt, moet het dak weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.Wanneer de bestuurder het dak be-dient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van het dak verhindert.De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de bedie-ning van het dak.Zorg ervoor dat ook kinderen zich tijdens het bedienen van het dak niet kunnen bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met afgezette motorte geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschre-ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen op-treden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ca. 50 liter.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Page 108 of 182

Zicht106 -
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te schakelen.
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Auto’s met mistlampen vóór en mistachterlicht (ring C)
Parkeerlichten
Dim-/grootlicht
Automatisch inschakelen van de verlichting
Mistachterlicht
Mistlampen vóór (draai de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en mistachterlicht (draai de ring 2 standen naar voren).
Opmerking: Draai de ring twee standen naar achteren om achtereenvolgens het mistachterlicht en de mistlampen vóór te doven.
Opmerking: Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld of het dimlicht met de lichtschakelaar wordt uitgeschakeld, blijven de mist-lampen vóór, het mistachterlicht en de parkeerlichten branden (draai de ring naar achteren om de mistlam-pen vóór uit te schakelen. De par-keerlichten worden dan automatisch uitgeschakeld).
Auto’s met mistachterlicht (ring B)
Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie met dimlicht en groot-licht.
Opmerking: Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld, blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden (draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Het dimlicht en de par-keerlichten worden dan automatisch uitgeschakeld).
De mistlampen vóór werken in combina-tie met de parkeerlichten en het dimlicht.
Lichten uit
Mistlampen vóór/mistachterlicht
De mistlampen en het mistachterlicht wor-den ingeschakeld door de ring naar voren te draaien en uitgeschakeld door de ring naar achteren te draaien. Het branden van de mistlampen wordt aangegeven door een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Geluidssignaal vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, het automatisch inschakelen van de verlichting is uitge-schakeld en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.

Page 109 of 182

107Zicht-
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen gedurende ongeveer 30 seconden blijven branden als u de auto ver-laat:
- zet het contact in de stand STOP.- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.- geef een lichtsignaal.- verlaat en vergrendel de auto.
AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-den automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving on-voldoende is of als de ruitenwissers onafgebroken wissen en worden uit-geschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of de ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-sor voldoende licht waarnemen en zullen de lichten niet automatisch worden ingeschakeld.
Bij de aflevering van de auto is deze functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces-soires (1e stand van de sleutel). - zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0.- houd het uiteinde van de lichtschake-laar meer dan 4 seconden ingedrukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-gensensor is gekoppeld en zich in het midden van de voorruit, achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Deze sensor regelt de automati-sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is een geluidssignaal te horen en ver-schijnt een melding op het multifunc-tionele display.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als ‘s nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebrui-kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Richtingaanwijzers
Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting handmatig bedient, wordt de functie tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensorwordt de verlichting ingeschakeld, klinkt een geluidssignaal en ver-schijnt een melding op het multifunc-tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

Page 110 of 182

107Zicht-
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen gedurende ongeveer 30 seconden blijven branden als u de auto ver-laat:
- zet het contact in de stand STOP.- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.- geef een lichtsignaal.- verlaat en vergrendel de auto.
AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-den automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving on-voldoende is of als de ruitenwissers onafgebroken wissen en worden uit-geschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of de ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-sor voldoende licht waarnemen en zullen de lichten niet automatisch worden ingeschakeld.
Bij de aflevering van de auto is deze functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces-soires (1e stand van de sleutel). - zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0.- houd het uiteinde van de lichtschake-laar meer dan 4 seconden ingedrukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-gensensor is gekoppeld en zich in het midden van de voorruit, achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Deze sensor regelt de automati-sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is een geluidssignaal te horen en ver-schijnt een melding op het multifunc-tionele display.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als ‘s nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebrui-kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Richtingaanwijzers
Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting handmatig bedient, wordt de functie tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensorwordt de verlichting ingeschakeld, klinkt een geluidssignaal en ver-schijnt een melding op het multifunc-tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 190 next >