PEUGEOT 206 2006 Instructieboekje (in Dutch)

Page 111 of 184

Zicht108 -
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te
schakelen. Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking:
Als het contact is afge-
zet, het automatisch inschakelen van
de verlichting is uitgeschakeld en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt. Auto’s met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring C)
Parkeerlichten Dim-/grootlichtAutomatisch
inschakelen van de
verlichting Mistachterlicht Mistlampen vóór (draai de
ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en
mistachterlicht (draai
de ring 2 standen naar
voren).
Opmerking: Draai de ring twee standen
naar achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Opmerking: Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld of
het dimlicht met de lichtschakelaar
wordt uitgeschakeld, blijven de mist-
lampen vóór, het mistachterlicht en
de parkeerlichten branden (draai de
ring naar achteren om de mistlam-
pen vóór uit te schakelen. De par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld).
Auto’s met mistachterlicht
(ring B)
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en groot-
licht.
Opmerking: Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld,
blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden (draai de ring naar
achteren om het mistachterlicht uit
te schakelen. Het dimlicht en de par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld). De mistlampen vóór werken in com-
binatie met de parkeerlichten en het
dimlicht.
Als het grootlicht wordt ingescha-
keld, worden de mistlampen vóór
uitgeschakeld. Ze worden weer inge-
schakeld zodra het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
Lichten uit Mistlampen vóór/mistachterlicht
De mistlampen en het mistachter-
licht worden ingeschakeld door de
ring naar voren te draaien en uitge-
schakeld door de ring naar achteren
te draaien. Het branden van de mist-
lampen wordt aangegeven door een
verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel.

Page 112 of 184

109Zicht-
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen ge-
durende ongeveer 30 seconden blij-
ven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden uit-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de aflevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtschake- laar meer dan 4 seconden ingedrukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als ‘s
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.

Page 113 of 184

109Zicht-
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen ge-
durende ongeveer 30 seconden blij-
ven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden uit-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de aflevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtschake- laar meer dan 4 seconden ingedrukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als ‘s
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.

Page 114 of 184

Zicht110 -
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór met
intervalstand
2 Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
 Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid. Ruitenwissers vóór met
automatische stand
2
Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
 Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de stand AUTO wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
hoeveelheid neerslag. Langer dan 1 minuut nadat het
contact is afgezet dient de schake-
laar weer geactiveerd te worden:
- Zet de schakelaar in een willekeu-
rige stand.
- Zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden ,
worden tegelijk ook de koplamp-
sproeiers geactiveerd.

Page 115 of 184

111Zicht-
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast. Dek de regensensor, op
de voorruit achter de bin-
nenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als
de auto gewassen wordt in een
wasstraat of zorg ervoor dat de
schakelaar niet in de stand AUTO
staat.
Wacht ‘s winters met het inscha-
kelen van het automatisch wissen
tot de voorruit ontdooid is.Ruitenwisser achter
Ruitensproeier achter
Draai de ring A in de eerste
stand voor de intervalscha-
keling.
Nadat het contact is afge-
zet en weer is aangezet, dient de
schakelaar opnieuw te worden ge-
activeerd. Zet daarvoor de schake-
laar eerst in een willekeurige stand
en zet hem vervolgens in de gewens-
te stand.
Draai de ring A voorbij de
eerste stand, zodat de rui-
tensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwis-
ser enige tijd wordt inge-
schakeld.
206 SW: De ruitenwisser en -sproeier
achter kunnen niet worden ingescha-
keld als de achterruit is geopend.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automa-
tische ruitenwissers verschijnt een
melding op het multifunctionele
display.
In het geval van een storing
wordt
de bestuurder gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt
om het systeem te laten controleren. Automatische werking
ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnel-
ling inschakelt, wordt de ruitenwisser
achter ingeschakeld in de interval-
stand.
Opmerking:
Laat bij gebruik van een
fietsendrager deze functie uitschake-
len door een PEUGEOT-servicepunt
of maak gebruik van een speciale,
door PEUGEOT gehomologeerde
fietsendrager.

Page 116 of 184

Zicht112 -
BOORDCOMPUTER
Als de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar meermaals
wordt ingedrukt, worden achtereen-
volgens aangegeven:
Display B
- de actieradius,
- de afgelegde afstand,
- het gemiddelde verbruik,
- het momentele verbruik,
- de gemiddelde snelheid.
Monochroom display CT
- Stand "auto" met:
• de actieradius, het momente-
le verbruik en de afstand die
nog moet worden afgelegd.
- Stand "1" (traject "1") met:
• het gemiddelde verbruik, de
afgelegde afstand en de ge-
middelde snelheid gedurende
het traject "1" .
- Stand "2" (traject "2") met dezelf-
de eigenschappen.
Bovendien kan op het multifunc-
tionele display een logboek met
waarschuwingsmeldingen worden
weergegeven.
Op 0 zetten
Druk meer dan 2 seconden op de
knop.
Op 0 zetten
Druk de knop meer dan twee secon-
den in zodra het gewenste traject
wordt aangegeven.

Page 117 of 184

113Zicht-
Actieradius
In deze stand geeft de computer aan
hoeveel kilometer u nog met de res-
terende hoeveelheid brandstof kunt
rijden.
Opmerking: dit getal kan verhoogd
worden door een verandering in de
rijstijl of van het landschap, die een
aanzienlijke verlaging van het mo-
mentele verbruik tot gevolg heeft.
Als de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, worden drie streepjes
weergegeven. Na het tanken wordt de
actieradius weer weergegeven zodra
deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt wanneer er tijdens het rijden
horizontale streepjes in plaats van
cijfers op het display verschijnen.
Afgelegde afstand
In deze stand geeft de boordcom-
puter de afgelegde afstand sinds de
laatste nulstelling aan.
De trajecten
De trajecten "1" en "2" zijn onaf-
hankelijk en hebben dezelfde eigen-
schappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt
worden voor een dagelijks verbruik
en traject "2" voor een maandelijks
verbruik.
Momenteel verbruik
Dit is het verbruik dat geregistreerd is
tijdens de laatste seconden.
Deze informatie verschijnt alleen als
er met een snelheid van meer dan
30 km/h wordt gereden.
Gemiddeld verbruik
Dit is het gemiddelde verbruik sinds
de laatse nulstelling van de boord-
computer.
Af te leggen afstand
Dit is de afstand tot de eindbestem-
ming. Deze afstand wordt op elk mo-
ment tijdens het navigeren berekend
of wordt ingevoerd door de gebrui-
ker, met aftrek van de kilometers die
sinds het invoeren zijn afgelegd.
Opmerking: Bij het ontbreken van
de afstand verschijnen er streepjes
in plaats van cijfers.
Gemiddelde snelheid
Dit is de gemiddelde snelheid sinds
de laatste nulstelling van de boord-
computer (contact aan).
Logboek
waarschuwingsmeldingen
Deze functie herhaalt de actieve
waarschuwingsmeldingen door ze
achtereenvolgend op het multifuncti-
onele display te laten verschijnen.

Page 118 of 184

Zicht114 -
Bijzonderheden monochroom
display CT
Algemeen menu
Druk op de toets "MENU" om het al-
gemene menu weer te geven.
Selecteer met de draaiknop het picto-
gram "Boordcomputer" en bevestig
om het menu "Boordcomputer" weer
te geven.
Het menu "Boordcomputer" biedt
verschillende mogelijkheden:
- Configuratie van de boordcomputer.
- Logboek met waarschuwingsmel- dingen. Configuratie van de
boordcomputer
Selecteer deze functie om de afstand
tot de bestemming in te voeren (als
het navigatiesysteem niet actief is; als
dit wel actief is, zorgt het navigatie-
systeem voor deze informatie) en de
eenheden te wijzigen (°C of °F, km/l,
l/100 km of mpg).
Snelmenu "Boordcomputer"
Het snelmenu is gekoppeld aan
de toepassing "Boordcomputer"
en verschijnt in een bovenliggend
scherm als dit van toepassing is op
het basisscherm.
Druk tijdens de permanente weerga-
ve van de boordcomputer kort op de
draaiknop om één van de volgende
functies te kiezen:
- Logboek waarschuwingsmeldingen.
- Af te leggen afstand tot bestemming. Afstand tot bestemming
Als het navigatiesysteem niet actief
is, wordt voor de berekeningen van
de boordcomputer een globale waar-
de aangehouden.

Page 119 of 184

115Zicht-
ELEKTRISCH BEDIENBARE
PORTIERRUITEN
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde
- Handbediening:
Duw of trek de schakelaar 1 tot het
zware punt. De ruit stopt zodra de
toets wordt losgelaten.
- Automatische bediening:
Duw of trek de schakelaar 1 tot
voorbij het zware punt. De ruit
opent of sluit volledig.
Het automatisch sluiten werkt alleen
bij de ruit van het bestuurdersportier
en bij draaiende motor. 2.
Schakelaar ruitbediening
passagierszijde
3. Schakelaar ruitbediening links achter
4. Schakelaar ruitbediening rechts achter
ZIJRUITEN ACHTER
(3-DEURS)
Kantel de hendel naar voren en duw
de ruit open. Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de
sleutel uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
de ruit iets tussen de ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de
ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit
aan passagierszijde bedient, moet
deze ervan verzekerd zijn dat
niets het correcte sluiten van de
ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verze-
kerd zijn dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van
de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat ook kinderen zich
tijdens het bedienen van de ruiten
niet kunnen bezeren.
Met behulp van deze schakelaar
kan de bediening van de elektrisch
bediende ruiten achter geblokkeerd
worden.
Druk 1 keer op de schakelaar (het
lampje van de knop gaat branden)
om de blokkering te activeren. Druk
nogmaals op de schakelaar (het
lampje gaat uit) om de blokkering te
deactiveren.
Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter
(beveiliging voor kinderen)

Page 120 of 184

Zicht116 -
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en nacht-
stand gezet worden met behulp van
het hendeltje aan de onderzijde.Handmatig verstelbare
buitenspiegels
Stel de spiegel met behulp van de
hendel in de gewenste stand.
Tijdens het parkeren kunnen de bui-
tenspiegels handmatig ingeklapt
worden.
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
Draai knop
1 naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
Duw knop 1 in de vier richtingen om
de spiegel af te stellen.
Het glas van de buitenspie-
gel aan bestuurderszijde
is sferisch om de "dode
hoek" op te heffen.
De weergegeven objecten in de
spiegels aan bestuurders- en pas-
sagierszijde lijken verder af dan ze
in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden ge-
houden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed
in te schatten.
Elektrisch inklapbare spiegels
Draai, als het contact aan is, knop
1
in stand A.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 190 next >