PEUGEOT 206 2006 Instructieboekje (in Dutch)

Page 131 of 184

127Rijden-
HANDREM
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de
handrem aan.
Storing
Een storing wordt aangegeven door
een geluidssignaal in combinatie met
de melding "Storing automatische
transmissie" op het multifunctio-
nele display, de aanduiding "-" en
het knipperen van de pictogrammen
Sport en Sneeuw op het instrumen-
tenpaneel.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3
e versnelling). U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het se-
lecteren van R vanuit de stand P, of
R vanuit de stand N, (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h of de
ter plaatse geldende maximumsnel-
heid.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Als de accu geen stroom
levert en de selectiehendel
in de stand P staat, is het
onmogelijk om naar een
andere stand te schakelen.
Forceer in geen enkel geval de
selectiehendel; dit kan schade
aan de automatische transmissie
veroorzaken.
Als dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje STOP
branden in combinatie met
een geluidssignaal (bij rij-
dende auto) en de melding
"Handrem aangetrokken" op het
multifunctionele display, geeft dit aan
dat de handrem nog (iets) is aange-
trokken.
Draai bij het parkeren van
de auto op een helling de
wielen richting trottoir en
trek de handrem aan.
De handrem mag niet worden ge-
bruikt om een rijdende auto af te
remmen of te laten stoppen.
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop
in en duw de handrem geheel om-
laag.

Page 132 of 184

127Rijden-
HANDREM
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de
handrem aan.
Storing
Een storing wordt aangegeven door
een geluidssignaal in combinatie met
de melding "Storing automatische
transmissie" op het multifunctio-
nele display, de aanduiding "-" en
het knipperen van de pictogrammen
Sport en Sneeuw op het instrumen-
tenpaneel.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3
e versnelling). U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het se-
lecteren van R vanuit de stand P, of
R vanuit de stand N, (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h of de
ter plaatse geldende maximumsnel-
heid.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Als de accu geen stroom
levert en de selectiehendel
in de stand P staat, is het
onmogelijk om naar een
andere stand te schakelen.
Forceer in geen enkel geval de
selectiehendel; dit kan schade
aan de automatische transmissie
veroorzaken.
Als dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje STOP
branden in combinatie met
een geluidssignaal (bij rij-
dende auto) en de melding
"Handrem aangetrokken" op het
multifunctionele display, geeft dit aan
dat de handrem nog (iets) is aange-
trokken.
Draai bij het parkeren van
de auto op een helling de
wielen richting trottoir en
trek de handrem aan.
De handrem mag niet worden ge-
bruikt om een rijdende auto af te
remmen of te laten stoppen.
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop
in en duw de handrem geheel om-
laag.

Page 133 of 184

Rijden128 -
SNELHEIDSBEGRENZER*
Deze snelheidsbegrenzer is van de
nieuwste generatie, waarbij de inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op een display op het instrumenten-
paneel.
Met dit systeem kan de bestuurder
een maximumsnelheid instellen, zo-
dat deze niet wordt overschreden.
Als de maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het
gaspedaal geen effect.
De begrenzer werkt met een inge-
stelde snelheid vanaf 30 km/h en
blijft ook bij bediening van het rem- of
koppelingspedaal geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend:
- bij stilstaande auto, met draai-ende motor,
of
- tijdens het rijden. Op dat moment gaat ook het
verklikkerlampje op het in-
strumentenpaneel branden.Weergave op het
instrumentenpaneel
Druk, als de snelheidsbegrenzer is
geactiveerd, op deze knop om de ki-
lometerteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsbegrenzer.
Selecteren van de functie

Draai de knop 1 in de stand LIMIT.
De begrenzer is dan nog niet ac-
tief. Het display geeft het volgende
weer. Instellen van een snelheid
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Als de toets
2 of 3 kort wordt inge-
drukt, wordt de ingestelde snelheid
met 1 km/h verlaagd of verhoogd.
Druk lang op de toets om de ingestel-
de snelheid met 5 km/h te verlagen
of verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de inge-
stelde snelheid in stappen van 5 km/h
te verlagen of verhogen.
Inschakelen/uitschakelen
van de begrenzer
Druk op de toets 4 om de begren-
zer in te schakelen. Druk nogmaals
op de toets om de begrenzer uit te
schakelen.
Als de begrenzer is ingeschakeld, ver-
schijnt op het display (bijv. bij 110 km/h):
* Volgens land van bestemming.

Page 134 of 184

129Rijden-
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter met kracht wordt ingetrapt,
tot voorbij het zware punt, wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
knippert de ingestelde snelheid op
het display (bijv. bij 110 km/h):
Opmerking: ook als de begrenzer
(bijv. bij een steile afdaling) niet kan
voorkomen dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden, knippert
deze snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen het gaspedaal los om de
wagensnelheid te verlagen tot een
snelheid lager dan de ingestelde
snelheid. Uitschakelen van de functie

Draai de knop 1 in de stand 0 of
zet het contact af om het systeem
uit te schakelen. De laatst inge-
stelde snelheid blijft in het geheu-
gen opgeslagen.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt
om het systeem te laten controleren.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer wordt de inge-
stelde snelheid gewist en verschijnt
het volgende op het display:
Bij een steile afdaling of
bij het krachtig intrappen
van het gaspedaal, kan de
snelheidsbegrenzer niet
voorkomen dat de ingestel-
de snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheids-
begrenzer moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
- leg nooit meerdere matten bo- ven op elkaar.

Page 135 of 184

Rijden130 -
SNELHEIDSREGELAAR*
Deze snelheidsregelaar van de nieu-
we generatie geeft de ingestelde
snelheid weer op het instrumenten-
paneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4
e versnelling bij auto’s met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto’s met automatische trans-
missie moet bij een snelheid hoger
dan 40 km/h de selectiehendel in de
stand D staan of moet in de sequen-
tiële stand minimaal de tweede ver-
snelling zijn ingeschakeld. Op dat moment gaat ook het
verklikkerlampje op het in-
strumentenpaneel branden.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Druk, als de snelheidsregelaar is ge-
activeerd, op deze knop om de kilo-
meterteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar.
Selecteren van de functie

Zet de draaiknop 1 in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld. Op het dis-
play verschijnt achtereenvolgens: Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets
2 of 3 zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt. De snel-
heid is nu in het geheugen opgeslagen
en op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
* Volgens land van bestemming. Opmerking:
het is mogelijk even gas
te geven zonder dat de snelheidsre-
gelaar wordt uitgeschakeld. De inge-
stelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
 Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
Het verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit.

Page 136 of 184

131Rijden-
Snelheidsregelaar opnieuw
activeren
Druk, na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op de toets 4.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan. Op het display
verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
U kunt de snelheidsregelaar ook op-
nieuw activeren door op de toets 2 of
3 te drukken. Het systeem slaat dan
de snelheid op waarmee op dat mo-
ment gereden wordt.
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
 Druk op de toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 5 km/h verhoogd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
 Geef gas tot de gewenste snel-
heid is bereikt,
 Druk op de toets 2 of 3. Ingestelde snelheid verlagen:

Druk op de toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 5 km/h verlaagd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verlaagd.
Ingestelde snelheid annuleren
 Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestel-
de snelheid gewist.
Uitschakelen van de functie
 Draai de knop 1 in de stand 0 om
het systeem uit te schakelen. Storing
In het geval van een storing van de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
gedurende enkele seconden:
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren.
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door
het ingedrukt houden van
de toets goed op omdat
de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
op gladde wegen of bij zeer druk
verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Bij het gebruik van de snelheids-
regelaar moet de bestuurder te al-
len tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het ver-
keer blijven vestigen en zijn ver-
antwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
- leg nooit meerdere matten bo- ven op elkaar.

Page 137 of 184

Veiligheid132 -
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (ban-
den en velgen) die in goede staat
verkeren, zorgt het antiblokkeersys-
teem samen met de elektronische
remdrukregelaar tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Opmerking: Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld
als de snelheid waarmee het rem-
pedaal wordt ingedrukt groot is en
zorgt ervoor dat de benodigde be-
dieningskracht minder wordt en dat
de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Bij een noodstop worden, afhankelijk
van de optredende remvertraging,
de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. Ze worden uitgescha-
keld zodra weer wordt gasgegeven.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding, duidt dit op een sto-
ring in het ABS systeem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
het verklikkerlampje
STOP,
een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt dit op
een storing in de elektronische rem-
drukregelaar. Door deze storing zou
u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen een
PEUGEOT-servicepunt.
De normale werking van het anti-
blokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en
laat het niet los.

Page 138 of 184

133Veiligheid-
ANTISPIN REGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITS PROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding
met het ABS en zijn hier een aanvul-
ling op.
Het ASR-systeem past de aandrijf-
kracht aan om het doorspinnen van
de wielen te voorkomen via de rem-
men van de aangedreven wielen en
de motor. De ASR zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accele-
reren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor
als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste
richting. In extreme situaties kan het
systeem de auto echter niet altijd on-
der controle houden.Uitschakelen van het
ASR/ESP-systeem
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR- en ESP-systeem uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.

Druk op de schakelaar "ESP
OFF" , die zich links onder het
stuurwiel bevindt. Controle van werking
De systemen ASR en ESP
zorgen voor meer veilig-
heid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich ech-
ter nooit laten verleiden tot het ne-
men van meer risico’s of te hard
rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied
van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen en de
procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden
door een PEUGEOT-servicepunt.
Laat de systemen na een aan-
rijding controleren door een
PEUGEOT-servicepunt.
Werking van het ASR- en
ESP-systeem Het verklikkerlampje van de
schakelaar en het pictogram
gaan branden in combinatie
met een melding op het mul-
tifunctionele display: het ASR/ ESP-
systeem is uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw:
 automatisch ingeschakeld als het
contact wordt afgezet.
 handmatig ingeschakeld door
nogmaals op de schakelaar te
drukken. Bij een storing in de syste-
men zal het verklikkerlamp-
je van de schakelaar gaan
knipperen en het pictogram
verschijnen.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om de systemen te laten con-
troleren.
Als het ASR- of ESP-systeem
is ingeschakeld, knippert het
desbetreffende pictogram.

Page 139 of 184

Veiligheid134 -
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensors re-
gistreren een plotselinge vertraging
van de auto: als de drempelwaarde
voor het in werking treden wordt
overschreden, worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen en bescher-
men ze de inzittenden van de auto.
Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
De airbags treden niet in werking bij
lichte aanrijdingen waarbij de vei-
ligheidsgordels zorgen voor een af-
doende bescherming; de kracht van
de aanrijding is afhankelijk van het
soort obstakel en de snelheid van de
auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Opmerking: Het uit de airbags
ontsnappende gas kan enigszins ir-
riteren.
AIRBAGS VOOR
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor de
passagier in het dashboard aange-
bracht. Ze worden tegelijkertijd ge-
activeerd, behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde*
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
 Zet het contact af , steek de
sleutel in de schakelaar voor uit-
schakelen van de airbag aan
passagierszijde 1, draai deze in
de stand "OFF" en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Als dit pictogram verschijnt
op het instrumentenpaneel
in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding

op het multifunctionele display, laat
het systeem dan controleren door
een PEUGEOT-servicepunt.
Storing airbag voor
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt
zolang de airbag is uitge-
schakeld.
* Volgens land van bestemming.

Page 140 of 184

135Veiligheid-
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu-
ele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schake-
len en zo de veiligheid van uw pas-
sagier te garanderen.Zij-airbags* en
window-airbags*
De zij-airbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht
in de stijlen en in de hemelbekle-
ding.
Ze worden aan de zijde waar de
aanrijding plaatsvindt opgeblazen.
Als de twee verklikker-
lampjes airbag permanent
branden, plaats dan geen
kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Raadpleeg een
PEUGEOT-servicepunt. Als bij aangezet contact (2
e
stand), dit pictogram op het
instrumentenpaneel ver-
schijnt in combinatie met
een melding op het multifunctionele
display, betekent dit dat de airbag
aan passagierszijde is uitgeschakeld
(stand "OFF"). Als dit pictogram verschijnt
in combinatie met een ge-
luidssignaal en de melding
"Storing airbag"
op het dis-
play, raadpleeg dan een PEUGEOT-
servicepunt om het systeem te laten
controleren.
* Volgens land van bestemming.
Controle uitschakeling
Het goed functioneren van het sys-
teem wordt aangegeven door een
pictogram op het instrumentenpa-
neel in combinatie met een melding
op het multifunctionele display.
Controle van werking
Het goed functioneren van het sys-
teem wordt aangegeven door een
pictogram in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op het
display.

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 190 next >