PEUGEOT 206 2008 Instructieboekje (in Dutch)

Page 91 of 123

VEILIGHEID
84 -
ZIJ-AIRBAGS EN
WINDOW-AIRBAGS
De zij-airbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.
De zij-airbags worden aan de des-
betreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen
de impactzone opzij B, loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto, die zich op een hori-
zontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het des-
betreffende portierpaneel. De kans
op borstletsel bij de voorpassagiers
wordt daardoor verminderd.
De achterpassagiers worden door de
zij-airbags achter op dezelfde manier
beschermd als de voorpassagiers
door de zij-airbags vóór. Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt
zolang de airbag is uitge-
schakeld.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunc-
tionele display, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk om het systeem
te laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Uitschakeling (controle)
De window-airbags zijn aangebracht
in de hemelbekleding.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en achter
en de ruiten. De kans op hoofdletsel
wordt daardoor verminderd. Bij een
lichte aanrijding of bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbag niet
wordt geactiveerd. Bij een aanrijding
van achteren of een frontale aanrijding
wordt de airbag niet geactiveerd.
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
F Zet het contact uit , steek de
sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde 1, draai deze in
de stand "OFF" en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu-
ele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer in de
stand "ON" om de airbag opnieuw in
te schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen. Storing airbags

Page 92 of 123

85
VEILIGHEID
-
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften
voor een maximale effec-
tiviteit van de airbags:
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Zorg dat er zich niets bevindt tus-
sen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de
airbag belemmeren en/of de inzit-
tende bij het opblazen van de air-
bag verwonden.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen. Alleen het
PEUGEOT-netwerk heeft hiervoor
gekwaliiceerd personeel.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren. Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten
niet op het dashboard rusten.
Tracht roken in de auto zoveel moge-
lijk te vermijden. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende si-
garetten of een pijp brandwonden of
ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de stijlen of
op de hemelbekleding, dit zou bij
het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook
en een knal, als gevolg van de acti-
vering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn. De knal die bij
de ontsteking wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een kor-
te periode enigszins verminderen.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel en lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (bin-
nen ongeveer 30 milliseconden) en
loopt vervolgens even snel leeg,
waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar
buiten stromen.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de air-
bags niet meer.
Zij-airbags
Bedek de stoelen alleen met goedge-
keurde stoelhoezen. Deze belemme-
ren het activeren van de zij-airbags
niet. Raadpleeg het PEUGEOT-net-
werk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot ver-
wondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het por-
tierpaneel zitten.

Page 93 of 123

VEILIGHEID
86 -
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling van de veilig-
heidsgordel:
- Verlagen: trek de knop
naar u toe en schuif het
bevestigingspunt omlaag.
- Verhogen: schuif het bevestigingspunt omhoog. De veiligheidsgordel omdoen
F
Trek de gordel om u heen
en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te
controleren.
De veiligheidsgordel losmaken
F Druk op de knop van de
gordelsluiting. Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
Als het contact wordt aange-
zet, gaat dit verklikkerlampje
branden.
Het verklikkerlampje blijft branden
zolang de bestuurder zijn veiligheids-
gordel niet heeft vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan ongeveer
20 km/h gaat het lampje gedurende
twee minuten knipperen in combina-
tie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display. Na deze
twee minuten blijft het lampje bran-
den zolang de bestuurder zijn veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Veiligheidsgordels vóór met
pyrotechnische gordelspanners
en gordelkrachtbegrenzers
Dankzij de toepassing van veilig-
heidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veilig-
heid van de voorste inzittenden bij
frontale aanrijdingen nog verder ver-
beterd. De gordelspanners dienen
om, afhankelijk van de kracht van de
aanrijding, de veiligheidsgordels ste-
vig tegen de lichamen van de inzit-
tenden te trekken. De veiligheidsgordels met gordel-
spanners werken alleen als het con-
tact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt
de kracht waarmee de gordel tegen
het lichaam van de inzittende getrok-
ken wordt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van drie driepunts veiligheidsgordels
met oprolautomaat.

Page 94 of 123

87
VEILIGHEID
-
De bestuurder moet ervoor
zorgen dat alle passagiers
tijdens het rijden op de juis-
te wijze hun veiligheidsgor-
del dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen*, moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door wor-
den geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet
wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag moge-
lijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder
worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
kort aan de riem te trekken en deze
weer los te laten. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden
gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden
getrokken, om te voorkomen dat
de gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamhe-
den en controles aan de veiligheids-
gordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamhe-
den volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk, met name op
beschadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar
of kleiner dan 1,50 m gebruik
van een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider* wanneer een kinderzitje is
geïnstalleerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden,
- Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding , vóór en onaf-
hankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspan-
ners gaat gepaard met wat onscha-
delijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervan-
gen door het PEUGEOT-netwerk.
* Volgens uitvoering.

Page 95 of 123

89
ONDERHOUD
-
1,1 LITER (60 PK) EN
1,4 LITER (75 PK)
BENZINEMOTOREN
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir
koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.

Page 96 of 123

ONDERHOUD
90 -
1,6 LITER 16V (110 PK)
BENZINEMOTOR
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
1,4 LITER HDI
TURBODIESELMOTOR
(70 PK)
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtilter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
9. Handopvoerpomp.

Page 97 of 123

91
ONDERHOUD
-
NIVEAUS CONTROLEREN
2 merktekens op de peil-
stok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit boven
dit merkteken uitkomen.
B = mini.
Voor het behoud van de be-
drijfszekerheid van de mo-
toren en de emissieregel-
systemen mogen in geen
geval additieven aan de mo-
torolie worden toegevoegd.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het on-
derhoudsboekje.
Opmerking: vermijd langdurig huidcon-
tact met afgewerkte olie. Deponeer af-
gewerkte olie in de daarvoor bestemde
containers bij het PEUGEOT-netwerk. Remvloeistofniveau:
De remvloeistof dient volgens de
door de constructeur voorgeschre-
ven intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en
aan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking:
remvloeistof is een erg
bijtend en schadelijk middel. Vermijd
elk contact met de huid. Afgewerkte producten
Gooi geen afgewerkte olie, remvloei-
stof of koelvloeistof in het riool, in het
water of op de grond.
Oliepeilstok
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de
voorgeschreven kwaliteitsnormen te
voldoen. Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-
teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof gere-
geld door de motorventilateur. Wacht
voor werkzaamheden aan het koel-
systeem ten minste 1 uur nadat de
motor gedraaid heeft, omdat de mo-
torventilateur nog kan (gaan) werken
als de sleutel uit het contactslot is
verwijderd en het koelsysteem onder
druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
los en vul het systeem bij.
Opmerking:
de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Bij uitvoeringen voorzien van een
roetilter kan de motorventilateur
bij afgezet contact nog (gaan) wer-
ken, zelfs bij koude motor. Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
F
Open het reservoir bij koude
motor (omgevingstemperatuur),
het vloeistofniveau dient boven
het MINI en dicht bij het MAXI
merkteken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Gebruik voor een optimale reiniging
en voor uw eigen veiligheid uitslui-
tend door het PEUGEOT-netwerk
aanbevolen producten.
Voor een optimale reiniging en om
bevriezing te voorkomen, mag het
reservoir niet met water worden bij-
gevuld.
Motorolieniveau
F
Regelmatig controleren en tussen
twee verversingen eventueel olie
bijvullen. (Maximum olieverbruik:
0,5 liter per 1000 km.)
De controle dient bij koude motor en ho-
rizontaal geplaatste auto te geschieden,
met behulp van de olieniveaumeter in het
instrumentenpaneel of de oliepeilstok.

Page 98 of 123

ONDERHOUD
92 -
CONTROLES
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem zelfs tussen
twee onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk. Gebruik uitsluitend de door
PEUGEOT aanbevolen
producten of gelijk
waardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van be-
langrijke organen als de stuurbe-
krachtiging en het remsysteem
te optimaliseren, worden door
PEUGEOT speciieke producten
geselecteerd en aangeboden.
Vermijd het schoonspuiten van de
motor om de elektrische systemen
niet te beschadigen.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brand-
stofsysteem te ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in
de transparante slang onder de
motorkap ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blij-
ken om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Slijtage remschijven
Raadpleeg voor meer informatie over
de controle van uw remschijven het
PEUGEOT-netwerk. Oliefilter
Vervang het olieilterelement periodiek,
volgens het onderhoudsschema.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de ilters periodiek vervangen.
Als de omgeving daartoe aanlei-
ding geeft, moeten de ilters twee
keer zo vaak worden vervangen. Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau con-
troleren volgens het onderhouds-
schema van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het on-
derhoudsboekje die betrekking
hebben op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van
de belangrijkste niveaus en bepaal-
de onderdelen volgens het onder-
houdsschema van de constructeur.
Accu
Laat uw accu voor de winter contro-
leren door het PEUGEOT-netwerk.

Page 99 of 123

93
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
Toegang tot het reservewiel en de
krik
Het reservewiel bevindt zich in een
metalen houder onder de bagage-
ruimte.
- Neem de wielsleutel 1 uit het
rechter zijpaneel van de
bagageruimte .
- Draai de bout van de reservewielhouder aan
de binnenzijde onder de
vloerbedekking met de
wielsleutel 1 los.
- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren
en laat de reservewielhouder
zakken.
- Neem de doos met de krik 2 uit
het reservewiel.
WIEL VERWISSELEN
Wiel demonteren
- Blokkeer het wiel aan de achterzijde kruislings tegenover
het te verwisselen wiel met de
doos van de krik.
- Verwijder de wieldop door de wielsleutel in de opening voor
het ventiel te steken en de
wieldop los te trekken.
- Draai de wielbouten iets los.
- Plaats de krik in één van de 4 daarvoor bestemde
kriksteunen E bij het te
verwisselen wiel onder de auto.
Controleer of het uiteinde van de
krik over het gehele oppervlak
steunt op de grond.
- Krik de auto op, draai de wielbouten geheel los en
verwijder het wiel.
Parkeren van de auto
- Zet de auto, voor zover mogelijk,
op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
- Trek de handrem aan, schakel de eerste versnelling of de achteruit
in (stand P bij een automatische
transmissie).

Page 100 of 123

PRAKTISCHE INFORMATIE
94 -
Na het verwisselen van het wiel
- Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk.
- Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel h em met het reservewiel.
- Het noodreservewiel mag slechts tijdelijk worden gebruikt.
- Bandenspanning van het noodreservewiel: 4,2 bar.
- Maximumsnelheid met het noodreservewiel: 80 km/h. Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingen alleen:
- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
- met aangetrokken handrem.
- de 1e versnelling of de achteruit is ingeschakeld.
- blokkeer de auto met de doos van de krik.
- ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik st
eunt (gebruik bokken).

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 130 next >