PEUGEOT 206 2008 Instructieboekje (in Dutch)

Page 61 of 123

TOEGANG TOT DE AUTO
58 -
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo
het starten van de motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een speciieke code beschikt.
Bij het aanzetten van het contact moet de code
van de sleutel worden herkend door de startblok-
kering, waarna de motor gestart kan worden.
Noteer de sleutelnummers
zorgvuldig. De sleutelcode is
als streepjescode aangege-
ven op het label bij de sleutel.
De radiograische afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het
contactslot zit, zelfs als het contact
uitstaat, behalve voor het herpro-
grammeren.
Het rijden met vergrendelde portie-
ren kan in geval van nood de toe-
gang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel
met afstandsbediening mee als u
de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte duur. Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik
van uw auto.
De afstandsbediening kan dan on-
bruikbaar worden en moet in dat
geval opnieuw worden geprogram-
meerd.
Let er bij het aanschaffen van een
gebruikte auto op dat uw sleutels
door het PEUGEOT-netwerk in het
elektronische geheugen worden
opgeslagen, zodat u er zeker van
kunt zijn dat de in uw bezit zijnde
sleutels de enige zijn waarmee de
auto kan worden gestart:
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Bij een storing in het systeem
zal,
als het contact wordt aangezet
(2e stand van de sleutel), het verklik-
kerlampje van de schakelaar cen-
trale vergrendeling op het middelste
gedeelte van het dashboard snel
gaan knipperen.
De auto kan dan niet gestart wor-
den.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk. Bij verlies van de sleutels
Als u uw sleutels verliest, kunt u zich
met het kentekenbewijs van de auto
en uw identiteitsbewijs wenden tot
het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan dan de
code van de sleutel en de afstands-
bediening achterhalen en nieuwe
sleutels bestellen.

Page 62 of 123

59
TOEGANG TOT DE AUTO
-
PORTIEREN
Openen van binnenuit Vergrendelen/ontgrendelen van
binnenuit
Waarschuwing "portier open"
Als bij draaiende motor een portier
niet goed is gesloten, zal een ge-
luidssignaal te horen zijn in combina-
tie met een melding of bijbehorende
afbeelding op het multifunctionele
display.
Tijdens het rijden gaat, als de knop
van de plafonnier in de stand "ver-
lichting gaat branden als een portier
wordt geopend" staat, de plafonnier
knipperen.
Zonder centrale vergrendeling
Druk de knop
A in om het portier
te vergrendelen. De vergrendeling
werkt alleen voor het desbetreffende
portier.
Met de knop van het bestuurderspor-
tier kunnen het portier en de achter-
klep worden vergrendeld.
Trek aan de knop A of aan de hand-
greep om het portier te ontgrendelen. Met centrale vergrendeling
Druk op de knop
B om te vergrende-
len/ontgrendelen.
Openen van buitenaf

Page 63 of 123

TOEGANG TOT DE AUTO
60 -
KINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderbeveiliging om het ope-
nen van binnenuit te verhinderen.
Draai de knop 1 een achtste omwen-
teling (45 graden) met de contact-
sleutel.
Automatische centrale
portiervergrendeling
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, kunnen de portieren auto-
matisch worden vergrendeld.
Druk om bij een snelheid hoger dan
10 km/h de portieren tijdelijk te ont-
grendelen kort op de knop
B.
U kunt deze functie desgewenst in-
schakelen of uitschakelen. Uitschakelen
Druk lang op de knop
B.
Opmerkingen : als een van de portie-
ren geopend is, werken de vergrende-
ling van binnenuit en de automatische
centrale vergrendeling niet.
Als de achterklep is geopend, blijft de
automatische centrale vergrendeling
van de portieren actief.
Inschakelen
Druk lang op de knop
B.
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen in com-
binatie met een melding op het multi-
functionele display.
Deze melding verschijnt opnieuw bij
iedere keer dat er gestart wordt.

Page 64 of 123

61
TOEGANG TOT DE AUTO
-
VERGRENDELEN OF
ONTGRENDELEN VAN DE
ACHTERKLEP
Zonder centrale vergrendeling
Draai de sleutel van A naar C om de
klep te vergrendelen.
Draai de sleutel van A naar B en
druk de greep in, trek vervolgens de
achterklep open.
NOODBEDIENING
Hiermee kan bij een eventuele sto-
ring in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden:
- klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de
bagageruimte te komen,
- trek aan de bekleding van de achterklep om deze los te
maken,
- trek de slotstang 1 omhoog.
Waarschuwingsmelding
"achterklep open"
Als de achterklep niet goed is gesloten:
- wordt u
bij draaiende motor
gewaarschuwd door een
geluidssignaal en een melding
of een afbeelding op het
multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden de
plafonnier knipperen als de knop
daarvan in deze stand staat.
Met centrale vergrendeling
Het vergrendelen en ontgrendelen
van de achterklep gebeurt gelijktijdig
met het ver- of ontgrendelen van de
portieren.
De verlichting van de bagageruim-
te gaat automatisch aan zodra de
achterklep geopend wordt.

Page 65 of 123

TOEGANG TOT DE AUTO
62 -
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: trek aan de hendel aan
de linkerzijde onder het dashboard.
Buitenzijde: druk de veiligheidshaak
omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met afgezette mo-
tor te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschre-
ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen op-
treden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 50 liter.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is.

Page 66 of 123

63
ZICHT
-
LICHTSCHAKELAAR
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe. Auto's met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring C)
Parkeerlichten Dim-/grootlichtAutomatisch
inschakelen van de
verlichting Mistachterlicht Mistlampen vóór (draai de
ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en
mistachterlicht (draai
de ring 2 standen naar
voren).
Opmerking: draai de ring twee stan-
den naar achteren om achtereen-
volgens het mistachterlicht en de
mistlampen vóór te doven.
Opmerking: wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld of
het dimlicht met de lichtschakelaar
wordt uitgeschakeld, blijven de mist-
lampen vóór, het mistachterlicht en
de parkeerlichten branden (draai de
ring naar achteren om de mistlam-
pen vóór uit te schakelen. De par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld).
Auto's met mistachterlicht
(ring B)
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en grootlicht.
Opmerking: wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld,
blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden (draai de ring naar
achteren om het mistachterlicht uit
te schakelen. Het dimlicht en de par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld). De mistlampen vóór werken in com-
binatie met de parkeerlichten en het
dimlicht.
Lichten uit
Mistlampen vóór/mistachterlicht
De mistlampen en het mistachterlicht
worden ingeschakeld door de ring
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlamp-
je op het instrumentenpaneel.
Geluidssignaal vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, het automatisch
inschakelen van de verlichting is uitge-
schakeld en het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal om aan
te geven dat de verlichting nog brandt.
Verlichting vóór en achter
Draai ring
A om de verlichting in te
schakelen.

Page 67 of 123

ZICHT
64 -
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen ge-
durende ongeveer 30 seconden blij-
ven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand
STOP .
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden uit-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld. Indien no-
dig moet u het dimlicht handmatig
inschakelen.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand accessoires (1e stand van de
sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtschakelaar meer dan
4 seconden ingedrukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting. Controle van werking
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: omlaag.
Rechts: omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting hand-
matig bedient, wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor
wordt de verlichting ingeschakeld
,
klinkt een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.

Page 68 of 123

ZICHT
64 -
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen ge-
durende ongeveer 30 seconden blij-
ven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand
STOP .
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden uit-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld. Indien no-
dig moet u het dimlicht handmatig
inschakelen.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand accessoires (1e stand van de
sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtschakelaar meer dan
4 seconden ingedrukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting. Controle van werking
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
Richtingaanwijzers Links: omlaag.
Rechts: omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting hand-
matig bedient, wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor
wordt de verlichting ingeschakeld
,
klinkt een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.

Page 69 of 123

65
ZICHT
-
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór met
automatische stand
2 Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
â Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de stand AUTO wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
hoeveelheid neerslag. Langer dan 1 minuut nadat het
contact is afgezet dient de schake-
laar weer geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een
willekeurige stand.
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in wer-
king, waarna gedurende enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Als het dim-/grootlicht is ingeschakeld ,
worden tegelijk ook de koplampsproeiers
geactiveerd.
Ruitenwissers vóór met
intervalstand
2 Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
â Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid.

Page 70 of 123

ZICHT
66 -
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast .Dek de regensensor, op
de voorruit achter de bin-
nenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als
de auto gewassen wordt in een
wasstraat of zorg ervoor dat de
schakelaar niet in de stand AUTO
staat.
Wacht 's winters met het inscha-
kelen van het automatisch wissen
tot de voorruit ontdooid is. Ruitenwisser achter
Ruitensproeier achterDraai de ring
A in de eerste
stand voor de intervalscha-
keling.
Nadat het contact is afge-
zet en weer is aangezet, dient de
schakelaar opnieuw te worden ge-
activeerd. Zet daarvoor de schake-
laar eerst in een willekeurige stand en
zet hem vervolgens in de gewenste
stand.
Draai de ring A voorbij de
eerste stand, zodat de rui-
tensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwis-
ser enige tijd wordt inge-
schakeld.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automati-
sche ruitenwissers verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
In het geval van een storing
wordt
de bestuurder gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren. Automatische werking
ruitenwisser achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnel-
ling inschakelt, wordt de ruitenwisser
achter ingeschakeld in de interval-
stand.
Opmerking:
laat bij gebruik van een
ietsendrager deze functie uitschake -
len door het PEUGEOT- netwerk of
maak gebruik van een speciale, door
het PEUGEOT-netwerk gehomolo-
geerde ietsendrager.

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 130 next >