PEUGEOT 206 2008 Instructieboekje (in Dutch)

Page 81 of 123

RIJDEN
76 -
HANDREM
Storing
Een storing wordt aangegeven door
een geluidssignaal in combinatie met
de melding "Storing automatische
transmissie" op het multifunctio-
nele display, de aanduiding "-" en
het knipperen van de pictogrammen
Sport en Sneeuw op het instrumen-
tenpaneel.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3e versnelling). U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het se-
lecteren van R vanuit de stand P, of
R vanuit de stand N, (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h of de
ter plaatse geldende maximumsnel-
heid.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Als de accu geen stroom
levert en de selectiehen-
del in de stand P staat,
is het onmogelijk om
naar een andere stand te
schakelen.
Forceer in geen enkel geval de
selectiehendel; dit kan schade
aan de automatische transmissie
veroorzaken. Als tijdens het rijden dit ver-
klikkerlampje en het verklik-
kerlampje
STOP branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op
het multifunctionele display, geeft dit
aan dat de handrem nog(iets) is aan-
getrokken.
Draai bij het parkeren van
de auto op een helling de
wielen richting trottoir, trek
de handrem aan en scha-
kel een versnelling in.
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de
handrem aan.
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop
in en duw de handrem geheel om-
laag.

Page 82 of 123

77
RIJDEN
-
SNELHEIDSBEGRENZER
Deze snelheidsbegrenzer is van de
nieuwste generatie, waarbij de inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op een display op het instrumenten-
paneel.
Met dit systeem kan de bestuurder
een maximumsnelheid instellen, zo-
dat deze niet wordt overschreden.
Als de maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het
gaspedaal geen effect.
De begrenzer werkt met een inge-
stelde snelheid vanaf 30 km/h en
blijft ook bij bediening van het rem- of
koppelingspedaal geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend:
- bij stilstaande auto, met
draaiende motor,
of
- tijdens het rijden. Op dat moment gaat ook het
verklikkerlampje op het in-
strumentenpaneel branden.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Druk, als de snelheidsbegrenzer is
geactiveerd, op deze knop om de ki-
lometerteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsbegrenzer.
Selecteren van de functie
F
Draai de knop 1 in de stand
LIMIT . De begrenzer is dan nog
niet actief. Het display geeft het
volgende weer. Instellen van een snelheid
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Als de toets
2 of 3 kort wordt inge-
drukt, wordt de ingestelde snelheid
met 1 km/h verlaagd of verhoogd.
Druk lang op de toets om de ingestel-
de snelheid met 5 km/h te verlagen
of verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de inge-
stelde snelheid in stappen van 5 km/h
te verlagen of verhogen.
Inschakelen/uitschakelen van de
begrenzer
Druk op de toets 4 om de begren-
zer in te schakelen. Druk nogmaals
op de toets om de begrenzer uit te
schakelen.
Als de begrenzer is ingeschakeld,
verschijnt op het display (bijv. bij
110 km/h):

Page 83 of 123

RIJDEN
78 -
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter met kracht wordt ingetrapt,
tot voorbij het zware punt,
wordt de begrenzer tijdelijk uitge-
schakeld en knippert de ingestel-
de snelheid op het display (bijv. bij
110 km/h):
Opmerking : ook als de begrenzer
(bijv. bij een steile afdaling) niet kan
voorkomen dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden, knippert
deze snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen het gaspedaal los om de
wagensnelheid te verlagen tot een
snelheid lager dan de ingestelde
snelheid. Uitschakelen van de functie
F
Draai de knop 1 in de stand
0 of zet het contact af om het
systeem uit te schakelen. De
laatst ingestelde snelheid blijft in
het geheugen opgeslagen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer wordt de inge-
stelde snelheid gewist en verschijnt
het volgende op het display:
Bij een steile afdaling of bij
het krachtig intrappen van het
gaspedaal, kan de snelheids-
begrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsbegren-
zer moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking
van de pedalen wordt gehinderd: -
controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en of deze goed is bevestigd.
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Het is raadzaam uw voeten altijd dicht bij de
pedalen te houden.

Page 84 of 123

79
RIJDEN
-
SNELHEIDSREGELAAR
Deze snelheidsregelaar van de laat-
ste generatie geeft de ingestelde
snelheid weer op het instrumenten-
paneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto's met automatische trans-
missie moet bij een snelheid hoger
dan 40 km/h de selectiehendel in de
stand D staan of moet in de sequen-
tiële stand minimaal de tweede ver-
snelling zijn ingeschakeld. Op dat moment gaat ook het
verklikkerlampje op het in-
strumentenpaneel branden.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Druk, als de snelheidsregelaar is ge-
activeerd, op deze knop om de kilo-
meterteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar.
Selecteren van de functie
F
Zet de draaiknop 1 in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar
is nog niet geactiveerd en er is
nog geen snelheid ingesteld.
Op het display verschijnt
achtereenvolgens: Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets
2 of 3 zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
snelheid is nu in het geheugen op-
geslagen en op het display verschijnt
(bijv. bij 110 km/h):
Opmerking : het is mogelijk even gas
te geven zonder dat de snelheidsre-
gelaar wordt uitgeschakeld. De inge-
stelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
F Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Het verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit.

Page 85 of 123

RIJDEN
80 -
Snelheidsregelaar opnieuw
activeren
Druk , na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op de toets 4. De
auto neemt de laatst ingestelde snel-
heid weer aan.
Op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
U kunt de snelheidsregelaar ook op-
nieuw activeren door op de toets 2 of
3 te drukken. Het systeem slaat dan
de snelheid op waarmee op dat mo-
ment gereden wordt.
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
F Druk op de toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd.
Als de toets lang wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 5 km/h ver-
hoogd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
F Geef gas tot de gewenste
snelheid is bereikt,
F Druk op de toets 2 of 3. Ingestelde snelheid verlagen:
F
Druk op de toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 5 km/h verlaagd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verlaagd.
Ingestelde snelheid annuleren
F Als bij stilstaande auto het
contact wordt afgezet, wordt de
ingestelde snelheid gewist.
Uitschakelen van de functie
F Draai de knop 1 in de stand 0
om het systeem uit te schakelen. Storing
In het geval van een storing van de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
gedurende enkele seconden:
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door
het ingedrukt houden van
de toets goed op omdat
de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheids-
regelaar niet voorkomen dat de inge-
stelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en of deze goed bevestigd is.
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Het is raadzaam uw voeten altijd dicht bij
de pedalen te houden.

Page 86 of 123

81
VEILIGHEID
-
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN
ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Het antiblokkeersysteem zorgt sa-
men met de elektronische remdruk-
regelaar tijdens het remmen voor
een betere stabiliteit en handelbaar-
heid van uw auto, vooral op slecht of
glad wegdek.
Zorg er bij het vervangen van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
gehomologeerde wielen worden ge-
monteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt au-
tomatisch in werking als één van de
wielen dreigt te blokkeren.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld
als de snelheid waarmee het rem-
pedaal wordt ingedrukt groot is en
zorgt ervoor dat de benodigde be-
dieningskracht minder wordt en dat
de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Trap bij een noodstop het rempedaal
volledig in zonder los te laten.
Bij een noodstop worden, afhankelijk
van de optredende remvertraging,
de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. Ze worden uitgescha-
keld zodra weer wordt gasgegeven.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding, duidt dit op een sto-
ring in het antiblokkeersysteem, waar-
door u tijdens het remmen de controle
over de auto zou kunnen verliezen. Als dit verklikkerlampje en
het verklikkerlampje
STOP
gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding, duidt dit op een storing
van de elektronische remdrukrege-
laar, waardoor u tijdens het remmen
de controle over de auto zou kunnen
verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
De normale werking van het anti-
blokkeersysteem kan merkbaar zijn
door trillingen in het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zo krachtig mogelijk in en
laat het niet los.

Page 87 of 123

VEILIGHEID
82 -
ANTISPINREGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)Uitschakelen van het ASR/ESP-
systeem
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn het
ASR- en ESP-systeem uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
F Druk op de schakelaar "ESP
OFF" , die zich links onder het
stuurwiel bevindt. Controle van werking
De systemen ASR en ESP
zorgen voor meer veilig-
heid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich ech-
ter nooit laten verleiden tot het ne-
men van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied
van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen en de
procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
Werking van het ASR- en
ESP-systeem Het verklikkerlampje van de
schakelaar en het pictogram
gaan branden in combinatie
met een melding op het mul-
tifunctionele display: het ASR/ ESP-
systeem is uitgeschakeld.
Het systeem wordt opnieuw:
F automatisch ingeschakeld als
het contact wordt afgezet.
F handmatig ingeschakeld door
nogmaals op de schakelaar te
drukken. Bij een storing in de syste-
men zal het verklikkerlamp-
je van de schakelaar gaan
knipperen en het pictogram
verschijnen.Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om de systemen
te laten controleren.
Als het ASR- of ESP-sy-
steem ingrijpt, knippert het
desbetreffende pictogram.
Inschakelen van het ASR- en
ESP-systeem
Als het contact is aangezet, zijn het
ASR- en ESP-systeem altijd inge-
schakeld.
Deze systemen staan in verbinding
met het ABS en zijn hier een aanvul-
ling op.
Het ASR-systeem past de aandrijf-
kracht aan om het doorspinnen van
de wielen te voorkomen via de rem-
men van de aangedreven wielen en
de motor. De ASR zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accele-
reren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor
als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste
richting. In extreme situaties kan het
systeem de auto echter niet altijd on-
der controle houden.

Page 88 of 123

83
VEILIGHEID
-
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de in-
zittenden bij ernstige aanrijdingen: ze
vormen een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met gordel-
krachtbegrenzers. De elektronische
schoksensoren registreren in dat ge-
val de frontale en zijdelingse aanrijdin-
gen waaraan de registratiezones voor
een aanrijding (zie schema) worden
blootgesteld: als de drempelwaarde
voor het in werking treden wordt over-
schreden, worden de airbags onmid-
dellijk opgeblazen en beschermen ze
de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
Bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in be-
paalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet
in werking. De veiligheidsgordels
zorgen in deze situaties voor een af-
doende bescherming. De kracht van
de aanrijding is afhankelijk van het
soort obstakel en de snelheid van de
auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Opmerking : het uit de air-
bags ontsnappende gas kan
enigszins irriteren.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunc-
tionele display, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk om het systeem
te laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd. Storing airbag vóór
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het mid-
den van het stuurwiel en voor de pas-
sagier in het dashboard aangebracht.
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan passagiers-
zijde is uitgeschakeld, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen de impact-
zone
A, in de lengterichting van de
auto en vanaf de voorzijde richting de
achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende vóór en het dashboard om
de voorwaartse beweging van de inzit-
tende te dempen. De kans op hoofd- en
borstletsel wordt daardoor verminderd.

Page 89 of 123

VEILIGHEID
84 -
ZIJ-AIRBAGS EN
WINDOW-AIRBAGS
De zij-airbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.
De zij-airbags worden aan de des-
betreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen
de impactzone opzij B, loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto, die zich op een hori-
zontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het des-
betreffende portierpaneel. De kans
op borstletsel bij de voorpassagiers
wordt daardoor verminderd.
De achterpassagiers worden door de
zij-airbags achter op dezelfde manier
beschermd als de voorpassagiers
door de zij-airbags vóór. Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt
zolang de airbag is uitge-
schakeld.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunc-
tionele display, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk om het systeem
te laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Uitschakeling (controle)
De window-airbags zijn aangebracht
in de hemelbekleding.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en achter
en de ruiten. De kans op hoofdletsel
wordt daardoor verminderd. Bij een
lichte aanrijding of bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbag niet
wordt geactiveerd. Bij een aanrijding
van achteren of een frontale aanrijding
wordt de airbag niet geactiveerd.
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
F Zet het contact uit , steek de
sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde 1, draai deze in
de stand "OFF" en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu-
ele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer in de
stand "ON" om de airbag opnieuw in
te schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen. Storing airbags

Page 90 of 123

85
VEILIGHEID
-
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften
voor een maximale effec-
tiviteit van de airbags:
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Zorg dat er zich niets bevindt tus-
sen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de
airbag belemmeren en/of de inzit-
tende bij het opblazen van de air-
bag verwonden.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen. Alleen het
PEUGEOT-netwerk heeft hiervoor
gekwaliiceerd personeel.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren. Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten
niet op het dashboard rusten.
Tracht roken in de auto zoveel moge-
lijk te vermijden. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende si-
garetten of een pijp brandwonden of
ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de stijlen of
op de hemelbekleding, dit zou bij
het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook
en een knal, als gevolg van de acti-
vering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn. De knal die bij
de ontsteking wordt geproduceerd,
kan het gehoor gedurende een kor-
te periode enigszins verminderen.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel en lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (bin-
nen ongeveer 30 milliseconden) en
loopt vervolgens even snel leeg,
waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar
buiten stromen.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de air-
bags niet meer.
Zij-airbags
Bedek de stoelen alleen met goedge-
keurde stoelhoezen. Deze belemme-
ren het activeren van de zij-airbags
niet. Raadpleeg het PEUGEOT-net-
werk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot ver-
wondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het por-
tierpaneel zitten.

Page:   < prev 1-10 ... 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 ... 130 next >