Peugeot 206 CC 2005 Handleiding (in Dutch)

Page 91 of 129

86 -Veiligheid
01-03-2005
87
-Veiligheid
01-03-2005
In de stand
«OFF» werkt de
airbag aan passagierszijde bij een
eventuele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op
«ON» om de airbag opnieuw in te
schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen. ZIJ-AIRBAGS*
Deze zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Ze worden onafhankelijk van elkaar
geactiveerd bij aanrijdingen van opzij
waarbij een kans bestaat op ernstig
letsel aan buik, borst of hoofd.
Het goed functioneren van het sys-
teem wordt aangegeven door een
verklikkerlampje in het instrumen-
tenpaneel.
Het lampje gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende 6 seconden
branden.
Als bij aangezet contact
(2e stand), dit pictogram
op het instrumentenpaneel
verschijnt in combinatie met
een melding op het multifunctionele
display, betekent dit dat de airbag
aan passagierszijde is uitgeschakeld
(stand «OFF» ).
Als de twee verklikker-
lampjes airbag permanent
branden, plaats dan geen
kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Raadpleeg een
PEUGEOT-servicepunt.
Controle van werking
* Volgens land van bestemming.
Als het verklikkerlampje:
- niet brandt na het aanzetten van
het contact of,
- niet uitgaat na 6 seconden of,
- gedurende 5 minuten knippert en dan permanent brandt,
dient u uw PEUGEOT-servicepunt te
raadplegen.
Controle uitschakeling
Het goed functioneren van het
systeem wordt aangegeven door een
pictogram op het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding op
het multifunctionele display.

Page 92 of 129

86 -Veiligheid
01-03-2005
87
-Veiligheid
01-03-2005
Houd u aan de
volgende veiligheids-
voorschriften voor een
maximale effectiviteit
van de airbags vóór en
de zij-airbags*:
• Draag altijd een correct afge- stelde veiligheidsgordel.
• Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoe-
len te zitten.
• Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzitten-
den (kinderen, huisdieren, objec-
ten...). Dit kan de goede werking
van de airbag belemmeren en/of
de inzittenden bij het opblazen
van de airbag verwonden.
• Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen, alleen een
PEUGEOT-servicepunt heeft
hiervoor gekwaliiceerd perso-
neel.
• Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen
controleren. Airbags voor
• Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen
niet op het stuurwielkussen
rusten.
• Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard
rusten.
• Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als
de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of
een pijp brandwonden of ander
letsel veroorzaken.
• Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de
stuurwielbekleding en sla er niet
op. Zij-airbags*
• Bedek de voorstoelen alleen
met goedgekeurde stoelhoezen.
Raadpleeg uw PEUGEOT-
servicepunt.
• Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de voorstoelen,
dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of
middel.
• Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
* Volgens land van bestemming.

Page 93 of 129

88 -Veiligheid
01-03-2005
89
-Veiligheid
01-03-2005
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordels omdoen
Trek de riem om u heen
en steek de
gesp in de gordelsluiting. Veiligheidsgordels vóór met
pyrotechnische gordelspanners
en gordelkrachtbegrenzers
Dankzij de toepassing van veilig-
heidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veilig-
heid van de voorste inzittenden bij
frontale aanrijdingen nog verder ver-
beterd. De gordelspanners dienen
om, afhankelijk van de kracht van
de aanrijding, de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de in-
zittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordel-
spanners werken alleen als het con-
tact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt
de kracht waarmee de gordel
tegen het lichaam van de inzittende
getrokken wordt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van twee driepuntsgordels met op-
rolautomaat.

Page 94 of 129

88 -Veiligheid
01-03-2005
89
-Veiligheid
01-03-2005
Zorg ervoor dat alle inzit-
tenden tijdens het rijden hun
veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte
rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen*, moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door wor-
den geleid.
Controleer zowel voor en na het
gebruik van de gordel of deze goed
is opgerold.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden
gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- mag deze niet gedraaid zitten,
- mag er niets aan worden gewijzigd.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij een
PEUGEOT-servicepunt. Controleer na het neerklappen
of verstellen van een stoel of de
achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Voorschriften voor het gebruik van
kinderzitjes:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider* wan- neer een kinderzitje is geïnstal-
leerd.
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door een PEUGEOT-servicepunt.
* Volgens uitvoering.

Page 95 of 129

90
01-03-2005
91
-
Controles
01-03-2005
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtilter. 7.
Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
1,6 LITER 16 V BENZINEMOTOR (110 pk)
* Volgens land van bestemming.

Page 96 of 129

92 -Controles
01-03-2005
93
-
Controles
01-03-2005
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Accu.
6. Luchtilter. 7.
Motoroliepeilstok.
8. Motoroliereservoir.
2 LITER 16V BENZINEMOTOR (138 pk)
* Volgens land van bestemming.

Page 97 of 129

92 -Controles
01-03-2005
93
-
Controles
01-03-2005
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers*.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtilter.
7. Motoroliepeilstok. 8.
Motoroliereservoir.
9. Handopvoerpomp.
1,6 LITER HDI 16V TURBODIESELMOTOR (110 pk)
* Volgens land van bestemming.

Page 98 of 129

94 -Controles
01-03-2005
95
-Controles
01-03-2005
NIVEAUS CONTROLEREN
Motorolieniveau
F
Regelmatig controleren en tussen
twee verversingen eventueel olie
bijvullen. (Maximum olieverbruik:
0,5 liter per 1000 km.)
De controle dient bij koude motor
en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de olie-
niveaumeter in het instrumentenpa-
neel of de oliepeilstok.
Oliepeilstok
2 merktekens op de
peilstok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit
boven dit merkteken
uitkomen.
B = mini.
Voor het behoud van
de bedrijfszekerheid
van de motoren en
de emissieregelsyste-
men mogen in geen
geval additieven aan
de motorolie worden
toegevoegd.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het on-
derhoudsboekje.
Opmerking: vermijd langdurig
huidcontact met afgewerkte olie.
Deponeer afgewerkte olie in de daar-
voor bestemde containers bij een
PEUGEOT-servicepunt. Opmerking:
de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Bij uitvoeringen voorzien van een
roetilter kan de motorventilateur
bij afgezet contact nog (gaan)
werken, zelfs bij koude motor.
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de
voorgeschreven kwaliteitsnormen te
voldoen.
Remvloeistofniveau:
De remvloeistof dient volgens de
door de constructeur voorgeschreven
intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en
aan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking:
remvloeistof is een erg
bijtend en schadelijk middel. Vermijd
elk contact met de huid.Afgewerkte producten
Gooi geen afgewerkte olie, remvloei-
stof of koelvloeistof in het riool, in het
water of op de grond.
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
F Open het reservoir bij koude mo-
tor (omgevingstemperatuur), het
vloeistofniveau dient boven het
MINI en dicht bij het MAXI merk-
teken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers*
Gebruik voor een optimale reiniging
en voor uw eigen veiligheid uitslui-
tend door PEUGEOT aanbevolen
producten.
Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-
teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de motorventilateur.
Wacht voor werkzaamheden aan
het koelsysteem ten minste 1 uur
nadat de motor gedraaid heeft,
omdat de motorventilateur nog kan
(gaan) werken als de sleutel uit
het contactslot is verwijderd en het
koelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
los en vul het systeem bij.
* Volgens land van bestemming
Niveau brandstofadditief
(diesel)
Als in combinatie met een geluids-
signaal een melding op het multi-
functionele display aangeeft dat het
niveau van het brandstofadditief te
laag is, moet additief worden bijge-
vuld. Raadpleeg zo snel mogelijk
een PEUGEOT-servicepunt.

Page 99 of 129

94 -Controles
01-03-2005
95
-Controles
01-03-2005
Roetilter (diesel)
Het onderhoud van het roetilter
moet overeenkomstig het onder-
houdsschema van de construc-
teur worden uitgevoerd door een
PEUGEOT-servicepunt.
Opmerking:
als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de uitlaat
waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties van
de auto en heeft geen gevolgen voor
het milieu. Gebruik uitsluitend de
door PEUGEOT aanbevo-
len producten.
Om de werking van
belangrijke organen als
de stuurbekrachtiging en
het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
speciieke producten aan.
Vermijd het schoonmaken van de
motor om de elektrische systemen
niet te beschadigen.
CONTROLES
Accu
Laat uw accu voor de winter door een
PEUGEOT-servicepunt controleren.
Luchtilter en interieurilter
Laat de ilters periodiek vervangen.
Als de omgeving daartoe aanlei-
ding geeft, moeten de ilters twee
keer zo vaak worden vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem zelfs tussen
twee onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door
een PEUGEOT-servicepunt.
Olieilter
Vervang het olieilterelement pe-
riodiek, volgens het onderhouds-
schema.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:
1,6 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- verwijder de afdekkap om bij de handpomp te kunnen komen,
- bedien de handpomp van de ontluchting tot u brandstof in de
transparante slang met de groene
aansluiting ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau
controleren volgens het onderhouds-
schema van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje die betrekking
hebben op de motoruitvoering
van uw auto voor het controleren
van de belangrijkste niveaus en
bepaalde onderdelen volgens
het onderhoudsschema van de
constructeur.

Page 100 of 129

96 -Praktische informatie
01-03-2005
97
-Praktische informatie
01-03-2005
De spuitbussen dienen
slechts voor tijdelijke
reparatie (maximum snel-
heid 80 km/h).
Na gebruik van de spuitbussen
moet de band vervangen worden.
De spuitbussen staan onder druk,
stel ze daarom niet bloot aan
temperaturen boven 50°C.
Bewaar de spuitbussen in het
geïsoleerde opbergvak.
LEKKE BAND
Deze auto heeft geen reservewiel, in
plaats daarvan is in het geïsoleerde
opbergvak 1, dat met een riem
aan de rechterzijde of (bij een
JBL-audiosysteem) linkerzijde van
de bagageruimte gemonteerd is,
een reparatieset (2 spuitbussen)
aangebracht voor het tijdelijk
repareren van de band. F
Maak de aansluiting los en maak
onmiddellijk een rit van ten minste
5 km.
F Controleer daarna indien mogelijk
de bandenspanning.
F Rijd dan direct rustig naar de
dichtstbijzijnde garage.
Gebruik van spuitbus
bandenreparatie
(Zie ook de instructies op de
spuitbussen). F Verwijder de oorzaak van de lekke
band voor zover mogelijk en laat
de band eventueel leeglopen.
F Draai het wiel tot het ventiel
evenwijdig met de grond staat.
F Schud de spuitbus goed voor
gebruik (verwarm de spuitbus
enkele minuten met uw handen
als het erg koud is).
F Bevestig de aansluiting van de
spuitbus recht op het ventiel.
F Trek het ventiel tegen de rand van
het ventielgat, houd gelijktijdig de
spuitbus verticaal en spuit hem
leeg.
F Houd de spuitbus 1 minuut stevig
op het ventiel gedrukt.

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 130 next >