Peugeot 206 SW 2004.5 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 183

96 -
31-01-2005
97
-
31-01-2005
PORTIEREN
Voorportieren
Achterportieren (206 SW)
Openen van buitenaf Openen van binnenuit
Vergrendelen van binnenuit
Waarschuwing "portier open"
Als
bij draaiende motor een portier
niet goed is gesloten, zal een geluids-
signaal te horen zijn in combinatie met
een melding of bijbehorende afbeel-
ding op het multifunctionele display.
Tijdens het rijden gaat, als de knop
van de plafonnier in de stand "ver-
lichting gaat branden als een portier
wordt geopend" staat, de plafonnier
knipperen.
Zonder centrale vergrendeling
Druk de knop A in om het portier te
vergrendelen. De vergrendeling werkt
alleen voor het desbetreffende portier.
Met de knop van het bestuurdersportier
kunnen de portieren, de achterklep en de
achterruit (206 SW) worden vergrendeld.
Met centrale vergrendeling
Vergrendelen: druk op de knop A.
Door een voorportier te vergrendelen
worden tegelijkertijd ook de andere
portieren, de achterklep en de ach-
terruit (206 SW) vergrendeld.
Met de vergrendelknop op de ach-
terportieren kan alleen het desbetref-
fende portier worden bediend.
Ontgrendelen van binnenuit
Trek aan de knop A of aan de hand-
greep om het portier te ontgrendelen.
Toegang tot de auto

Page 102 of 183

98 -
31-01-2005
99
-
31-01-2005
KINDERSLOTEN
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen
van binnenuit te verhinderen.
Draai de knop 1 een kwart omwente-
ling met de contactsleutel.
Vergrendelen/ontgrendelen van
binnenuit*
Druk op de knop
A om de portieren
te vergrendelen/ontgrendelen. Inschakelen
Druk lang op de knop
A.
Bij het inschakelen van de functie
is een geluidssignaal te horen in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Deze melding verschijnt opnieuw bij
iedere keer dat er gestart wordt.
* Volgens uitvoering.
Uitschakelen
Druk lang op de knop
A.
Opmerkingen:
Als een van de portieren geopend
is werken de vergrendeling van bin-
nenuit en de automatische centrale
vergrendeling niet.
Als de achterklep wordt geopend,
blijft de automatische centrale ver-
grendeling van de portieren actief.
Automatische centrale
portiervergrendeling
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, worden de portieren auto-
matisch vergrendeld.
Druk om bij een snelheid hoger dan
10 km/h de portieren tijdelijk te ont-
grendelen kort op de knop
A.
U kunt deze functie desgewenst in-
schakelen of uitschakelen.
Toegang tot de auto

Page 103 of 183

98 -
31-01-2005
99
-
31-01-2005
VERGRENDELEN OF
ONTGRENDELEN VAN DE
ACHTERKLEP (3-/5-deurs)
Zonder centrale vergrendeling:
Draai de sleutel van A naar C om de
klep te vergrendelen.
Draai de sleutel van A naar B en
druk de greep in, trek vervolgens de
achterklep open.
VERGRENDELING/
ONTGRENDELING VAN
DE ACHTERKLEP EN DE
ACHTERRUIT (206 SW)
De achterklep en de achterruit
kunnen niet gelijktijdig worden
geopend.
Met centrale vergrendeling
De achterklep wordt gelijktijdig met de
portieren vergrendeld of ontgrendeld.
Trek om de achterklep te openen
als de achterruit is gesloten aan de
handgreep A en zet de klep open.
Druk om de achterruit te openen
lang op de ontgrendelingsknop op
de afstandsbediening of trek aan de
handgreep B en zet de ruit open door
de ruitenwisserarm als handgreep te
gebruiken (bij C).
Zonder centrale vergrendeling
De achterklep en de achterruit wor-
den vergrendeld of ontgrendeld met
het portierslot aan bestuurderszijde.
Trek om de
achterklep te openen
als de achterruit is gesloten aan de
handgreep A en zet de klep open.
Trek om de achterruit te openen
als de achterklep is gesloten aan de
handgreep B en zet de ruit open door
de ruitenwisserarm als handgreep te
gebruiken (bij C).
Met centrale vergrendeling:
Het vergrendelen en ontgrendelen
van de achterklep gebeurt gelijktijdig
met het ver- of ontgrendelen van de
portieren.
De verlichting van de bagageruim-
te gaat automatisch aan zodra de
achterklep geopend wordt.
Toegang tot de auto

Page 104 of 183

100 -
31-01-2005
101
-
31-01-2005
Als de achterklep of de achterruit
wordt geopend, gaat de
bagageruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en de
achterruit worden automatisch ver-
grendeld zodra sneller wordt gereden
dan 10 km/h en worden weer ontgren-
deld zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend als de ruitenwisser zich
weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwisser-
arm als handgreep te gebruiken of door
op het midden van de ruit te drukken.
Tijdens het rijden gaat, als
de achterklep of de achterruit
niet goed is gesloten en de
knop van de plafonnier in de
desbetreffende stand staat,
de plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING (3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele sto-
ring in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte
te komen.
- Trek aan de bekleding van de ach- terklep om deze los te maken.
- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het
dak zal in halfopen positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op B om het dak he-
lemaal te openen.
Zonnescherm voor het
panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot
het zonnescherm in de gewenste
stand staat.
Waarschuwing "achterklep/
achterruit geopend"
Bij draaiende motor
klinkt, als de
achterklep of de achterruit niet goed is
gesloten, een geluidssignaal in combi-
natie met een melding of een afbeel-
ding op het multifunctionele display.
Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak
zal in halfgesloten positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op A om het dak he-
lemaal te sluiten.
Toegang tot de auto

Page 105 of 183

100 -
31-01-2005
101
-
31-01-2005
Als de achterklep of de achterruit
wordt geopend, gaat de
bagageruimteverlichting branden.
Opmerkingen: De achterklep en de
achterruit worden automatisch ver-
grendeld zodra sneller wordt gereden
dan 10 km/h en worden weer ontgren-
deld zodra een portier wordt geopend.
Als de ruitenwisser achter is inge-
schakeld, kan de achterruit pas wor-
den geopend als de ruitenwisser zich
weer in de ruststand bevindt.
Sluit de achterruit door de ruitenwisser-
arm als handgreep te gebruiken of door
op het midden van de ruit te drukken.
Tijdens het rijden gaat, als
de achterklep of de achterruit
niet goed is gesloten en de
knop van de plafonnier in de
desbetreffende stand staat,
de plafonnier knipperen.
NOODBEDIENING (3-/5-deurs)
Hiermee kan bij een eventuele sto-
ring in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden:
- Klap de achterbank naar voren om vanuit de auto in de bagageruimte
te komen.
- Trek aan de bekleding van de ach- terklep om deze los te maken.
- Trek de slotstang 1 omhoog.
SCHUIFDAK (3-/5-deurs)
Openen
Druk de schakelaar bij B in. Het
dak zal in halfopen positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op B om het dak he-
lemaal te openen.
Zonnescherm voor het
panoramadak
Druk de schakelaar bij A of B in tot
het zonnescherm in de gewenste
stand staat.
Waarschuwing "achterklep/
achterruit geopend"
Bij draaiende motor
klinkt, als de
achterklep of de achterruit niet goed is
gesloten, een geluidssignaal in combi-
natie met een melding of een afbeel-
ding op het multifunctionele display.
Sluiten
Druk de schakelaar bij A in. Het dak
zal in halfgesloten positie stoppen
(comfort).
Druk nogmaals op A om het dak he-
lemaal te sluiten.
Toegang tot de auto

Page 106 of 183

100 -
31-01-2005
101
-
31-01-2005
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel
aan de linkerzijde onder het dash-
board.
Buitenzijde: Druk de veiligheids-
haak omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een kor-
te periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
het dak iets tussen het dak en de
sponning bekneld raakt, moet het dak
weer worden geopend. Druk daarvoor
op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak bedient,
moet deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van het dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste ma-
nier gebruik maken van de bediening
van het dak.
Zorg ervoor dat ook kinderen zich
tijdens het bedienen van het dak niet
kunnen bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met
afgezette motor
te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschre-
ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 50 liter. Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of
de motorkap goed vergrendeld is.
Toegang tot de auto

Page 107 of 183

100 -
31-01-2005
101
-
31-01-2005
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel
aan de linkerzijde onder het dash-
board.
Buitenzijde: Druk de veiligheids-
haak omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een kor-
te periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
het dak iets tussen het dak en de
sponning bekneld raakt, moet het dak
weer worden geopend. Druk daarvoor
op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder het dak bedient,
moet deze ervan verzekerd zijn dat niets
het correcte sluiten van het dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste ma-
nier gebruik maken van de bediening
van het dak.
Zorg ervoor dat ook kinderen zich
tijdens het bedienen van het dak niet
kunnen bezeren.
BRANDSTOF TANKEN
Het tanken dient met
afgezette motor
te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en draai
deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een label staat de voorgeschre-
ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 50 liter. Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of
de motorkap goed vergrendeld is.
Toegang tot de auto

Page 108 of 183

102 -
31-01-2005
103
-
31-01-2005
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te
schakelen. Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking:
Als het contact is afgezet, het
automatisch inschakelen van de verlichting
is uitgeschakeld en het bestuurdersportier
wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om
aan te geven dat de verlichting nog brandt.
Auto's met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring C)
Parkeerlichten Dim-/grootlichtAutomatisch
inschakelen van de
verlichting Mistachterlicht Mistlampen vóór (draai de
ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en
mistachterlicht (draai
de ring 2 standen
naar voren).
Opmerking: Draai de ring twee
standen naar achteren om achter-
eenvolgens het mistachterlicht en de
mistlampen vóór te doven.
Opmerking: Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld of
het dimlicht met de lichtschakelaar
wordt uitgeschakeld, blijven de mist-
lampen vóór, het mistachterlicht en
de parkeerlichten branden (draai de
ring naar achteren om de mistlam-
pen vóór uit te schakelen. De par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld).
Auto's met mistachterlicht
(ring B)
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en groot-
licht.
Opmerking: Wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld,
blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden (draai de ring naar
achteren om het mistachterlicht uit te
schakelen. Het dimlicht en de par-
keerlichten worden dan automatisch
uitgeschakeld). De mistlampen vóór werken in com-
binatie met de parkeerlichten en het
dimlicht.
Als het grootlicht wordt ingescha-
keld, worden de mistlampen vóór
uitgeschakeld. Ze worden weer inge-
schakeld zodra het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
Lichten uit Mistlampen vóór/mistachterlicht
De mistlampen en het mistachterlicht wor-
den ingeschakeld door de ring naar voren
te draaien en uitgeschakeld door de ring
naar achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven door een
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Zicht

Page 109 of 183

102 -
31-01-2005
103
-
31-01-2005
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende ongeveer 30 seconden
blijven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden
uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is een
geluidssignaal te horen en verschijnt een
melding op het multifunctionele display.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Zicht

Page 110 of 183

102 -
31-01-2005
103
-
31-01-2005
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende ongeveer 30 seconden
blijven branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP.
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0.
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto.AUTOMATISCH
INSCHAKELEN VAN DE
VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is of als de ruitenwissers
onafgebroken wissen en worden
uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automati-
sche verlichting.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is een
geluidssignaal te horen en verschijnt een
melding op het multifunctionele display.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Richtingaanwijzers Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Zicht

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 190 next >