PEUGEOT 207 2007 Instructieboekje (in Dutch)

Page 131 of 218

!
123
Programmeren
 Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet inge-schakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snel-heid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.
Uitschakelen van de functie
 Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snel-heidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de inge-stelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren.Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
 Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF).
 Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
 Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:- +/- 1 km = kort indrukken,- +/- 5 km = lang indrukken,- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.

Page 132 of 218

i
124
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsrege-laar geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 40 km/h te be-dragen en bij auto’s met handgescha-kelde versnellingsbak moet minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld.
Het uitschakelen van de snelheids-regelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspe-daal in te trappen of door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.Om weer terug te keren naar de inge-stelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A.
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid
4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar AAN/UIT
6. Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
StuurkolomschakelaarsWeergave op het display

Page 133 of 218

!
125
Programmeren
 Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (OFF).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
 Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snel-heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streep-jes op het display. Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om het systeem te laten controleren. Stel de snelheid in door de wagen-snelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
 Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (OFF).
 Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:- +/- 1 km = kort indrukken,- +/- 5 km = lang indrukken,- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

Page 134 of 218

i
i
126
PARKEERHULP ACHTER MET
GRAFISCHE WEERGAVE EN
GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier afstands-sensoren die zijn aangebracht in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.
Het systeem wordt ingeschakeldzodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt aangegeven door een geluids-signaal.
* Volgens uitvoering.
De afstand tot het obstakel wordt aan-gegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller op-volgen naarmate de auto dichter bij het obstakel komt,- een grafische weergave op het mul-tifunctionele display*, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen.Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter van het obstakel ver-wijderd is, is het geluidssignaal con-tinu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar", afhankelijk van het type mul-tifunctioneel display.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld als de achteruit wordt uitgeschakeld.

Page 135 of 218

i
i
127
DeactiverenStoring
In het geval van een storing zal bij het inschakelen van de achter-uitversnelling dit verklikkerlampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Activeren
 Druk nogmaals op de toets A. Het verklikkerlampje gaat uit en het systeem is weer ingeschakeld.
 Druk op de toets A. Het verklikker-lampje gaat branden en het systeem is volledig uitgeschakeld.

Page 136 of 218

i
129
MOTORKAP
De motorkap biedt toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren.
 Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
 Neem de motorkapsteun C uit de houder.
 Bevestig de motorkapsteun in één van de twee uitsparingen om de mo-torkap geopend te houden.
Sluiten
Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
 Bevestig de motorkapsteun in de houder.
 Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
 Trek aan de motorkap om te contro-leren of deze goed is vergrendeld.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
Bij auto’s met HDI-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten (zie de desbetreffende afbeelding).
Het ontluchtingssysteem bestaat uit een handopvoerpomp en een transparante slang.
Openen
 Open het linker voorportier.
 Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.
1,4 liter HDI turbodieselmotor
 Open de motorkap.
 Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
 Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen.
 Bedien de startmotor tot de motor aanslaat.
 Sluit de motorkap.
1,6 liter 16V HDI turbodieselmotor
 Open de motorkap.
 Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
 Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp.
 Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen.
 Bedien de startmotor tot de motor aanslaat.
 Breng de afdekkap van de motor aan.
 Sluit de motorkap.

Page 137 of 218

130
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.
1. Koelvloeistofreservoir.
2. Interieurfilter.
3. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
4. Luchtfilter.
5. Remvloeistofreservoir.
6. Zekeringkast.
7. Accu.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.

Page 138 of 218

131
DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
1. Koelvloeistofreservoir.
2. Interieurfilter.
3. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
4. Handopvoerpomp.
5. Remvloeistofreservoir.
6. Zekeringkast.
7. Accu.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Luchtfilter.

Page 139 of 218

132
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit contro-leren door een PEUGEOT-servicepunt.
RemvloeistofniveauDraai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Motorolieniveau
Een controle van het motorolieni-veau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale on-dergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instru-mentenpaneel, of met de oliepeilstok.Het motorolieverbruik mag gedurende het verversingsinterval niet meer dan 0,5 liter per 1 000 km bedragen.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkte-ken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-peratuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilateur. Deze kan ook bij afgezet contact werken.
Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de motor bij afgezet contact nog(gaan) werken, zelfs bij koude motor.
Wacht bovendien alvorens werkzaam-heden aan het koelsysteem uit te voe-ren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat.
Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof*
Een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers wordt aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.
* Volgens land van bestemming.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additie-ven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevo-len motorolie voor uw auto en motoruit-voering.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-schreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-schreven koelvloeistof.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof
Gebruik voor een optimale reiniging de door de fabrikant aanbevolen vloeistof.

Page 140 of 218

!
i
133
Niveau brandstofadditief (Diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-geven door het verklikkerlampje service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Afgewerkte producten
CONTROLESRaadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoe-ring van uw auto, voor het laten controle-ren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.Laat de controles eventueel uitvoeren door een PEUGEOT-servicepunt.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische in-formatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de filters periodiek ver-vangen volgens de in het on-derhoudsboekje aangegeven intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geeft, moeten de filters twee keer zo vaak worden ver-vangen (zie paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfilter kan de pres-taties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfilter moet worden uitgevoerd door een PEUGEOT-servicepunt.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-vens het oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-boekje voor het vervangings-interval.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uit-voeren door een PEUGEOT-servicepunt.

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 220 next >